In ieder geval zet ik aan tot iets. Journalisten moeten stoppen elkaar veren in de reet te steken. Je hebt van die clubs op Twitter, die constant tegen elkaar zeggen ‘ooh, wat een goed verhaal’. Gadverdamme. Daar word ik helemaal niet goed van.’
Ja, ik snap het: verongelijkt, korzelig en onvriendelijk zijn als kenmerken van goede journalistiek. Toevallig worstelde ik al een tijdje met dit onderwerp.
Deze reflectie begon met een vergadering van de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) in 2014 in Rotterdam. Een groepje van neerlands besten verloor zich in ‘moties’ tegen haar bestuur.
De fijne, maar nu plotseling opstandige collega’s onder leiding van Joep Dohmen (NRC), Huub Jaspers (Vpro) en Marcel Metze (de beste) reageerden professioneel fel, met de koele feiten. Leken wel symptomen van het syndroom van Asperger, maar dat was het natuurlijk niet.
Daartegenover stond Dick van Eijk (ook NRC) die alles in het werk stelde om de vereniging en de onderlinge bijbehorende omgang te beschermen en verantwoordelijkheid te nemen.
Waarheid of sociale vrede
Dick was even niet de journalist met louter oog voor harde feiten, maar wrong zich in bochten om te komen tot formuleringen om kool en geit te sparen, opposanten en vereniging.
Ik moest kiezen tussen journalist, de professional, tegenover het verenigingslid oftewel ‘gewoon mens’. De laatste won: ik vond het geen pas hebben dat mijn collega’s Henk van Ess afbrandden ondanks gemaakte fouten.
Dat was pittig, met de vraag: vertoon ik als onderzoeksjournalist ook tekenen van autisme door dwars door alles altijd feiten te verzamelen en daarop te hameren?
Wat immers ook privé z’n weerslag heeft. Want doe je mee en bewaar je de lieve sociale vrede of niet? Ik vond steun bij Karl Ove Knausgård recent in Volkskrant Magazine: “De waarheid heeft geen plaats in een sociale setting.”
Terug naar Karskens, die onaangepast gedrag zelfs actief nastreeft. Op Villamedia: “I’m not in the business to be liked.” Sterker nog, in Kijken in de Ziel: “Zorg dat je niet aardig wordt gevonden, maak vooral geen vrienden.”
Ik sympathiseer met Arnolds werk, maar hij is ook een spiegel hoe het niet moet in de omgang. Moeilijk is het wel. Zo schreef ik (te) venijnig over belangenverstrengeling tussen NRC en DWDD, ofschoon met ook complimenten. Ook Karskens, Kockelman, Radhakishun en zelfs PowNed worden beter als ze af en toe het gestekte been intrekken en een vleugje Matthijs bij hun wijn doen.
Zeker 20 procent goede journalistiek
Om kort te gaan, vind ik, in tegenstelling tot Karskens: wel veren blijven steken, wel prijzen wat collega’s goed doen. Kijk maar eens naar de aanbevelingen van kwaliteit van Blendle/Cafeyn.
Zie hoe journalistiek bij de publieke omroep vaak floreert, dat RTL al jaren sterk nieuws maakt. We nog opiniebladen maken die wekelijks ook prachtige, niet voorspelbare stukken brengen. Dat bij die duizenden vakbladen ook collega’s niet hun congressponsors, adverteerders en lezers naar de mond schrijven. En er steeds meer boeiende journalistieke sites en apps zijn.
Domineesland telt zelfs columnisten die hun meningen stoelen op feiten en onderzoek (Tom-Jan Meeus). Tenminste de 20:80 regel geldt voor kwaliteit, heel veel dus in de enorme kwantiteit aan publicatie. Journalisten werken verschrikkelijk hard en concurreren, zowel met als op Facebook en Twitter. Met titels en moedige individualisten als Arnold Karskens.
Maar de omgang is wel eens een probleem. Dat merken ook freelancers die door vaste collega’s niet zelden honds worden behandeld. Zonder openlijk te klagen, in de vrees dat ze nooit meer hoeven aankloppen.
Laten ook journalisten elkaar vooral wel tijdig prijzen, na het scheiden van kaf en koren. Zoals de jury van De Loep – de prijs voor onderzoeksjournalistiek – onder leiding van Marc Chavannes recent nog fijntjes deed: pareltjes belonen.
Af en toe hoffelijk en complimenteus zijn kunnen geen kwaad; onderling niet en zelfs het werk met bronnen voor reportages en artikelen hoeft er niet onder te lijden.