Indonesië is overleven: achter Java’s masker

Indonesië is een veelzijdig land waar bijna de gehele bevolking op het grootste eiland Java moslim is, de buitenkant steenrijk lijkt maar daarachter niets is wat het lijkt. Kinderen van amper vijf jaar oud worden in de straten van Jakarta als bedelmachines ingezet om op het geweten van de toerist in te spelen, homo’s spreken in het geheim af in shoppingmalls die na sluitingstijd veranderen in discotheken en de seksindustrie op toeristenoord Bali viert er hoogtij. Vooral als blanke man ben je hoofdprooi.

Jakarta is een grote metropool waarin taxichauffeurs de dienst uitmaken. Het is voor de, meestal geen tot weinig Engels sprekende, oudere mannen een waar gevecht om toeristen aan zich te binden en de concurrentie een stap voor te zijn. De inkomstenbron zet zichzelf immers niet in werking. Nadat mijn reisgenoot Patrick en ik voor omgerekend zo’n 35 euro de man een tijdelijk visum voor Indonesië hebben gekocht (de tussenstop in Kuala Lumpur, Maleisië telde niet omdat we de douanepost daar niet hebben verlaten) stappen we het vliegveld van Jakarta uit. Het tropische klimaat slaat ons direct als een mokerslag in het gezicht en voor we goed en wel tien meter hebben gelopen, worden we al aangeklampt door een taxichauffeur. De eerste in een lange rij die tijdens ons verblijf in de hoofdstad op Java nog zou volgen. Deze blijkt dan wel weer Engels te spreken. Sterker nog, in Heerhugowaard woont zijn lievelingstante. Die heeft hem woorden geleerd als ‘ja’, ‘nee’ en ‘hallo’, aldus de docent Nederlands in de dop. ‘Welkom in Indonesia, can I bring you guys to your destination?’, klinkt het, terwijl hij alvast mijn backpacktas aan-, dan wel afpakt. ‘Misschien is een vast prijsje afspreken wel handig’, oppert Patrick. Toeristen naaien is immers op veel plekken in de wereld een favoriete bezigheid van plaatselijke chauffeurs. Achteraf blijkt dat een verstandige keuze, want er moet ruim een uur worden gezocht naar het prestigieuze Oakwood Hotel. Een verblijf waar we direct een ruim appartement met zwembad van zo’n honderd vierkante meter voor drie dagen vastleggen. Gezien de lage valutawaarde van de rupiah spreken we aan de receptie dan ook ons nieuwe motto uit: ‘Geld moet rollen!’ Later tijdens ons verblijf zouden we dat verstandig licht, maar zeker niet te heftig aanpassen. Alleen zou dat redenen hebben die we op dit deel van de reis nog niet konden bevroeden. De leukste bijkomstigheid is echter toch het grappige feit dat we ons tijdens deze vakantie miljonair mogen noemen. Maar omdat 1 miljoen rupiah ongeveer 70 euro bedraagt, draagt hoogstwaarschijnlijk de gehele bevolking van Indonesië die ‘titel’.

Ondanks de jetlag die zowel Patrick en ik in onze lijven voelden, vonden we dat op een zaterdagavond in Jakarta een kleine clubtour niet mocht ontbreken. Veel discotheken bevinden zich in de kelders of bovenste verdiepingen van hotels en zijn daarom veelal alleen voor de lokale bevolking goed te vinden. Dankzij de app Tinder (het is heus) en onze zelf toegekende briljante communicatieskills kwamen we echter al snel op deze plekken terecht. Clubs als Blowfish en de Exodus deden we aan, maar ook gaybar Apollo werd niet overgeslagen. Een bar op de tweede verdieping van een grote shoppingmall. ‘Lachen man, dat moet je toch een keer gezien hebben en je wordt er heus niet verkracht’, verzekerde ik Patrick. Enigszins als een boer met kiespijn stemde hij in mee te gaan en die instelling bleek gegrond. ‘Is that your boyfriend?’, vraagt een jongen met gemillimeterd haar hem al direct bij de ingang, mij aanwijzend en dicht in Patrick’s aura vertoevend. ‘No, he’s not’, is zijn antwoord met een moeilijk gezicht. ‘Tja, sukkel, dat moet je nu juist niet zeggen’, lach ik. ‘Nu zijn de rapen helemaal gaar!’ En inderdaad: de zogenaamde don juan glundert direct van oor tot oor, maar druipt uiteindelijk toch teleurgesteld af als we hem duidelijk maken dat hij moet opzouten. Het duurt vervolgens een minuut of tien voordat Patrick zich op zijn gemak voelt en dan toegeeft het toch wel prijzenswaardig te vinden hoe alle mensen van hetzelfde geslacht hier compleet zichzelf kunnen zijn. We glimlachen eerst en fronzen onze wenkbrauwen daarna als we twee losbandige Europeanen als halve Britney Spears op de bar aan een paal zien dansen. De hoogste tijd om weer weg te gaan, maar niet voordat Patrick me vraagt welke van de vrouwen nu eigenlijk stiekem man zijn. Ik moet het antwoord zo nu en dan schuldig blijven. Zeker gezien het aantal manvrouwen dat zich op Tinder introduceert als zogenoemde ‘shemale’. Not really our cup of tea naast al het prachtige vrouwelijk schoon (en daarnaast ook de mooie mannen) die we op onze weg in de Indonesische hoofdstad tegenkomen. En vooral voor homo’s is het ongelooflijk hoe seks georiënteerd de stad is. Als westerling zou je zonder moeite een hotelkamer kunnen boeken en de geïnteresseerde jongens non-stop laten aanrukken. Ik ben verbaasd over het aantal mannen dat, voornamelijk via apps, aanbieden eens af te spreken voor ‘fun’, zoals die dekmantel zo mooi heet.

Vijf doden per dag

Een dag later bezoeken we één van de gigantische shoppingmalls waar Jakarta vol mee staat. We groeten de beveiliging van het hotel, die op elke straathoek elke steen met honden lijkt te bewaken, en stappen in alweer een taxi. Ze kosten immers vrijwel niets. Voor een ritje van een half uur betaalden we nog geen honderdduizend rupiah, oftewel een eurootje of zeven. Het winkelcentrum lijkt in niets op de kleinere variant die we daarvoor aandeden en waar de winkeltjes op elkaar gedrukt staan als een enorme opbergbox. Echt een stad in een stad dus. In de grote mall van een stuk of acht verdiepingen komen we behalve winkels ook restaurants, een bioscoop en een indoor ijsbaan tegen. Ach ja, waarom ook niet? We bezoeken ook nog even het koninklijk paleis met een taxichauffeur die noodgedwongen weer in eigen land woont na enkele jaren als chef-kok in Amerika te hebben gewerkt. ‘Ik had het er reuze naar mijn zin, maar mijn visum liep af’, aldus de opvallend vrolijke man. ‘Toen kon ik kiezen: zelf een ticket terug betalen of dertig dagen de cel in en dan op kosten van de Amerikaanse staat alsnog terug naar eigen land. Ik koos voor de eerste optie en ben hier toen aan het werk gegaan als taxichauffeur bij de Blue Bird Group. Als kok was ik namelijk ineens zogenaamd te oud.’ In het verkeer van Jakarta heersen de scooters (sommige vrouwen nemen er doodleuk hun pasgeboren baby op mee) en in het mierennest op de weg zijn ongelukken niet uitzonderlijk. Alleen al in de hoofdstad vallen gemiddeld zo’n vijf doden per dag op de weg, dus de taxi’s die we nemen zijn geen overbodige luxe. Rond het gebied van het streng beveiligde paleis worden we nog nadrukkelijker aangekeken dan daarvoor al het geval was, maar nu vooral met boze blikken. ‘Wat komen die rijke stinkerds uit Europa hier doen en valt er misschien iets uit hun tassen te jatten?’, lijken ze te denken. Arm en rijk leeft hier door elkaar en mensen wonen in stenen huizen of houten hutjes. Op straat klampt een klein jongetje van tien me aan en drukt een papiertje met onleesbare tekst in mijn handen. Vervolgens roept hij: ‘Money, money.’ Verderop zit een ventje van een jaar of zeven gehurkt op straat met zijn zusje van drie in zijn armen en steekt zijn hand naar me uit op het moment dat hij me ziet. Wanhopig smeekt hij in zijn eigen taal om wat geld. Iets waar ik overigens een blok verder een klein meisje in grote hoeveelheden mee zie lopen. Een dik pak papier klemt ze stevig in haar handen en ik ga er niet vanuit dat dit haar wekelijkse zakgeld is. Ouders sturen hun kleuters de straat op om inkomsten te genereren.

In het hotel besluiten Patrick en ik een massage ‘aan huis’ te boeken en via de receptie is dit al snel geregeld. ‘Do you prefer a special type of person?’, vraagt de receptionist, waarop Patrick antwoordt dat een jonge jongen en jonge vrouw niet onwenselijk zouden zijn. Daarna hangt er een lichte spanning in de kamer. Wat zou er komen en voelt dit niet een beetje als het bestellen van een escort? We lachen en besluiten bij voorbaat de ‘happy ending’ (mocht deze worden voorgesteld) over te slaan. Dan gaat de hoteldeurbel. Een krabbel aan de neus als we onder de indruk zijn en een krabbel op het achterhoofd wanneer we dat niet zijn, spreken we snel met elkaar af. Als twee ordinaire vleeskeurders. De deur gaat open en twee masseurs stappen onder leiding van een bazin de kamer binnen. Patrick en ik kijken elkaar aan en beginnen direct als een gek op ons achterhoofd te krabbelen. ‘You pay now, oké!?’ is het eerste en enige dat de bazin uitbrengt en we besluiten er toch maar voor te gaan. Liggend op onze buik op het grote tweepersoonsbed in de slaapkamer grijpt de (oudere) vrouw direct mijn benen en begint de (oudere) man aan Patrick te plukken. ‘Hij zit aan m’n reet, hij zit aan m’n reet’, roept Patrick geschrokken. ‘Doe er wat aan!’ Ik lig in een scheur maar besluit die arme jongen na twee minuten toch maar uit zijn lijden te verlossen, waarna de rollen worden omgedraaid. Een bijzondere ervaring maar toch eentje waarbij Patrick tot twee keer toe in slaap valt. Wanneer de twee masseurs na een uur weer vertrekken, nemen we een duik in het zwembad om de olie van ons af te spoelen. We sluiten ons driedaags bezoek aan Jakarta af met een diner in de 230 meter hoge SKYE Bar, die een waanzinnig uitzicht geeft over Jakarta en waar je je even de koning te rijk voelt. Er is zelfs een klein zwembad aan de rand van de afgrond. Patrick en ik kijken elkaar aan en denken hetzelfde: ‘Het leven is mooi!’ We bedanken dj Andreas Sumasdi alias MC Drwe voor de fijne avond uit in Blowfish en hij nodigt ons uit voor anderhalve week later. Hollanders zijn wat hem betreft namelijk altijd welkom.

Slagersmes

Patrick en ik besluiten op vrijdag de 13e terug te vliegen voor drie laatste dagen in Jakarta, maar eerst wacht ons de trein naar Bandung. Een reis van zo’n drie uur en in de wagon treffen we lederen, naar achter klappende stoelen met kussentjes aan en we krijgen onderweg een bordje rijst met ei. Lekker, evenals het stopcontact om onze telefoons mee op te laden. Daar kan de NS nog wat van leren, al geloof ik dat ze er inmiddels wel mee bezig zijn (verhoging ticketprijzen inbegrepen). De kaartcontrole is nogal aan de overdreven kant. Een conducteur met grote pet op en het uiterlijk van een jongen van zestien knipt een gaatje in je kaartje, zijn collega achter hem vinkt dit vervolgens af op een lijst en achter hem volgt een beveiliger met aan zijn broekriem een groot slagersmes. Bovendien staat bij de deur nog een vierde bewaker die pas weer verdwijnt als de gehele controle achter de rug is. Onderweg zien we veel rijstvelden en ik maak een begin met mijn reisverhaal. De waggelende wagon zorgt er echter voor dat ik door een verkeerde handbeweging het hele stuk vanaf de aankomst in Indonesië tot aan het uitgaan in de clubs verwijder en niet meer terug kan halen. ‘Klote-tering-kut iPad’, mompel ik gefrustreerd en ik gooi het apparaat terug in mijn tas. Dat doen we op een later moment wel weer opnieuw. Ondertussen komt Patrick terug van het toilet met een grote grijns op zijn gezicht. Waarom weet ik niet als ik zijn verhaal aanhoor. ‘Die wc is me ranzig, gast!’, begint hij. ‘Er zit alleen een gat in de vloer waarboven je moet hurken. Een beetje zoals de mensen hier altijd op straat zitten.’ Als ik even later ook de gok waag voor gelukkig alleen een plasje blijkt Patrick niets te veel te hebben gezegd. In het gat drijft in een plasje water een grotere lading dan mijn ogen aankunnen. Het is bij dat ene plasje gebleven.

We stappen uit in Bandung en krijgen direct een taxi aangeboden. In een stad met ruim twee miljoen inwoners ziet het treinstation eruit als Tiel Centraal en op het kleine zanderige pleintje ervoor, omgeven met kleine hutjes die dienst doen als woning en winkeltje, probeer ik de chauffeur in het Engels uit te leggen waar we naartoe moeten. De Tankuban Perahu vulkaan met de hotsprings genaamd Sari Ater. De eerstgenoemde barstte halverwege de jaren tachtig voor het laatst uit, maar in 2005 was het hele berggebied nog afgesloten uit angst voor een nieuwe uitbarsting. Nu is het er weer veilig en is de Tankuban Perahu de enige vulkaan die te bezoeken is omdat deze geen giftige gassen uitstoot. De andere vulkanen in dit gebied doen dat wel. De hotsprings onder de vulkaan danken het warme water aan de lava, dat zo dicht onder het aardoppervlak zit dat ze de kleine meertjes op natuurlijke wijze tot wel 42 graden Celsius verwarmt. Op het kleine stationspleintje zijn we als westerlingen weer een hele attractie en voor we het weten staan er een stuk of twintig Aziaten op blote voeten in een cirkel om ons heen. Of we ons nu een popster of een bezienswaardigheid in de dierentuin moeten voelen, weten we niet. Het hangt er geloof ik een beetje tussenin. Tassen goed in de gaten houden, instappen en gaan met die banaan is daarom het strakke plan. Duizend kleine hutjes langs een lange weg naar boven volgen, nadat we ons wederom een weg hebben gebaand door het mierennest van het verkeer. De belangrijkste reden waarom zoveel Indonesiërs met mondkapjes op rondlopen. Een leven lang tussen deze uitlaatgassen is namelijk echt schadelijk voor je gezondheid. De armoede hier is schrijnend, maar toch vang ik een glimp op van een televisietoestel in een hutje van drie bij vier meter. Dat dan weer wel. Aangekomen bij het resort boven in de bergen blijken we te zijn afgezet bij het verkeerde hotel. Dus niet de accommodatie die Sebastiaan Labrie liet zien in het programma 3 op Reis. ‘Jezus Christus, dat hebben wij weer’, tiert Patrick vanuit het verwarmde zwembad. Een zwembad ja en geen op natuurlijke wijze warm geworden warmtebron. We zijn dichtbij, maar zonder taxi in dit afgelegen gebied toch te ver om het juiste resort zo laat op de avond nog te bereiken.

We besluiten daarom de vulkaan te laten voor wat het is, in te checken in het compleet verlaten hotel (want: laagseizoen) en de volgende dag door te reizen naar Surabaya. Het oorspronkelijke doel, Yogyakarta in het midden van Java, is namelijk acht uur treinen en hoewel we dat eerst niet als een probleem zagen, is de lange reis van vandaag toch tegengevallen. Zolang willen Patrick en ik niet nog een dag onderweg zijn. Op de hotelkamer snel een vlucht geboekt naar Surabaya en lekker gaan zwemmen in het verwarmde bad. Dat 42 graden warm is, blijkt wel uit het feit dat je al na vijf minuten duizelig en slap het water weer uitkomt. Patrick moet zelfs even gaan zitten om niet tegen de vlakte te gaan. Een gevolg van de verwijding van de bloedvaten waardoor het bloed langzamer door het lichaam stroomt. In het restaurant staan later op de avond vier man personeel strak in het (groene) pak klaar om enkel en alleen ons te bedienen. Er is namelijk verder niemand. Toch heeft dit reizen ook wel weer zijn charme en ik ben blij de kleine dorpjes en opnieuw de vele prachtige en oogverblindende rijstvelden te hebben gezien in het groene berglandschap. Vlak voordat we willen gaan slapen laat een kennis Patrick weten dat het daarvoor zo bruisende Surabaya de laatste jaren aan schoonheid heeft verloren en in niets meer lijkt op wat het was. Toeristen van nu weten dat nog niet. Ons wordt dan ook sterk afgeraden erheen te gaan. Een extra vlucht reserveren van Surabaya naar Bali dan maar. We komen er op die manier wel wat eerder aan dan de bedoeling was, maar aan de andere kant; er zijn wel ergere plekken om te ‘moeten’ vertoeven, lijkt me. Na de tussenstop in industriestad Surabaya op een uurtje vliegen van Bandung zetten we daarom koers naar het zonnige Bali en boeken we ons hotel voor vier dagen. Lombok, de Gili-eilanden en een korte terugkeer naar onze ‘thuishaven’ Jakarta staan namelijk ook nog op het programma. Locaties die sterk aan te bevelen zijn, al zijn de stewardessen op de weg daarnaartoe voor Patrick ook een grote motivatie om de extra reis te ondernemen. In getailleerde rode pakjes van Asia Airlines zijn alle vormingen van het vrouwenlichaam goed te zien. ‘Ze ruiken allemaal zo lekker’, fluistert Patrick wanneer een van de stewardessen langsloopt en ook ik moet toegeven een van de dames zeer goed gelukt te vinden. We vliegen door en landen om vijf over zes op Bali. Patrick met verheffende stem: ‘Touchdown, Frank! We zijn er: fucking paradise!’

Ranzige seks in een achterafsteegje

Het Grand Istana Rama Hotel aan het strand van het plaatsje Kuta (niet uit te spreken als vagina) bleek een schot in de roos. Na wat zelfonderzoek de eerste dagen, spraken we al snel af met vrienden Jessie en Ezgi die ook op Bali bleken te zitten. Het beste nalatenschap na hun vertrek: restaurant Mama’s en ook Kopi Pot met de vrolijke Mama Stone met 47 lentes op de teller  in haar mooie restaurant met heerlijke saté, gefrituurde banaan en ijs, dat door de aangelegde groene beschutting een oase van rust is in de verder drukke Legian Street. Een straat waar Salou, Lloret de Mar en Chersonissos absoluut niet jaloers op hoeven te zijn. Het is er namelijk exact hetzelfde en ook nog eens drukkend warm. Taxi’s toeteren er om de haverklap in hun zoektocht naar nieuwe klantjes (nemen chauffeurs een te lange route, laat in je Nederlandse conversatie dan een aantal keren het woord ‘corrupt’ vallen en je bent ineens pijlsnel op de plaats van bestemming), evenals de winkeleigenaren die je om de paar meter bekogelen met teksten als: ‘mushroom?’, ‘transport?’ en ‘this is bloody fucking cheap, my friend!’, daarbij wijzend op een T-shirt, zonnebril of taser, die je gewoon op elke hoek van de straat kunt kopen. Irritant zijn echter de pooiers die je garageboxen in willen lokken waar jonge meisjes van twintig op je ‘wachten’. Of het zeikerige ‘massageeeee?’, die de dames van lichte zeden je naroepen in de straten in Kuta. Wat dat betreft past deze naam goed bij enkele van haar inwoners, want een massage zonder happy end lijkt hier nauwelijks verkrijgbaar. Als meest blanke van het stel krijg ik veel meer dan deze dames achter me aan dan Patrick en een van hen zag mij zelfs als een ‘projectje’. Dat wil zeggen: van continu aanspreken wanneer ik langsloop tot opspringen uit haar stoel, achter me aanhollen, aan m’n shirt trekken en aan m’n arm rukken om mij maar zover te krijgen wat centen neer te leggen voor ranzige seks in een achterafsteegje. De eerste twee keren doe je nog leuk mee en probeer je het meisje vriendelijk doch effectief af te wimpelen, maar op den duur wordt het echt vervelend. Pas na een boos en licht stemverheffend bevel me ‘niet meer aan te raken’ op de derde dag kwam de boodschap eindelijk over. Veel beter was de ‘I love relaxing’-shop, waar daadwerkelijk professionele massages werden gegeven. Patrick en ik zijn er drie keer binnengelopen en kwamen er alle keren zeer ontspannen weer naar buiten.

Lief in de winkelstraat was baby-uil Mimi die even op onze schouders mocht zitten. Jammerlijk de paarden die toeristen voorttrekken in een koetsje en het aapje met een kostuumpje aan dat (aan de ketting) tegen betaling diezelfde toeristen moet vermaken. Dan hadden de wilde apen, die we later in de week in de bergen zagen, toch een veel beter leven. In het zwembad van ons hotel raakten we later die dag aan de praat met de Japanse Teruya en de Japans/Pakistaanse Hayatu, die dokter is in het leger. Nieuwe vrienden op een eiland dat goed voor ons was. Ons kamernummer 322 (gelukkig aan zee en niet in Legian Street) begon een beetje een begrip te worden bij de personeelsleden die ons aan het einde van ons verblijf een grote taart kwamen bezorgen. We peuzelden het stuk gebak, inclusief champagne, op in de nachtelijke uren in de lobby, waarbij datzelfde personeel aanschoof omdat de baas toch pas morgenochtend weer terugkwam. Een prima manier om Patricks 27ste verjaardag te vieren, te lachen en nog even na te praten over de heftige storm van een paar dagen eerder. Eentje waarbij de bliksem voor onze neus insloeg en onder anderen de wifi in het hotel een dag lang platlegde. Patrick en ik keken elkaar aan en dachten hetzelfde: we willen niet meer terug naar Jakarta! Aan de balie rekenden we 3,5 miljoen rupiah (245 euro) af voor nog een extra week op het eiland. Pas op de laatste dag van de vakantie vliegen we nu weer terug naar Jakarta. Bali is zon, zee en mensen die je begroeten met een glimlach en de handen gevouwen. Ze noemen die begroeting hier ‘om Swastiastu om’. We komen hier meer tot rust dan in het vervuilde (en duurdere) Jakarta. Daarom: een extra week op Bali it is. En dat is leuk! Al ging het later die week toch nog even pijnlijk mis…

Aanslag

De telefoon op mijn hotelkamer gaat en ik neem op. ‘Frank, kom je naar het zwembad en zullen we daar meteen ook even ontbijten?’, klinkt het aan de andere kant. Het is Patrick vanaf de receptie bij een Nederlands sprekende baliemedewerker. In 1998 haalde Robert ten Brink hem voor de liefde naar Holland, waar hij ook na het verbreken van zijn relatie nog drie jaar is blijven wonen (en werken op Schiphol). Almere en Rotterdam waren de steden waar hij woonde, maar in 2005 keerde deze hotelmedewerker weer huiswaarts. Patrick is vermoeid omdat hij er net een uurtje surfen op de golven van de Indische Oceaan op heeft zitten. Dezelfde plek waarop we zagen hoe familieleden van een overleden vrouw van negentig hun dierbare moeder en oma in brand staken. De kist, gelegen in een groot bouwwerk dat eruitzag als een kleine tempel, kwamen we even daarvoor tegen in de stad, waar de kleinzoon van het overleden familielid vertelde dat dit onder Balinese Hindu’s heel gebruikelijk is. Het feit dat iedereen tijdens de tocht van de stadstempel naar het strand in traditionele kledij zong en lachte trouwens ook. Het leven van zijn oma moest namelijk gevierd worden op deze dag. Een afscheid waar zes maanden voorbereidingstijd in was gaan zitten. Iets waar twee nuchtere jongens uit Belanda (zoals ze Holland hier noemen) wel even van stonden te kijken.

Patrick surfde alleen aangezien ik deze activiteit bewust aan me voorbij liet gaan. Enkele dagen eerder, slechts seconden na het boeken van een dag ‘extreme sports’ op het water bij onze ‘brother from another mother’ Roland, bleef mijn kleine linkerteen haken achter het been van Patrick. Niet dat hier per definitie groot leed uit hoeft voort te komen, maar die van mij schoot direct uit de kom en kwam haaks op de andere tenen te staan. Aangezien ik dit al drie keer eerder heb meegemaakt, weet ik dat het in zo’n geval slechts een kwestie van minuten is voordat depijn in alle hevigheid opzwelt, een gevolg van een eerdere keer mijn voet hard stoten tegen een stuk hout waarbij mijn spieren om de kleine teen zo’n opdonder kregen dat ze vrijwel niets meer waard zijn. Roland was zo aardig me op een scooter door Bali eerst naar een huisarts en later naar het ziekenhuis te brengen. Als dank gaf ik hem daarvoor later 500.000 rupiah (zo’n 35 euro en voor de meeste Indonesiërs een kwart maandsalaris) Het deerde niet, want Roland heeft me geweldig geholpen.

In het ziekenhuis hing een groot plakkaat uit Australië aan de muur van reddingswerkers die de ziekenbroeders in 2002 hadden geholpen met het opvangen van de slachtoffers tijdens een terroristische aanslag dat jaar. Tijdens een drukke uitgaansavond in Legian Street blies een man zichzelf op in een café en iedereen die naar buiten rende met de gedachte het overleefd te hebben (209 man, waaronder ook enkele Nederlanders), ging er alsnog aan via een bom in een bestelbusje, welke voor twee clubs geparkeerd stond. Wij troffen er tijdens ons bezoek inmiddels een monument, apotheek en parkeerplaats aan. Liggende op het bed in het ziekenhuis kwamen er vier man op mij heen staan, waarvan een met een grote tang in zijn hand. Ik weet uit ervaring dat een teen met de hand terug in de kom is te zetten, maar een tang? Gelukkig bleef het stuk gereedschap ongebruikt en na twee rondes porren en trekken stond de boel weer recht. Toch net even anders dan bij Roland, die twee maanden eerder zijn uit de kom geschoten hand bij een ‘wonderdokter’ in de stad liet terugzetten. Ruim een half uur heeft die arme jongen het uitgeschreeuwd van de pijn. Met goede moed verplaatsten we ons watersportprogramma waar we een nieuwe verslaving ontwikkelden: duiken! Finding Nemo-achtige taferelen speelden zich voor ons af en de meest bizarre vissen passeerden ons in de stille onderwaterwereld. Ook vissen die je halve lichaamslengte beslaan. In ‘zijn’ wereld lijkt zo’n dier toch ineens een stuk groter dan in de keuken. Een aanrader is het Amerikaanse vrachtschip USAT Liberty, welke op 11 januari 1942 door een Japanse aanval tot zinken werd gebracht. Je kunt er zwemmen door een aantal kamers welke nu het huis zijn voor planten en vissen. Indonesië is mooi van boven maar minstens zo mooi van onderen. Een wereld in de diepzee waar handgebaren de dienst uit maken, met een levendig land erboven waar men elkaar begroet met een vriendelijk ‘Apa Kabar’.

Mijn gekozen waardering € -