Er is al veel gezegd en geschreven over de problemen tussen de Iraanse islamitische republiek en haar Koerdische oppositie. De Koerden staan wereldwijd bekend als het grootste volk zonder eigen staat, en leven verdeeld in een geografisch gebied dat zich verspreid over Turkije, Iran, Irak, Syrië en Armenië. Iraans-Koerdistan is de onofficiële naam voor een deel van het noordwesten van Iran bewoond door Koerden, dat aan Irak en Turkije grenst. Iraans-Koerdistan omvat de Iraanse provincies Koerdistan, Kermanshah, Ilam en delen van West-Azerbeidzjan, die ze met andere minderheden, zoals de Azerbeidzjanen, de Loren en de Qashqais delen. Van de geschatte twaalf tot vijftien miljoen Iraanse Koerden is een groot deel sjiitisch.
De nieuwste, en ook meest actieve, Koerdische oppositiepartij die in Iraans-Koerdistan actief is, is de PJAK (Partij voor een Vrij Leven in Koerdistan). Deze groep is een zusterorganisatie van de PKK (Koerdische Arbeiderspartij), die beiden onder het overkoepelend orgaan de KCK (Groep van Gemeenschappen in Koerdistan) vallen. Haar gewapende vleugel, de Oost-Koerdistaanse Eenheden (YRK), telt naar schatting 3.000 leden. Deze zijn afkomstig uit Iran, Turkije, Irak, Syrië en de Koerdische diaspora. De groep voert een gewapende strijd tegens de Iraanse islamitische republiek sinds 2014, waar aan beide zijden vele slachtoffers zijn gevallen. Deze strijd voert de groep in Iraans-Koerdistan uit. Het doel van de groep is naar eigen zeggen geen ‘bevrijd’ Koerdistan, maar in Ocalans terminologie ‘broederschap van de volkeren’ ofwel een democratischer Iran waar alle minderheden zichzelf op lokaal niveau besturen.
De zusterpartijen van de PJAK, zoals de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) en de Volksverdedigingskrachten (HPG ofwel de gewapende vleugel van de PKK) zijn meermaals door de Verenigde Naties op het matje geroepen vanwege schendingen van de mensenrechten, waaronder het inzetten van kindsoldaten. Echter, door het embargo op Iran en de negatieve publieke opinie jegens het land, blijven schreeuwen om hulp van de families van Iraans-Koerdische kinderen ongehoord en onbeantwoord. En ook al valt er veel te zeggen over de Iraanse politiek, of de doelen waar PJAK zegt voor te strijden, mogen wij de Iraans-Koerdische kinderen en hun rechten niet aan hun lot overlaten. Immers, zwijgen is instemmen. En vechten kunnen ze ook wel zonder kinderen te bewapenen.
Een van de vele berichten over minderjarigen die door deze partij werden ingelijfd, is het verhaal van vier minderjarige jongens – van wie één geestelijk gehandicapt – uit het dorp Ney in Mariwan, Iraans Koerdistan. Deze pubers zouden zijn misleid om zich aan te sluiten bij de de PJAK. Na twee dagen en nachten in een schuilplaats in de buurt van het dorp te hebben doorgebracht, werden de jongens naar het Asos-gebergte gestuurd voor een militaire en ideologische training. Twee van de jongens slaagden erin te ontsnappen. Zij zijn naar huis teruggekeerd – en hoewel geschokt – en verkeren in goede gezondheid.
Twee van de jongens worden nog steeds vermist en zouden hun training al een tijd geleden beëindigd moeten hebben. Er is geen informatie over hun gezondheidstoestand of verblijfplaats. De betrokken families vragen de hulp van internationale mensenrechtenorganisaties om te lobbyen voor de terugkeer van de jongens.
Dag van rekrutering
Op 23 december 2019 vertelden de vier jongens hun ouders dat ze naar een picknickplaats zouden gaan, iets hoger gelegen van hun dorpje Ney, om daar rond te hangen. In de zomer is dit een plek waar families naartoe gaan om te barbecueën, picknicken enzovoort. Op koudere dagen gaan er voornamelijk jongeren er rondhangen, voetballen, sneeuwballengevechten houden, enzovoort.
Sirwan Kasrayi (15), Ramyar Kawe (16, geestelijk gehandicapt), Aresh Danishwar (17) en Zanyar Enayati (17) ontmoetten op deze plek een kleine groep PJAK-strijders die daar een rustpauze nam. De inmiddels veilig teruggekeerde Sirwan heeft de avond dat ze werden gerekruteerd beschreven. Hij herinnert zich dat de jongens samen op een bankje zaten en discussieerden over ‘normale dingen’, zoals meisjes en de toekomst van hun dorp. De jongens wilden dat het dorp een toeristische trekpleister zou worden, omdat het een adembenemde natuur heeft, en de komst van toeristen zou leiden tot een lager werkloosheidscijfer.
Sirwan zei dat vervolgens twee meisjes van de groep naar hen toekwamen en zich in het gesprek mengden. Deze meiden vertelden hen dat de Iraanse regering de reden is dat hun dromen buiten bereik lagen, en dat PJAK vocht voor een betere toekomst voor het Koerdische volk in Iran. De jongens leken aangegrepen door het perspectief van zo’n avontuur, behalve Sirwan zelf. Een van de meisjes nam hem apart en begon een nieuw verhaal, ze zei dat ze uit Syrië kwam en sprak met hem over naar Europa gaan, een goede baan krijgen en trouwen met iemand waar je echt op verliefd bent. Sirwan verklaarde dat hij toen al wist dat het allemaal maar sterke verhalen waren, maar gewoon bang was om gescheiden te worden van zijn vrienden.
De strijders brachten de jongens mee naar hun slaapplaats. Die was heel primitief, een zeiltje onder en een zeiltje boven. En pas op het moment dat de jongens van de twee knappe meiden gescheiden werden, werden ze wakker uit hun droom. De commandant van de groep, Marwan, zei dat ze onder het zeil moesten kruipen en hun mond moesten houden. Ramyar zei dat Marwan dreigde hen te doden als ze lawaai zouden maken. Sirwan herinnert zich dat ze zich in stilte in slaap huilden, terwijl familieleden in de verte hun namen riepen.
De jongens overwinterden in de bergen van Qandil, waar ze in grotten sliepen. In het voorjaar werden ze naar het Asos-gebergte gestuurd voor militaire en ideologische training. Ramyar en Sirwan beschrijven beiden de trainingsfaciliteit als een kamp met een tunnel, tenten voor de commandanten en een ondergrondse slaapruimte. Er was geen badkamer. De jongens wasten zich in groepjes van vijf met water dat op vuur werd verhit, en deelden daarbij een stuk zeep. Een groot deel van de tijd verscholen ze zich onder grote rotsblokken, omdat Turkse verkenningsvliegtuigen het gebied afspeurden naar PKK-strijders.
Ramyar werd ziek – langdurige diarree – en kreeg daarbij niet de medische zorg die hij nodig had, maar kreeg antibiotica toegediend door een dierenarts in een dorpje nabij.
De andere rekruten bestonden uit Iraniërs, Syriërs en Koerden uit Turkije, waarvan ze het dialect niet verstonden. De commandanten zetten de rekruten tegen elkaar op. De jongens konden hun commandanten of de organisatie niet bekritiseren uit angst voor represailles, want de rekruten bespioneerden elkaar en vertelden het aan de commandanten als iemand ontevreden was.
In de herfst van 2020 werd de training beëindigd en werden de rekruten naar verschillende plaatsen gestuurd. Ramyar en Sirwan werden gescheiden van Aresh en Zanyar. Ramyar en Sirwan kregen de opdracht om Iraans Koerdistan binnen te gaan met twee meer ervaren strijders. Daar zouden ze dan aan hun eerste missies beginnen. Sirwan kreeg de sleutels van een kleine vrachtwagen en werd opgedragen samen met de drie anderen Iraans Koerdistan binnen te rijden. Toen slechts enkele kilometers van Penjwen de grens overstaken, deed zich een kans voor. De twee vrienden lieten hun geweren achter en renden hard weg. Bij het vallen van de avond gingen ze naar hun dorp, op 6 kilometer van de grens, en bezochten hun familie. De volgende dag gaven zij zichzelf aan bij de autoriteiten, die hen ondervroegen en weer vrijlieten. De jongens verklaren dat zij het huis niet verlaten uit angst voor roddels van sympathiserende dorpelingen en mogelijke represailles van de groep.
Aresh en Zanyar zijn nog steeds vermist. Er is geen informatie over hun verblijfplaats. De families denken dat zij zich nog steeds in Iraaks Koerdistan bevinden of misschien naar Turkije zijn gestuurd om te vechten. Hun families zitten vol met vragen en onbegrip.
Sirwan beaamd dat hij heel veel geluk heeft gehad. “Omdat ik de weg wist en kan autorijden, kreeg ik de sleutels van een vrachtwagen, en beetje bij beetje beraamde ik zo een uitweg. Ze (de commandanten) beslisten dat ik en Ramyar naar Iran zouden gaan met twee andere strijders. De anderen werden van ons gescheiden. De plaats waar zij heen zouden gaan, zou later worden bepaald. Bij de eerste gelegenheid, toen ik Iraans Koerdistan binnenkwam, legde ik samen met Ramyar mijn wapens neer vluchtte naar de vrijheid. Hoewel we wisten dat als ze erachter zouden komen, we misschien zouden worden gedood.”
Ik heb ook gesproken met Aziz Kaveh, Ramyar’s vader, die zei: “Mijn zoon heeft een mentale handicap – een soort autisme.. Het was een heldere woensdagavond. Hij en drie van zijn vrienden gingen het dorp uit om een beetje lol te trappen, maar ze kwamen niet meer terug.”
“Die avond toen Ramyar met zijn kameraden eropuit ging, had ik al een vreemd gevoel. Maar ik maakte geen bezwaar omdat ik Ramyar’s geestelijke toestand goed kende. Zijn vrienden zijn ook rustige jongens en houden rekening met hem. Het doet hem goed om buiten te komen. Bijna alle dorpelingen houden van hem en kennen zijn toestand.”
“In de nacht dat Ramyar werd ontvoerd, ben ik drie dagen lang overal geweest, maar er was geen nieuwtje te bekennen. Toen kregen we informatie over zijn ontvoering en gingen we terug naar de PJAK. Ze weigerden ons iets te vertellen, maar nadat zijn moeder in huilen uitbarstte, zeiden ze dat hij naar Qandil ging voor training. We gingen ook naar Qandil, dat is helemaal niet ver weg. Daar zeiden ze dat hij in opleiding was en niet het recht had om ons te ontmoeten. We vroegen of we dan misschien via de telefoon konden praten, maar we werden belachelijk gemaakt.”
“Ramyar is zo geschokt dat hij ons niet durft te vertellen wat er gebeurd is. Hij zegt maar telkens weer: ‘Ze was twintig jaar oud. Ze was een meisje uit Syrië.’ Hij vertelde zijn moeder dat hij bang was in het donker en elke nacht moest huilen. Zijn leidinggevenden dreven dan de spot met hem en zeiden dat hij het wel zou leren. Maar dat leer je dus niet, met Ramyars toestand..”
Ik sprak ook met Mohammed Rashid Daneshwar, de vader van de zestienjarige Aresh.
“Op een mooie nacht in het prachtige Koerdistan, ging mijn zoon met zijn vrienden uit en keerde nooit meer terug. Sinds die nacht, is onze wereld verduisterd tot nu. De regering doet niets. Zij (PJAK) kunnen gemakkelijk het dorp binnenkomen en onze kinderen stelen, en wij kunnen niets doen. Als we ze volgen, naar ze toe gaan, dan worden we door beide partijen beschuldigd.”
“Ik heb thuis nog een meisje van negen jaar en een jongetje van drie jaar. We zijn naar de stad gevlucht. Aresh was pas net 16 jaar oud toen hij werd meegenomen. We hebben al bijna twee jaar niets meer van hem of zijn lot gehoord. Help ons. Zijn plaats zou nu aan de universiteit moeten zijn, niet in de bergen bewapend. Ik ben bereid om alles wat ik bezit te geven voor de vrijheid van Aresh.”
Ik heb ook gesproken met Mohammad Ali Enayati, de vader van Zanyar, die tijdens het hele gesprek gehuild heeft.
“Iemand die ook papa is, zou me kunnen begrijpen. Ik heb een zoon. Ik heb hem al die jaren grootgebracht, opgevoed, en hem naar school gestuurd. Ik heb hard gewerkt, en hem niet werkloos en arm achtergelaten. Ik wenste dat hij een voorsprong zou hebben voor de toekomst. Ik dacht dat niemand anders dan God hem van ons kon scheiden. Maar PJAK beging deze misdaad tegen mij. Dit is de grootste menselijke misdaad; een kind van zijn ouders scheiden.”
“Hij was nog geeneens 17 jaar oud. Hij is nog altijd wettelijk een kind. Ze zijn goed in het meenemen van kinderen. Waarom komen ze niet eens met mij praten over hun doelen? Omdat ik ouder en wijzer ben, en hun leugens kan ontkrachten.”
Gevraagd of hij zijn zoon heeft gezocht, zei Muhammad Ali: “Ik, een vader, zoek onder alle rotsen door om mijn kind te vinden, maar helaas hebben deze dieven hem gestolen en ook deze misdaad niet eens bekend. Ik heb het lot van de jongens gevolgd via mijn vrienden in Iraaks Koerdistan, die op mijn verzoek een paar kampen hebben bezocht, maar helaas weten ook zij niets over zijn verblijfplaats.”
“Het huis is een hel geworden, al zijn kleren, slaapkamer, foto’s, boeken, films en gelach komen ons overal waar we kijken terug voor onze ogen.”
“Ik sprak met de twee jongens die teruggekeerd zijn, en zij gaven mij hoop. Ik ben blij dat hij, net als zijn vrienden, de wens heeft om die groep te verlaten, en hopelijk ook op een dag zal kunnen ontsnappen.”
Er zijn minderjarigen die zich vrijwillig aanmelden voor een gewapend conflict. Sommigen vinden het gewoonweg ‘stoer’. Ook zijn er vaak andere redenen, zoals armoede, problemen thuis, of uitzichtloosheid. En soms worden kinderen gewoonweg misleid, gedwongen of ontvoerd. Er zijn veel oorzaken en nog veel grotere gevolgen voor kinderen die soldaat zijn of zijn geweest. En niemand – hoe prachtig het doel ook mag zijn – heeft het recht om kinderen te bewapenen. Wat als het jouw kind was?