Nieuwstad Groningen: Van Jodenbuurt naar hoerenbuurt (2)

Als gevolg van de grootste massamoord in Groningen ten tijde van de Tweede Wereldoorlog was het Joodse leven in het centrum van Groningen en in de Nieuwstad voorgoed verdwenen. Joodse huizen waren leeggeroofd, antiekwinkels bloeiden op. De synagoge met een hoofdingang in de Folkingestraat en een ingang naar het rabbinaatshuis in de Nieuwstad zijn stille getuigen van die erbarmelijke periode.

Een lokale vastgoedondermeer is ervan overtuigd, dat met de deportatie en de moord op de Joodse bewoners van de Nieuwstad de basis is gelegd voor de hoerenbuurt en de straat er heel anders uit zou hebben gezien als de Joodse gezinnen er waren blijven wonen. Raamprostitutie zou daar dan naar zijn mening geen schijn van kans hebben gehad.

Wat in Amsterdam in het groot gebeurde, gebeurde volgens hem in Groningen in het klein. Vastgoedhandelaren kwamen als aaseters af op een woning als een Joods gezin was gedeporteerd. Het economisch belang woog bij deze oorlogskopers zwaarder dan het menselijk leed.

In Amsterdam verscheen de naam van Minne Endstra op papier. Hij zou daarmee de basis hebben gelegd van een vastgoedimperium met als opvolger zijn zoon, Willem Endstra. Op hem rustte de verdenking geld wit te wassen. Hij werd gelieerd aan beroepscrimineel Willem Holleeder. ‘De Neus’ was één van de ontvoerders van wijlen biermagnaat Alfred Heineken. Holleeder werd veroordeeld voor afpersing van vastgoedhandelaren en liquidaties en zit een levenslange gevangenisstraf uit. Zijn hoger beroep is nog in behandeling.

Ook in Groningen werden panden tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘ont joodst’. De Duitse Vastgoedboeken geven landelijk inzicht in zevenduizend transacties, waarbij louche ondernemers en vastgoedhandelaren waren betrokken. In de gemeente Groningen zijn 191 Joodse panden doorverkocht. Die bevonden zich onder meer in de Nieuwstad en directe omgeving.

Op de lijst springen enkele namen van kopers eruit: Hazewinkel, Lentz en Scherpenhuizen. Van J. P. Lentz is bekend, dat hij volgens de gegevens van de Politieke Recherche op 31-12-1945 van zijn vrijheid was beroofd, omdat hij lid van de NSB zou zijn geweest. Scherpenhuizen is de grootvader van de latere staatssecretaris Jaap Scherpenhuizen in het kabinet Lubbers. J. J. Hazewinkel is voor zover bekend geen familie van de krantenuitgevers. Als voormalige Joodse eigenaren in het kader van Rechtsherstel geen claim lieten gelden op hun afgenomen panden kwamen de kopers er goed vanaf.

De woningkaarten verraadden dat ruim zestig Joden op twintig adressen uit de Nieuwstad zijn afgevoerd en vermoord. Onder hen bevonden zich onder meer Bollegraaf, Muller, Berkelo, Simmeren, Cohen, Kisch, Blok, Stern en Porcelijn. De beroepen keren terug op de adressenlijst uit 1938. De één was musicus, of handelde in paraplu’s, de ander was zakkenstopper, had een boekhandel of was kelner. Als de bewoners uit de nabijgelegen straten worden meegeteld, komt het aantal neer op 170.

De gemeente Groningen laat om het eigen geweten te sussen door de Rijks Universiteit Groningen (RUG) onderzoeken in hoeverre zij betrokken is geweest bij de onteigening van panden van Joodse eigenaren en of die die de Holocaust hebben overleefd over de periode dat zij in de moordkampen verbleven ook zijn aangeslagen voor gemeentelijke belastingen. Het rapport had volgens een aankondiging al gereed moeten zijn. Volgens een woordvoerder zal het nog wel enkele weken, voordat het openbaar wordt gemaakt. Het moet naar zijn mening op het gemeentehuis nog zorgvuldig worden bestudeerd, omdat het een ‘gevoelig onderwerp’ betreft.

Wel al heeft de gemeente Groningen erkend dat de afwezigheid van de 2888 door de nazi’s vermoorde Joodse Groningers tot op de dag van vandaag merkbaar is en een grote leegte heeft achtergelaten. ‘Hoe anders zou de stad er nu hebben uitgezien als zij niet vermoord waren’, aldus burgemeester Koen Schuiling.

De gemeente gaat € 144.000, – vrijmaken om de namen van de slachtoffers te vereeuwigen in het Nationaal Holocaustmonument in Amsterdam in navolging van tachtig andere gemeentes, die datzelfde plan hebben opgevat om hun Joodse inwoners te eren.  Deze geste kan ook worden gezien als een compensatie voor de ‘razzialijsten’, die Groningen in vijfvoud aan de Duitsers heeft overhandigd en die de Joodse inwoners zelf hebben moeten betalen.

‘Zij hebben geen graf, waar nabestaanden heen kunnen. Straks hebben zij wel een monument waarop hun naam staat en dat kan worden aangeraakt. Vooral het aanraken van de namen van hun vermoorde familieleden is voor de nabestaanden troostrijk. Met het monument krijgt Groningen een tastbaar gedenkteken waar de 2888 vermoorde Joodse Groningers zowel individueel als collectief worden herdacht.’

Aangevoerd wordt dat in oktober 1942 Joods Groningen bijna geheel is leeggehaald – het hoogste percentage van heel Nederland is uit Groningen vermoord. Na de oorlog zijn er maar honderdvijftig Joden teruggekeerd (ongeveer vijf procent van het totale aantal Joden in Groningen). ‘De gemeente Groningen kan gezien deze geschiedenis niet achterblijven met een bijdrage aan het monument. Groningen heeft de morele plicht een bijdrage te leveren aan het Holocaust Namenmonument.’ Zo wordt verklaard.

Gesteld wordt dat de hoogte van de bijdrage een delicate kwestie is, omdat geen enkel bedrag recht kan doen aan het leed van de slachtoffers en nabestaanden. En bovendien geen onderwerp van discussie mag zijn om recht te doen aan iedere slachtoffer in de gemeente Groningen.

Terug in de tijd. Dat souteneurs voor de Tweede Wereldoorlog al waren ingeburgerd, werd duidelijk toen fruithandelaar Salomon van Gelder (vergast in Auschwitz) het aan de stok kreeg met één van hen. Iemand had gezien dat de man appels had gestolen en merkte op dat niet te doen. De hoerenbaas werd kwaad en handtastelijk. Salomon, een fors uit de kluiten gewassen man, kwam tussenbeide en na ‘dit ’n en dat ’n’ daagde de pooier hem uit mee te gaan naar een stil straatje. Daar trok hij een mes. Salomon gaf de man pardoes een klap, waardoor hij meteen was uitgeschakeld. Hij werd in een ziekenauto afgevoerd en was na een paar dagen hersteld.

Een kunstwerk in de vorm van een vlag herinnert aan de deportaties en moord van de volgens de gemeente Groningen 2882 Joodse Groningers. Van de honderdvijftig die terugkeerden wilden velen niets meer met Groningen te maken hebben en vertrokken. Onder de titel: 5 mei vlag 1945 – 1982|Bevrijdingsvlag is het volgende te lezen: voor vrede, veiligheid, vrijheid en vele vreugden.

 

Na de oorlog zette het leven zich over het verdriet en ellende van de Tweede Wereldoorlog heen, was de Nieuwstad ‘Judenrein’ gemaakt en zaten niet-Joden in hun woningen. Het woongenot in de troosteloze straat was er over het algemeen niet denderend. Verwaarlozing was de grootste vijand.

W. Bouman die in 1947 is geboren aan de Nieuwstad beschrijft de woning waar hij met zijn ouders en zeven kinderen woonde als een krot. Het was er donker en tochtig en de deuren konden niet dicht. De stuifsneeuw kwam er door de kieren naar beneden en ’s zomers was het net een oven. In hun woning was het armoede troef. Een blind paard kon er nog niets kapottrappen.

Mede door de grote gezinnen, net als voor de Tweede Wereldoorlog, ging het er levendig aan toe. Het leven speelde zich grotendeels op straat af. Café annex kapperszaak Caspers op de hoek Nieuwstad-Folkingestraat was erg in trek bij de buurtbewoners. Voor het gezin kwam een einde aan de Nieuwstad, toen de woning uitbrandde. Vier families raakten daardoor dakloos. Het gezin Bouman kon lopend de afstand naar een andere woning afleggen.

De Nederlands-Israëlitische Gemeente (NIG) verkocht in 1951 de voormalige synagoge aan de firma Chemische was- en ververij ‘Astra’, omdat de kosten door de gedecimeerde gemeente niet meer te dragen waren. De eigenaar van ‘Astra’ was J. H. Brink die als ‘apostel’ ervoor zorgde, dat het Apostolisch Genootschap eveneens zijn intrek – op de bovenverdieping – kon nemen in de synagoge. Brink verving de apsis voor een volière. De vogels konden dan alarm slaan als er giftige dampen vrijkwamen. NIG verkocht in 1955 nog drie panden aan de Nieuwstad, 26, 28 en 30, aan het Apostolisch Genootschap.

Door het gedoogbeleid van de gemeente Groningen had prostitutie vrij spel. Digitale bronnen melden dat als de politie en de gemeente na 1945-1950 raamprostitutie verwijderd wilden zien bijvoorbeeld gebruik werd gemaakt van het ‘bordeelverbod’. Dat kon echter moeilijk worden nageleefd, omdat het veel inspanning kostte om de bewijsvoering sluitend te krijgen. In het reglement van de politie in Groningen waren bovendien geen artikelen opgenomen, die tussen 1863 en 1960 verwezen naar de prostitutie.

In 1960 werd de Algemene Politie Verordening aangepast. Drie nieuwe artikelen maakten het mogelijk op te treden tegen tippelprostitutie en raamprostitutie te verbieden. De praktijk voor en na 1960 was echter, dat leegkomende winkelpandjes werden gehuurd of gekocht voor prostitutie, onbewoonbaar verklaarde woningen in gebruik werden genomen en officiële huurders soms overgingen tot prostitutie.

Groningen telde in 1973 94 prostitutiepanden in de binnenstad; 32 daarvan bevonden zich in de Nieuwstad. Een jaar later spraken de burgemeester politiecommissaris en hoofdofficier van Justitie af de bestaande prostitutiepanden met rust te laten, maar een toename daarvan te voorkomen.

Deze afspraak voorkwam niet dat zich in 1975 een bordeel in het oude rabbinaatshuis vestigde. Het dak van de zijbeuk van de synagoge werd door de dames uit het ‘huis van ontucht’ gebruikt om te zonnebaden. Hun naaldhakken prikten gaatjes in de dakbedekking, toen ze daarnaartoe liepen, wat voor lekkage zorgde. Het bordeel ging failliet en na verkoop van het pand werd het geschikt gemaakt voor studentenhuisvesting.

De synagoge kwam in 1976 na het faillissement van ‘Astra’ in handen van de gemeente en de provincie Groningen. Het onderging een omvangrijke restauratie en werd opgesplitst in een synagoge voor de Nederlands-Israëlitisch Gemeente en een openbaar cultuurcentrum voor de niet-Joodse Stichting Folkingestraat Synagoge.

De Joodse gemeente hield haar diensten eerder in de jeugdsjoel in de Folkingedwarsstraat. De toenemende prostitutie in die straat was voor het bestuur één van de redenen toch terug te keren naar de hoofdsynagoge in de Folkingestraat. De her-inwijding was veertig jaar geleden, op 29 november 1981.

Het had niet veel gescheeld of de synagoge was door een brand op zaterdagochtend 12 november 1983 in een naastgelegen bordeel voorgoed uit het stadsbeeld verdwenen. Het plaatselijk dagblad besteedde met drie foto’s op de voorpagina aandacht aan de brand en de schade die dat voor de synagoge had opgeleverd. Gemeld werd dat een grote uitslaande brand een pand aan de Nieuwstad had verwoest. Daarbij was ook rook – en waterschade ontstaan aan de aanpalende synagoge. Persoonlijke ongelukken hadden zich niet voorgedaan. De brandweer had groot materieel (drie wagen en achttien man) moeten inzetten om het vuur, dat vooral op de eerste etage en zolderverdieping woedde, te bestrijden.

De synagoge, zo werd gemeld, ontsnapte aan een ramp, omdat de beroemde etsen van Marc Chagall, die het Oude Testament uitbeeldde, in de `Joodse Kerk’ werden geëxposeerd. De etsen hadden geen schade opgelopen omdat ze tijdig in veiligheid konden worden gebracht. De etsen waren onvervangbaar en van grote waarde. De gebrandschilderde ramen op de noordkant van de synagoge waren wel beschadigd. De etsen lagen in vitrines, maar konden in veiligheid worden gebracht en hadden geen schade opgelopen. Ze waren onvervangbaar en van onschatbare waarde, aldus de verslaggever.  Wel schade liepen de gebrandschilderde ramen op aan de noordkant van de synagoge. Het grootste raam was nog voor honderdduizend gulden opgeknapt.

Op de begane grond was een bordeel gevestigd. Daarboven woonden studenten. Van panden aan de overkant waren de ruiten gesprongen en reclameborden gesmolten. De brand was na een luide knal op de begane grond begonnen. Een overbuurman had meteen alarm geslagen. De oorzaak van de brand was een raadsel.

De schade aan de synagoge, die voor miljoenen guldens was gerestaureerd, bleek groter te zijn dan eerst was aangenomen. De etsen van Marc Chagall waren geleend van het Stedelijk Museum in Amsterdam en bleek miljoenen guldens waard te zijn. Toen de kunstcollectie werd gecontroleerd, kon de expositie gewoon doorgaan. Tussen de schoonmaak door konden de bezoekers de onbeschadigde etsen bekijken.

Groningen heeft van oudsher prostituees en bordelen gekend. Rond 1910 was er één gevestigd in Folkingestraat 24. De eigenaresse, Grietje Goosen, werd in de jaar voor koppelarij veroordeeld tot een gevangenisstraf. Haar gezin viel hierdoor uit elkaar. Na haar ontslag uit de gevangenis werd zij weer opgenomen door de bewoners van de Folkingestraat en begon zij opnieuw op nummer 27. Toen dat werd verboden, werd de naam gewijzigd in ‘strijkinrichtingen, verhuurkantoor voor dienstbodes en modeateliers’. Grietje koos voor een andere dekmantel – ‘tabakswinkel.’ Zij lijkt te hebben getekend voor de slogan ‘Eén opsteken en één insteken’, zoals die bij een buurtbewoners nog vers in het geheugen staat gebeiteld.

Keurt opperrabbijn Jacobs in zijn algemeenheid dit leven aan de zelfkant van de maatschappij af, voormalig penningmeester van de Nederlands-Israëlitische Gemeente, Rob Vleesblok, dacht grappig te zijn door zijn leden, al dan niet met kinderen, voor schut te laten staan.

Zijn reactie in een weekblad werd niet geapprecieerd door degene die de ‘warme buurt’ maar een gênante vertoning vonden en hun gedachten niet wilden laten uitgaan naar ‘de hoer van Babylon’ als symbool van zedelijk bederf.

Vleesblok zei: ‘Natuurlijk, de synagoge staat in de gezelligste straat van Groningen, maar deze straat staat wel midden in de rosse buurt van de stad. Schuin tegenover de hoofdingang zit (zat, red.) een ‘adult’ videotheek en de ingang van het rabbinaathuis komt uit op een straatje (Nieuwstad, red) met vooral roze ramen. Penningmeester Rob Vleesblok lacht: ‘Als je vroeg komt en de deur is nog niet open, sta je voor schut. In deze straat zitten zowel het oudste beroep als het oudste geloof bij elkaar.’

Mocht de prostitutie ogenschijnlijk uit het criminele circuit zijn gehaald door een legalisering van de sekswerkers die zich moeten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en belastingplichtig zijn, financiële uitbuiting lijkt nog steeds aan de orde van de dag. De dames moeten een hoge scoringsdrift hebben om als eerste de huur van de kamer te kunnen betalen. Die ligt op € 125,- of € 150,- per dagdeel (elf uur). De concurrentie is groot.

Vrouwen die de Nederlandse taal niet machtig waren, en van ver kwamen, bleven overnachtten in hun peeskamer. Door een gemeentelijk slaapverbod is de spoeling dunner geworden. Om het aanbod af te slanken, is de leeftijdgrens van achttien opgeschroefd naar éénentwintig. Wel worden auto’s met Nederlands en buitenlands kenteken gesignaleerd, die vrouwen halen en brengen. Voor zover er sprake is van ‘tussenpersonen’ zou de gemeente Groningen, die er graag uit willen filteren. Een ingewijde meent, dat nu vooral vrouwen – al dan niet met een buitenlandse achtergrond – die zich hier hebben gevestigd achter het raam zitten.

Als de gehuurde tijd voorbij is, wordt die met een digitale sleutel afgemeld en moet er worden afgerekend. Prostituees zijn niet blij met dit kloksysteem, omdat ze zo geen slechte uren kunnen compenseren door langer te werken. Behalve de geldloper zijn er medewerkers om de kamers schoon te maken en een man op een fiets die de boodschappen doet.

Een winkelier heeft de indruk dat de vrouwen nog steeds worden uitgebuit door louche figuren op de achtergrond. Hij ziet vrouwen met kleingeld en met bankbiljetten binnenkomen. Dat de één meer heeft dan de ander schrijft hij toe aan de afdrachten, die zij moeten doen aan de ‘tussenpersonen’. Volgens de ondernemer worden de vrouwen nog steeds gecontroleerd op het aantal klanten dat ze hebben ontvangen en dient er snel te worden afgedragen als een aardig bedrag is verdiend, waarbij de één wat meer overhoudt dan de ander. Hij ergert zich groen en geel aan de drugsoverlast in de omgeving. De camera’s hebben naar zijn mening geen effect, omdat die makkelijk te misleiden zijn. Hij ziet één remedie om de overlast weg te nemen: alle dealers oppakken en de aanvoerlijnen van drugs afsnijden.

De financiële afhankelijkheid van het sekswerk blijkt als er niet kan worden gewerkt in de piekuren in de ochtend en avond. De grote sociale ellende werd zichtbaar toen als gevolg van de coronacrisis de deuren moesten worden gesloten. Posters op de ramen logen niet: ‘Sekswerk betaalde de studie voor mijn kinderen’, ‘Sekswerk betaalde mijn huur’, ‘Nu sta ik bij de Voedselbank’, ‘Honger als ik niks doe’, ‘Mijn protocol is veiliger dan jouw sociale leven’, ‘Werkverbod maar geen steun’, ‘Het sociale vangnet laat mij vallen’. Van overheidswege kwam er geen financiële ondersteuning, zoals bij andere sectoren wel het geval was en moest er kennelijk op een houtje worden gebeten.

Het is niet uitgesloten, dat er illegaal werd doorgewerkt. En een vaste klantenkring kon daarbij wel een handje helpen. Alles schijnt weer vergeven en vergeten te zijn. De rode en paarse tl-buizen zijn weer ontstoken en het rosse leven lijkt zijn draai weer te hebben gevonden. Niet alle dames van plezier blijken nog te zijn teruggekeerd, omdat ze vanwege de coronacrisis vastzitten in het buitenland.

In 1981 tot 1999 is de gemeente Groningen begonnen met het terugdringen van de gedoogde prostitutie, omdat de versterking van de woonfunctie zich in verband met overlast niet verenigde met de raamprostitutie, die werd uitgeoefend in slooprijpe panden. In het kader van een ‘opheffings- en verplaatsingsprogramma’ zijn 20 tot 24 prostitutiepanden onteigend en gesloopt. De sekswerkers werden aan hun lot overgelaten. In 1982/1983 werden alleen in nauwkeurig aangeduide panden in de Nieuwstad en het A-kwartier raamprostitutie gedoogd en moesten alle andere panden worden gesloten.

In 1999 stelden B en W van de gemeente Groningen dat prostitutie ‘een overlast gevende criminele pest is waar wij fatsoenlijker mensen maatregelen tegen zouden moeten verzinnen.’ Er werd een vergunningenstelsel voor prostitutiebedrijven ingevoerd om ‘hinder en overlast’ te voorkomen. Hoewel wetten en verordeningen het tegendeel beweerden, werd de bestaande situatie gehandhaafd, was en bleef raamprostitutie toegestaan.

Het leek erop dat Groningen een beetje laat wakker was geworden. Regulering was op zich niet nieuw, want digitale bronnen weten, dat toen Nederland tussen 481 en 734 tot het Frankische rijk behoorde hoererij in steden, dorpen, op landgoederen en in vrouwenkloosters niet vreemd was. In het daaropvolgende Heilige roomse rijk werd in steden soms al door de overheid vergunningen verstrekt voor de zogenaamde ‘vrouwenhuizen’.

Dat betekende dat toezicht werd gehouden op de bedrijfsvoering, terwijl het ‘door minstens een deel van de publieke opinie moreel werd veroordeeld’. De kerk was daarin ambivalent. Die vond het dan wel moreel verwerpelijk, maar zag het toch als een noodzaak ‘om eerbare vrouwen te vrijwaren van verkrachting en maagdenschennis’. Dat excuus wordt nog weleens als een drogreden gezien, maar ingehouden schaamte ten aanzien van vrouwen die hun lichaam exploiteren. is nog steeds merkbaar. Al die inzet van de gemeente Groningen kwam voor een prostituee in de Vishoek te laat. Toen zij aan het werk was, werd zij met drie messteken in haar rug vermoord door een klant.

Dat de gemeente Groningen met haar vergunningenstelsel ook als spelbreker kan fungeren om de ‘criminele pest’ te bestrijden, hebben de ontwikkelingen in het door prostitutie beheerste A-kwartier bewezen. In 2009 schreef toenmalig (de eerste Joodse) burgemeester Jacques Wallage zonder opgaaf van redenen om met ingang van 2016 geen vergunningen voor het A-kwartier meer af te geven. En zo geschiedde.

Toen raamexploitant Mario Music na de nodige rechtszaken in de gaten kreeg dat de prostitutiebestemming eraf zou gaan, heeft hij zijn 22 panden met 51 ramen verkocht. Het A-kwartier veranderde in een degelijke en rustige woonbuurt. De gemeente Groningen kon daar meer invloed uitoefenen dan in de Nieuwstad, omdat er sprake was van corporatief woningbezit. Zo blijkt uit de woorden van directeur Alfred Kazemier van Ruimtelijke Beleid en Ontwerp.

De panden en kroegen zijn opgekocht door Bulten Vastgoed en Lokken Vastgoed. Voor de woningen die waren ‘verkamerd’, heeft de gemeente Groningen € 25.000, – subsidie per pand in het vooruitzicht gesteld als de woningen weer teruggebracht zouden worden in de oorspronkelijke staat. Kazemier: ‘Daar is weer een nette woonstraat van gemaakt. Als je daar doorheen loopt, zie je dat ook goed. Je moet wel een lange adem hebben om dat voor elkaar te krijgen.’

De problemen hebben zich echter verplaatst. Sekswerkers en drugsdealers zijn verhuisd naar de Nieuwstad. Dat heeft weer voor nieuwe overlast gezorgd. Door een concentratie aan raamprostitutie, coffeeshops en kroegen wordt volgens een vernietigend gemeentelijk onderzoek verkeerd publiek aangetrokken. Dat legt een schaduw over de entree naar het centrum van Groningen waar veel bezoekers van buiten de stad vanaf het hoofdstation, Groninger Museum, de synagoge, gebruik van maken. Omwonenden en passanten blijken vooral in de avonduren en ‘s nachts hinder te hebben van de nodige overlast. ‘Of het nou licht of donker is het legt een behoorlijke druk op de openbare ruimte’, zo luidt één van de conclusies.

Volgens het onderzoek voelen bewoners en ondernemers zich er niet veilig do0r een verkeerd publiek en is dat de afgelopen jaren toegenomen. Een ondernemer heeft dat ‘verkeerd’ van heel dichtbij meegemaakt. Hij werd bedreigd en afgeperst door een man, die beweerde schurft te hebben gekregen van het buitenlands personeel dat de ondernemer in dienst had. Hij heeft betaald, omdat de politie niets kon uitrichten, en hij ervan was overtuigd dat de man nergens voor terugdeinsde, en gegarandeerd een kogel door hem heen zou ‘jassen’.

De klachten hebben verder betrekking op drugsdealers en gebruikers, dealen, geluidsoverlast, rommel op straat en persoonlijke bedreigingen. Volgens ondernemers gaat het vaak om dezelfde figuren die overlast veroorzaken. Volgens de politie betreft het vijf tot tien mannen met een Antilliaanse en Noord-Afrikaanse achtergrond, die vooral cocaïne, heroïne en XTC aanbieden. Ook hangen er drugsverslaafden en alcoholisten rond, die zich marginaal met verkoop van drugs bezighouden. Zij houden zich ook op in aangrenzende straten. De handel zou zich bewegen tussen hard – en softdrugs.

Onder de afnemers zitten vaste klanten, zoals junks en daklozen, alcoholisten, voorbijgangers en toeristen. Zij worden op straat aangesproken door dealers en daarbij zou op het aanbod zijn ingegaan. Dat zou ook gelden voor mensen die uit de Nieuwstad komen aangelopen waar de raamprostitutie het voor het zeggen heeft. De dealers nemen vaak strategische posities in op de hoeken van de straten waaronder die van de Folkingestraat, bij de synagoge, en Nieuwstad. Ze waarschuwen elkaar als de politie in aantocht en verdwijnen dan weer. Ze zijn moeilijk op heterdaad aan te houden op drugsbezit, omdat er allerlei konijnen uit een toverhoed worden gehaald om dat te voorkomen. Zo had een drugsdealer drugs onder het spatbord van een geparkeerde fiets verstopt en ook zouden de voegen van de synagoge met een mes zijn uitgeslepen om er bolletjes cocaïne in te verstoppen en in een winkel zonder dat de ondernemer het wist.

Ook zouden sekswerkers bij de drugshandel zijn betrokken door een ‘klant’ binnen te laten die vervolgens weer snel vertrekt. Het wordt als minder voor de hand gezien dan in een winkel, omdat de kleine werkkamers weinig verstopplekken hebben. Het ontbreken van camera’s heeft het aantal meldingen van overlast sterk doen toenemen. Een winkelier gelooft daar niet zo in. De dealers weten precies waar de camera’s hangen en weten hoe uit het zicht daarvan te blijven. Hij ziet maar een remedie om de overlast weg te nemen – alle dealers oppakken en toevoerlijnen afsnijden.

De overlast blijkt het sterkst toe te nemen als de meeste winkels sluiten. De sfeer op straat lijkt er ook te veranderen. Ondernemers spreken van intimidatie van vrouwen, wildplassen in de steegjes en portiekjes van de Folkingestraat, ‘s ochtend een verslaafde man voor de deur aantreffen, een incidentele steekpartij, en aanhoudingen door de politie.

Straatintimidatie en opmerkingen naar vrouwen blijken de meeste overlast te geven. Vooral alcoholisten worden daarbij als schuldige aangewezen. Onder invloed van drank gedragen ze zich soms dreigend naar voorbijgangers, winkelend publiek en winkeliers. Onder de vrouwelijke bewoners in de straat gebeurt het, dat ’s zij ’s avonds laat hun huis niet binnen zouden durven gaan, omdat er onbekenden voor hun deur rondhangen. Een ondernemer vindt het niet prettig zijn zaak ’s avonds te laten sluiten door zijn vrouwelijke medewerksters die dan nog over straat moeten. Een ander houdt zijn zaak ’s avonds gesloten vanwege de bedreigende en intimiderend sfeer ’s avonds op straat, terwijl hij open had kunnen zijn.

Toch moet er aan andere maatregelen worden gedacht die verder gaan dan cameratoezicht, aldus de rapportage. Autovrij maken van de Nieuwstad en volledige sluiting van de raamprostitutie worden als opties op tafel gelegd. De praktijk heeft geleerd dat dit helpt om overlast van drugsdeals tegen te gaan. Dit omdat een gebied met raamsekswerk een bepaald type mensen aantrekt dat vaak ofwel zelf regelmatig drugs gebruikt, ofwel erin dealt, ofwel de sekswerkers van drugs voorziet.

Het maakt bovendien dat er minder toezicht is in het gebied, er is geen of weinig bewoning of ander ondernemerschap op die locaties. Een andere bestemming van deze panden zou een ander straatbeeld geven (meer bewoning = meer ogen). Daarnaast is erin steeds meer gemeenten in Nederland discussie over het fenomeen raamprostitutie en of een gemeente dit wil (blijven) faciliteren. De gemeente Groningen heeft laten weten eind dit jaar met een notitie over de misstanden te komen.

Voor zover niet wordt overwogen een hoerenbuurt autovrij te maken of raamprostitutie wegens overlast volledig te verbieden, is feministe Renate van der Zee voorstander van het Zweedse model om sekskopers strafbaar te stellen. Zij vindt dat legalisering van het houden van een bordeel heeft gefaald en bijdraagt aan ‘het creëren van een markt, waar pooiers en mensenhandelaren kwetsbare vrouwen uit lagelonenlanden uitbuiten ten behoeve van toeristen van een laag allooi.’  Van der Zee deed jarenlang onderzoek naar sekskopers en de toestanden op de Wallen in Amsterdam.

Volgens haar gaat de Zweedse aanpak ervan uit, dat prostituees niet worden gecriminaliseerd. Seks aanbieden is er niet strafbaar, omdat dat de vrouwen nog kwetsbaarder zou maken. De wet heeft naar haar mening geleid tot een verandering van de mentaliteit. In die zin dat seks kopen iets is wat je gewoon niet doet. ‘Om mensenhandel tegen te gaan, moet je niet alleen inzetten op opsporing, maar ook seks kopen ontmoedigen. Zij stelt dat mannen, die seks kopen verantwoordelijk zijn voor een zeer ernstige vorm van criminaliteit.

‘Als mannen ervoor kiezen geen seks te kopen dan zou de wereldwijde seksuele uitbuiting van talloze vrouwen en kinderen eindelijk stoppen’, verklaart zij. Zij verwerpt de veronderstelling, dat mannen meer vrouwen gaan verkrachten als seks niet meer te koop is. Het is volgens haar geen oplossing vrouwen uit lagelonenlanden achter de ramen te zetten. Het is haar overtuiging dat als seks kopen strafbaar is de vraag naar prostitutie afneemt en vrouwen minder het slachtoffer worden van uitbuiting en geweld. (Wordt vervolgd)

Nieuwstad Groningen: Van Jodenbuurt naar hoerenbuurt (slot)

Mijn gekozen waardering € -