Bij hardnekkige maatschappelijke problemen kijken we naar de politiek: die moet ons een oplossing bieden. Huiselijk geweld en seksueel misbruik zijn daar dramatische voorbeelden van. Je wilt je gewoon veilig kunnen voelen; op straat én binnenshuis, bij klaarlichte dag én in het donker. En mocht het daarvoor al te laat zijn, dan wil je toch ferme maatregelen om herhaling te voorkomen, met liefst nog iets als genoegdoening?
Alleen bestaat ‘de’ politiek niet, zo stelt Margreet de Boer nadrukkelijk. ‘Er bestaan wel politici, mensen dus, die ieder een eigen rolopvatting hebben en bepaalde zaken wel of niet belangrijk vinden. Wat je als politicus ten eerste kunt doen, is regels maken. Dat is de wetgevende taak: zowel het kabinet als de Tweede Kamer kan voorstellen voor wetgeving doen.’
Signalen
‘Ten tweede kun je een vinger aan de pols houden en signalen opvangen over de uitvoering van die wetten: gaat het wel goed? Is het beleid in orde? Gaat er genoeg geld naartoe? Daarover kun je in de Tweede Kamer vragen stellen en eventueel moties indienen. Ten derde kunnen politici helpen om een kwestie op tafel te houden door zich erover uit te spreken, zowel in het parlement als in de media.’
Margreet de Boer weet waarover ze praat: van 2011 tot 2015 was ze lid van de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer en sinds 2019 bekleedt ze die functie opnieuw. En als advocate in Amsterdam staat ze cliënten bij die met huiselijk geweld en/of seksueel misbruik zijn geconfronteerd. Haar expertise ligt dus op zowel het juridische als het politieke vlak.
‘Nu zit ik persoonlijk in de Eerste Kamer en daar mogen we zelf geen initiatief nemen,’ voegt ze eraan toe. ‘Onze voornaamste taak is alleen reactief: het beoordelen van de wetgeving die al door de Tweede Kamer is aangenomen.’
Zedenpolitie
Hoe zit het momenteel met die wetgeving rondom huiselijk en seksueel geweld? Bieden de bestaande wetten voldoende middelen aan politie en justitie om bijvoorbeeld daders aan te pakken? ‘Qua regelgeving an sich wel,’ denkt Margreet de Boer. ‘Maar de praktijk is weerbarstiger. Om te beginnen is er een capaciteitsprobleem bij de zedenpolitie, waardoor veel zaken lang op de plank blijven liggen. Bovendien vindt er aan de voorkant een prioritering plaats. Als jouw zaak niet binnen de categorie ‘hoogste prioriteit’ valt, kan het zomaar een half jaar duren voordat ze überhaupt onderzoek gaan doen.’
Eigenlijk, vindt ze, zouden we ons nog een paar andere vragen moeten stellen. ‘Voor welk probleem wil je een juridische oplossing? En om welke juridische oplossing gaat het dan? Is het iets dat duidelijk onder het strafrecht valt, of is het meer iets voor het civiele recht? En vooral: zodra er juridische wegen bewandeld moeten worden, zijn we dan eigenlijk niet al te laat? Moet we het niet meer aan de voorkant zoeken, met preventie en goede voorlichting?’
Seksuele misdrijven
Een ding is helder: alle fysiek geweld is in principe strafbaar, dus ook seksueel geweld. ‘Alleen krijg je daar weer de discussie: wat geldt als verkrachting? En hoe ga je om met slachtoffers die tijdens de verkrachting ‘bevriezen?’’
Wat dat laatste betreft is ze blij met het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven (8 maart 2021) van de toenmalig demissionair Minister van Justitie. Ferd Grapperhaus. Dat voorstel omvat niet alleen online-zedenzaken, maar verlaagt ook de ondergrens voor strafbaarheid van verkrachting. Zoals Grapperhaus het zelf formuleerde: ‘Als er bij de ander geen sprake is van een vrije keuze, geen sprake is van een vrije wil, dan is het verkrachting.’
Margreet de Boer: ‘Ik denk dat dit echt een leemte opvult. Volgens het wetsvoorstel seksuele misdrijven hoef je als slachtoffer dus niet meer te bewijzen dat je verzet pleegde, maar het moet duidelijk zijn dat de seksuele handeling zonder instemming plaatsvond. Dat houdt automatisch in dat de dader strafbaar is wanneer hij doorging met seksuele handelingen, terwijl je als slachtoffer zo’n freeze-reactie had. Hiermee wordt de bewijslast er weliswaar niet makkelijker op, maar dat vind ik vraag twee. Er zit ook al een waarde in de normstelling zelf.’
Psychologisch geweld
Momenteel wordt ook onderzocht in hoeverre psychologisch geweld strafbaar kan worden gesteld. Een ingewikkelde kwestie: ‘Enerzijds weten we dat psychologisch geweld ernstige schade kan aanrichten. Anderzijds kijkt het strafrecht in beginsel naar gedrag, en pas in tweede instantie naar de intentie of de gevolgen. En verder is het een hele opgave om psychologisch geweld zó af te bakenen dat niet elke foute grap, hoe onwenselijk ook, meteen onder het strafrecht valt.
Kijk, haatzaaien of stalking in de zin van dagelijks lastigvallen, dat ís allemaal al strafbaar. Bij belediging ligt het al moeilijker. Schelden is op zichzelf niet strafbaar. Als jij iemand uitmaakt voor kankerhoer, ben je niet strafbaar. Schelden wordt pas strafbaar zodra het zich tegen een specifieke groep richt, zoals lhbti’ers of immigranten.’
‘Straatintimidatie − denk aan na-sissen en nafluiten − is ook een lastige. Ik betwijfel of het zinvol is om dat binnen het strafrecht te trekken. Ten eerste kun je je afvragen in hoeverre het de grens van het strafbare overschrijdt. Maar ten tweede maak je het daarmee tot een individuele actie: “Deze ene verdachte doet iets wat niet mag”, terwijl ik ten aanzien van dit gedrag een meer universele aanpak voorsta. Ik denk dat we als maatschappij het gesprek moeten aangaan: waarom doen mensen dit? Is het echt individueel gedrag? Of misschien toch eerder een uiting van een overheersende masculiniteit in de samenleving, waaraan we op een ander niveau iets moeten doen? Het strafrecht is kortom niet de oplossing voor alles. We moeten het echt als het ultieme middel blijven zien.’
Therapie
Als advocaat kent Margreet de Boer ook het prangende probleem in de GGZ als het om traumabehandeling gaat. ‘Het is niet mijn expertise, dus alles wat ik hierover kan zeggen heb ik van cliënten gehoord of in de krant gelezen. Dat de ene klacht bijvoorbeeld weer een contra-indicatie is voor behandeling van de andere klachten, met als resultaat dat je nergens terecht kunt. Dat is een groot probleem. Wat ik ook hoor is dat kortdurende EMDR bij een enkelvoudig trauma goed kan werken. Bij complexe, meervoudige traumatisering is toch meestal wel meer behandeling nodig. Ik weet van mensen die een intensief EMDR-traject deden en daarnaast nog langdurige psychotherapie kregen. Maar voor zulke uitgebreide behandelingen zijn de wachtlijsten weer heel lang.’
Al zolang ze zich bezighoudt met zedenzaken – en dat is ruim dertig jaar − leven er vermoedens bij belangengroepen van slachtoffers: dat de zedenpolitie niet alleen een capaciteitsprobleem zou hebben, maar dat er tevens een tendens zou heersen om het doen van aangifte te ontmoedigen. Zulks onder invloed van rechtspsychologen, die bijvoorbeeld korte metten zouden maken met de zogeheten ‘hervonden herinneringen’: verdrongen gebeurtenissen als bijvoorbeeld ritueel misbruik of groepsverkrachting, die tijdens een therapie komen bovendrijven. Het VPRO-onderzoeksplatform Argos besteedde daar in 2020 en 2021 uitgebreid aandacht aan.
‘Daar heb ik een wisselend beeld bij,’ zegt Margreet de Boer. ‘Als advocaat heb ik vooral te maken met de zedenpolitie in Amsterdam en daar lijkt het meestal goed te gaan. Ja, ze benoemen wel de nadelen van een aangifte. Maar dat horen ze ook te doen: jou uitleggen wat je zoal te wachten staat, dat het moeilijk wordt, dat er geen garantie op een veroordeling is… Dat kan misschien weleens worden opgevat als ontmoedigen. Maar ik hoor niet vaak iets over sturende gesprekken in de richting van: “Ik zou geen aangifte doen als ik jou was”. In Amsterdam hebben we als advocaten ook afspraken met de zedenpolitie: bij twijfel verwijzen ze het slachtoffer naar een advocaat.’
Hervonden herinneringen
Wel zijn hervonden herinneringen problematisch wanneer het om bewijsvoering gaat. ‘Er bestaat een redelijke consensus dat ze inderdaad geen bewijs opleveren. Waarmee niet is gezegd dat die herinneringen onwaar zouden zijn; voor zover ik weet is het wel degelijk denkbaar dat verdrongen gebeurtenissen tijdens de behandeling weer bovenkomen. Probleem is echter dat die werkelijke herinneringen niet te onderscheiden zijn van de gesuggereerde herinneringen die soms voortkomen uit de behandeling zelf. Therapeutische gesprekken zijn immers niet gericht op waarheidsvinding, maar op beleving en verwerking. Verdrongen herinneringen kunnen soms als aanvullend bewijs dienen, maar ze zijn niet toereikend om tot een veroordeling te komen.’
In zaken waarbij hervonden herinneringen aan de orde zijn, kan de politie de kwestie voorleggen aan de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ), die in 1999 in het leven werd geroepen en waarvan ook rechtspsychologen deel uitmaken. Deze groep velt dan een oordeel over de geloofwaardigheid.
‘Op zichzelf vind ik het goed dat er zo’n expertisegroep is,’ zegt Margreet de Boer. ‘Maar helaas blijft de manier waarop de LEBZ werkt vaak in nevelen gehuld. Zo is er online geen informatie over te vinden. Slachtoffers hebben ook geen mogelijkheid om in gesprek te gaan over de rapportage van de LEBZ. Dus ik zie nog wel verbeterpunten wat transparantie betreft.’
Feit blijft echter dat je in onze rechtsstaat nu eenmaal niemand kunt veroordelen op grond van een verklaring alleen. ‘Als de verdachte ontkent en er verder geen bewijs ligt, houdt het op. Vanuit het slachtofferperspectief voelt dat heel onrechtvaardig. Maar rechtsstatelijk is er geen andere conclusie mogelijk. Ik houd mijn cliënten ook voor: je wilt niet in een land wonen waar jij veroordeeld kunt worden op basis van één beschuldiging, of diegene nu een politieke tegenstander is of een wraakzuchtige ex.
Wat ik goed vind: zodra zo’n zedenzaak wordt geseponeerd, schrijft het OM tegenwoordig een brief aan het slachtoffer waarin ze uitdrukkelijk stellen dat het sepot alleen wegens gebrek aan bewijs is, en dat het geweld of misbruik daarmee níet wordt ontkend.’
‘Geweld achter de voordeur’
Waar het huiselijk geweld en stalking betreft, zou er qua aangifte wel veel kunnen verbeteren bij de politie, vindt De Boer. ‘Tegenwoordig moet elke agent in een basisteam een aangifte van huiselijk geweld of stalking kunnen opnemen. En in de praktijk blijkt dit lang niet altijd goed te gaan.’
Tien tot vijftien jaar geleden werd dit juist heel goed opgepakt, weet ze. ‘Per politiebureau had je ‘taakaccenthouders’, die een coördinerende rol speelden en expertise hadden. Dit als reactie op een eerdere periode, waarin men ‘geweld achter de voordeur’ als een privézaak beschouwde, ook beleidsmatig. Er kwam een beweging op gang, ook binnen de politiek, die bepleitte dat huiselijk geweld juist een publieke zaak was, waarvoor we ook publieke verantwoordelijkheid droegen. Dat leidde bij politie en hulpverlening tot allerlei projecten en trainingen.’
‘De Amsterdamse politie bijvoorbeeld kreeg een coördinator Huiselijk Geweld. Agenten waren verplicht om bij elk geval van huiselijk geweld een vinkje te zetten. De coördinator kreeg dan elke dag die zaken door en checkte die: wat is er precies gezegd, hoe wordt dit nu opgepakt?
Zo kreeg huiselijk geweld zo’n vijftien jaar lang veel specialistische aandacht van de politie. ‘Maar wel vanuit de gedachte: zodra iedereen beseft dat huiselijk geweld een publieke zaak is, moet het weer een gewone politietaak worden. En op zeker moment leek dat doel wel bereikt. Sindsdien redeneert men vanuit de ideologie: huiselijk geweld valt onder crimineel gedrag, en daarmee is de aangifte een onderdeel van de normale politietaak. Je gaat immers ook geen aparte mensen aanstellen om alle diefstallen te doen.’
Verdwenen kennis
Gevolg is helaas dat op de huidige werkvloer veel kennis van deze specifieke materie ontbreekt, constateert Margreet de Boer. ‘Veel agenten hebben niet meer geleerd hoe huiselijk geweld eigenlijk tot stand komt, bijvoorbeeld hoe een afhankelijkheidsrelatie werkt. Zij handelen toch weer vanuit het oude idee: dit is een privéprobleem dat achter de voordeur hoort. En nu wordt geweld tegen vrouwen, partnergeweld, stalking, belaging et cetera nogal eens afgedaan als ‘relatieproblemen’. Soms tref je een agent die er echt werk van maakt, maar vaak wordt het gebagatelliseerd: “Wat is er nu helemaal aan de hand?”, “Waarom bleef je dan bij hem?” Of: “Ja, je deed al eerder aangifte, maar je bent toch weer teruggegaan. Dus hoe kunnen we jou nog serieus nemen?”’
Veel van de kennis over gewelddadige relaties, over de cirkel van geweld en over gesprekstechnieken waarin de politie vijftien jaar geleden nog in werd getraind werd, is weer verdwenen, stelt ze spijtig vast. ‘Daar valt een flinke verbeterslag te maken. Misschien door alle agenten opnieuw te scholen, of weer terug te gaan naar een team van gespecialiseerde agenten… Trouwens, ook binnen het familierecht is er weinig aandacht voor partnergeweld. Daar wordt wel gekeken naar kindermishandeling, maar partnergeweld speelt bij familierechtelijke beslissingen nauwelijks een rol.’
De zin van aangifte
Bijna zou je gaan denken het geen enkele zin heeft om aangifte te doen. Toch weerspreekt Margreet de Boer dat uitdrukkelijk.
‘Ik merk dat doorlopen van een juridisch traject − mits met een goed verwachtingenmanagement − kan bijdragen aan het ‘slachtoffer-af’ raken, aan empowerment van de slachtoffers. Dat zie ik zelfs als de dader niet wordt veroordeeld.
Ik neem met mijn cliënten eerst grondig door wat ze precies willen bereiken met hun aangifte. Als iemand zegt: “Ik ben pas tevreden als de dader in de cel komt”, dan draait het inderdaad vaak op een teleurstelling uit. Maar als een cliënt zegt: “Ik wil mijn verhaal doen, ik wil duidelijk maken dat mijn grenzen zijn overschreden en ik wil dat de dader erop aangesproken wordt” of, wat ik ook vaak hoor: “Ik wil dat mijn verhaal bij de politie vastligt, want stel dat hij het weer doet” − dat is zéker een haalbaar doel! Ik merk dat vooral het aspect van grenzen stellen erg belangrijk is. Dat je uit de slachtofferrol stapt en opstaat voor jezelf. In die zin kan een aangifte dus toch wel veel goeds betekenen voor mensen.’
Boek: Kracht uit geweld
Bovenstaand interview is een bijdrage aan de publicatie ‘Kracht uit geweld. Trauma in beeld door lotgenoten’, onder redactie van Esther Veerman.
Kracht uit geweld is een project van de Stichting Kunst uit Geweld; een bundel essays door en interviews met deskundigen, maar ook persoonlijke verhalen én foto’s van kunstwerken door ‘survivors’ van geweld.
Uitgegeven door Buijten & Schipperheijn, 2022; ISBN: 9789463691697