Kort van Stof: Vreemdenliefde, deel 5 – ‘Parašutista’

In de serie Kort van Stof publiceren toonaangevende schrijvers een nieuw, ongepubliceerd kort verhaal. In een speciaal feuilleton publiceert schrijver Richard de Nooy verkorte versies van hoofdstukken uit 'Vreemdenliefde', zijn nieuwe roman in wording, die van Noorwegen tot aan Israël voert. Vandaag deel 5, dat zich afspeelt in Tsjechië: ‘Parašutista’.

Na zijn roman Zes beetwonden en een tetanusprik (2008), bekroond met de University of Johannesburg Prize for Best First Book, publiceerde Richard de Nooy bij Nijgh & Van Ditmar de romans Zacht als Staal (2010) en Zendingsdrang (2013). Zijn nieuwe roman Vreemdenliefde zal verschijnen in 2015.
Naast schrijver is Richard de Nooy ook zanger/performer in de band Brandjes.

_____

Parašutista | Praag

Richard de Nooy

 

Ignác Vrana haastte zich in de kleine uurtjes van de woensdag door Ztracenka Park toen hij de parachutist vond. Hij had de geur van zijn minnares van zich afgeschrobd en was onderweg naar zijn vrouw, die weliswaar lag te slapen, maar altijd even op de wekker keek als zij de sleutel van haar man in het slot hoorde. En Ignác wist dat elk kwartier na middernacht gelijk stond aan een extra vraag en een gelogen antwoord. Hij had, kortom, geen zin om een parachutist te vinden. Maar daar hield het noodlot geen rekening mee.

De parachute was gedrapeerd over een lage heg, als ware het een laken dat te drogen was gehangen en vergeten. Als gemeenteambtenaar wist Ignác dat het wassen en uithangen van lakens ten strengste verboden was in het park. Hij voelde zich daarom, ondanks zijn haast, verplicht om deze overtreding nader te onderzoeken en verwonderde zich al snel over de naden en stiksels die kriskras over het laken leken te lopen.

Ignác sloot stilletjes zijn paraplu en liet de regen op zijn hoed tikken. Hij bond het lusje om zijn natte wapen, klikte het drukknoopje vast als was het een veiligheidspal en sloop gebukt over het gras. Aangekomen bij de heg, twijfelde hij even. Zou hij eerst roepen en zich dan laten zien? Of was het beter om eerst in stilte een kijkje te nemen? Hij koos voor het laatste, hield de punt van de paraplu paraat en tuurde in de schaduwen.

De parachutist had een ouderwets lederen jas aan en vliegenierskap op, beide met bont gevoerd. Hij had ook een vliegeniersbril op waardoor het onmogelijk was om te zien of zijn ogen open of dicht waren. Hij lag op zijn zij onder een grote eik, beschut door het bladerdek. De draden van de parachute liepen als een glinsterende rivierendelta over het gras naar de witte zee van de parachute.

‘Hallo?’ riep Ignác. ‘Meneer?’

Toen de parachutist niet reageerde stapte Ignác door de heg om nader onderzoek te plegen, zijn paraplu in de aanslag. Beducht voor gruwelijke verwondingen, bekeek hij eerst snel het gezicht van de jongen, dat ongeschonden bleek te zijn. Ignác kon niet zien of de parachutist ademde en besloot zijn vinger op de halsslagader van de jongen te leggen zoals hij dat in films en series had gezien. Onder de huid voelde hij het leven rustig duwen tegen zijn vingers.

‘Hallo?’ zei Ignác weer en hij schudde de schouder van de jongen. ‘Meneer?’

Hij viste zijn telefoon uit zijn jaszak en besefte pas bij het intoetsen van het laatste cijfer van het noodhulpnummer dat zijn aanwezigheid in het Ztracenka Park op dit vroege uur,  ver verwijderd van de raadskantoren waar hij zich in zijn leugen bevond, ongewenste vragen zou oproepen. Snel drukte hij op rood en hij stopte de telefoon weer diep in zijn jaszak. De naam Ignác Vrana zou nergens vermeld staan in het politieonderzoek dat ongetwijfeld binnen enkele weken op het bureau van de commissaris zou belanden. Er moest een list verzonnen worden.

Het beramen was nog maar net begonnen toen Ignác ferme passen op het voetpad hoorde. Hij haastte zich naar de heg en riep naar de vroege passant die hij als lange schaduw in het straatlicht zag naderen: ‘Hallo? Meneer? Heeft u een telefoon? Er ligt hier een parachutist. Er moet gebeld worden.’

‘Pardon?’ riep de passant terug, terwijl hij achteruit verder liep, zijn paraplu als schild gericht op Ignác’ stem.

‘Wilt u alstublieft de noodhulp bellen? Er ligt hier een parachutist,’ riep Ignác.

‘Echt waar?’ riep de passant.

‘Ja. Hij is bewusteloos. Zou u even willen bellen? Mijn telefoon ligt thuis.’

Gerustgesteld door de gedachte dat hij in geval van onheil de noodhulp al aan de lijn had, liep de passant met zijn telefoon aan zijn oor naar Ignác toe, die onrustig het eenzijdige gesprek aanhoorde.

‘Hallo? Noodhulp? Ik sta in Ztracenka Park. Er ligt hier een parachutist.’

(…)

‘Hoe moet ik dat nou weten? Hij heeft een vliegenierspak aan.’

(…)

De passant hield zijn hand op de hoorn en fluisterde. ‘Leeft hij nog?’

Ignác knikte.

‘Hij leeft nog. Maar hij is bewusteloos. Geen bloed zo te zien. Maar stuur toch snel een ambulance.’

(….)

‘Op het hoofdpad, ongeveer halverwege, bij een grote eik, achter een heggetje.’ De man fronste zijn wenkbrauwen en snauwde in de hoorn. ‘Nee, ik geef geen naam. Er staat hier nog een meneer.’

Ignác schudde zijn hoofd.

‘Nee, hij geeft ook geen naam.’

(…)

‘Bijzonderheden? Wat is dat voor een idiote vraag?’ riep de passant. ‘Er ligt hier een bewusteloze parachutist. Is dat niet bijzonder genoeg?’

Ignác bekeek de jongen op de grond nog eens goed en zag toen iets wat hem nog niet eerder was opgevallen. Hij knipte met zijn vingers om de aandacht van de bellende passant te trekken en wees op de hand van de parachutist, die half onder zijn jas verscholen lag.

De passant volgde Ignác wijzende vinger met een vragende frons en vertelde toen met een glimlach welke bijzonderheid die hij daar zag: ‘De parachutist heeft een banaan in zijn hand.’

(…)

‘ Ja, een banaan.’

Mijn gekozen waardering € -