Als een agent wordt doodgeschoten: ‘Ze liepen op hun tenen van de zenuwen’

Wat betekent het voor agenten als een collega wordt doodgeschoten? "Help, ik ben beschoten!"

Hoewel Nederland eind jaren zestig niet betrokken was bij de Vietnam-oorlog, was het wel een uitvloeisel van de Tweede Wereldoorlog waardoor Nederlandse politiemensen voor het eerst in aanraking kwamen met buitensporig geweld. Dat was een verschijnsel waar ze in de decennia erna steeds vaker mee te maken zal krijgen. Een aantal voorbeelden in de geschiedenis maakt duidelijk hoezeer politiemensen en de politie geconfronteerd werden met de keiharde consequenties van hun vak. Met een traumatische of soms zelfs fatale afloop.

RAF-terrorist

Het was een zwarte dag voor de politie in ons land, toen de Duitse RAF-terrorist Knut Folkerts op 22 november 1977 de politiebrigadier Arie Kranenburg doodschoot. Dat gebeurde toen Folkerts zijn auto kwam terugbrengen bij een verhuurbedrijf in Utrecht. De politie had hierover een tip gekregen en wachtte de terrorist in het kantoor van het bedrijf op.

De Duitse politie had haar Nederlandse collega’s gewaarschuwd. De leden van de Baader-Meinhof-groep laten zich niet arresteren, ze schieten meteen. En dat gebeurde ook op die dag. Folkerts ontdekte aan de balie van het verhuurbedrijf dat hij op het punt stond te worden aangehouden, en opende meteen het vuur. Agenten Arie Kranenburg en Leen Pieterse raakten allebei zwaar gewond. Bij de 46-jarige Kranenburg drongen de kogels zijn longen binnen. De twee mannen droegen geen kogelwerende vesten. Die paar loodzware exemplaren die de politie in bezit had, waren op dat moment in gebruik bij een ander korps.

Rent a Car

Het was een tijd waarin het verschijnsel terrorisme nog volslagen nieuw was voor de Nederlandse politie. De scherpschutters die op het dak hadden gelegen in de Utrechtse Croeselaan, konden niets uitrichten tegen de actie van Folkerts. Het was koopavond in de straat waar de ‘Budget Rent A Car’ was gevestigd. Op het moment van de schietpartij krioelde de straat van het winkelend publiek. Arie Kranenburg overleed op weg naar het ziekenhuis. Omdat zijn longen waren doorboord, stikte hij in zijn eigen bloed.

De dood van Kranenburg maakte een enorme indruk op het Nederlandse politiekorps. Voormalige politieman Johan Schuurman maakte toen hij in de regio Utrecht werkte de zogenaamde ‘Duitse herfst van 1977’ mee. Het waren de maanden waarin meer RAF-leden werden gearresteerd in Nederland, waarbij meer Nederlandse politiemensen gewond raakten en een jaar later ook twee douaniers sterven na een vuurgevecht. Dat besef leidde volgens Schuurman tot vreemde situaties: ‘Auto’s met Duitse kentekens werden angstvallig bekeken. Twee Nederlandse dienstplichtige soldaten werden na een grootschalige actie gearresteerd. Ze waren in Duitsland gelegerd en hadden in dat land een auto gehuurd om hun familie in Nederland te bezoeken.’ Politieagenten die bij de aanhouding betrokken waren, liepen op hun tenen van de zenuwen: ‘Heel begrijpelijk, de wetenschap dat iedereen dit kon overkomen was ineens aanwezig, hoewel de achtervolging later paniek om niks bleek te zijn geweest.’

Hoogzwanger

Verdriet was er ook bij de weduwe van Arie Kranenburg, Joke. De voormalige politievrouw was hoogzwanger op het moment dat de burgemeester van Utrecht en de hoofdcommissaris aan haar aan de deur kwamen om te vertellen dat haar man was overleden. Ze kreeg te horen dat Arie’s laatste woorden waren: ‘Help, ik ben beschoten’, en dat hij daarna het bewustzijn verloor en op de grond viel. De twee heren vertelden haar de naam van de Duitse man die hem had doodgeschoten.

De 27-jarige Joke Kranenburg ontdekt vervolgens hoe confronterend de dood van Arie voor veel mensen is, en hoe gevoelloos mensen kunnen zijn in hun reacties. In het ziekenhuis, waar ze haar man gaat bezoeken die daar ligt opgebaard, vraagt de zuster haar waarom ze zo laat is. Op de afdeling krijgt ze ongevraagd de röntgenfoto’s te zien van de long van haar man. Helemaal zwart op de foto, volgelopen met bloed.

De begrafenis beleeft ze als in een roes. Het is voor haar een optocht van hoogwaardigheidsbekleders, met veel toespraken met een politieke lading, maar geen woord over haar eigen Arie. Ze telt de handen die ze schudt, om maar niet in schreeuwen uit te barsten. Het zijn er 1.474. Tijdens de rechtszaak krijgt ze een politiebegeleider mee naar de zitting, ze wil er per se heen. Daar treft ze een arrogante Knut Folkerts aan. Zijn moeder schreeuwt nog naar hem. ‘Mijn kleine schat, jij bent geen moordenaar’. Joke Kranenburg moet het allemaal over zich heen laten komen.

De politie koppelt haar na al het leed een tijdje aan een personeelsfunctionaris, die haar moet ondersteunen. Maar dat duurt niet lang. Zelfs haar eigen kring laat haar in de steek. Dat zijn bijna allemaal rechercheurs, die het plotseling ‘eng’ vinden om met haar om te gaan. Het is te confronterend. Arie’s dood drukt ze met de neus op de feiten: dit zou hen ook wel eens kunnen overkomen. Joke Kranenburg krijgt het horloge van haar man nog terug, net als zijn bebloede schoenen. Het horloge staat stil op het tijdstip dat Arie om het leven kwam in de vestiging van Budget Rent A Car. Om vijf voor zes. Vijf weken na de dood van Arie wordt hun tweede kind geboren. Joke staat er dan helemaal alleen voor.

Twee decennia lang leeft de vrouw van Arie Kranenburg in de anonimiteit. Om de privacy van haar kinderen te beschermen. Tot zij en haar twee zoons eind jaren negentig ontdekken dat Knut Folkerts weer op vrije voeten is, maar dat hij formeel nooit zijn Nederlandse straf heeft uitgezeten. Folkerts werd na zijn berechting al vrij snel uitgeleverd aan Duitsland, waar hij uiteindelijk voor een andere zaak de gevangenis indraaide. In 1995 kwam hij vrij. Joke Kranenburg en haar kinderen besluiten te strijden voor de tenuitvoerlegging van de straf voor de moord op haar man. Onder druk van de Nederlandse justitie behandelt Duitsland de zaak alsnog. Maar in hoger beroep wordt bepaald dat het alsnog ten uitvoer leggen van de straf ‘onmenselijk’ zou zijn. Volgens de Duitse rechters omdat Folkerts inmiddels spijt heeft betuigd, zich van het terrorisme heeft afgewend, en omdat hij zich tijdens zijn gevangenschap voorbeeldig zou hebben gedragen.

Voor Joke Kranenburg lijkt het nog steeds alsof de moord gisteren heeft plaatsgevonden. Het ergste wat mensen volgens haar kunnen doen, is de moord bagatelliseren met de woorden: ’Ach, het is al zo lang geleden’. Of: ’een dienstongevalletje, dan had ie maar niet bij de politie moeten gaan’. De weduwe: ‘Dat vind ik zo’n verschrikkelijk keiharde, ongenuanceerde uitspraak. Ik hoop echt dat mensen daar anders over gaan denken en weten dat je zo niet met elkaar moet omgaan. En mensen moeten zich realiseren dat politiewerk tegenwoordig juist weer ontzettend gevaarlijk werk is.’

Schietpartij

Gevaarlijk is dat werk altijd geweest, hoewel de Nederlandse politie in de zaak Kranenburg misschien had kunnen leren van een incident dat vier jaar eerder plaatsvond. Op 1 mei 1974 kwam de Amsterdamse agent Simon Landman namelijk op een vergelijkbare manier om het leven, tijdens een schietpartij in het centrum van de hoofdstad.

De 21-jarige agent is net een jaar in dienst, als hij naar een filiaal van Hertz-rent-a-car aan de Prinsengracht wordt gestuurd. Twee uit de gevangenis van Scheveningen ontsnapte buitenlandse criminelen hebben daar net hun huurauto teruggebracht. Het zijn de Fransman Christian B., die een straf moest uitzitten van vier jaar voor een gewapende overal op een benzinestation in Den Haag, en de Italiaan Gennaro C.

Landman en zijn collega, de 21-jarige marechaussee Van den Berg, zien de mannen op de gracht lopen. Ze houden de twee aan. Maar als één van hen zich verzet tegen zijn arrestatie door Van den Berg, en Landman zijn collega te hulp schiet, grijpt de andere man het Beretta-pistool dat hij op zak heeft. Hij schiet Landman in de rug, die ter plekke overlijdt. Zijn collega Van den Berg wordt drie keer geraakt, maar overleeft en ziet zelfs nog kans om op de wegvluchtende criminelen te vuren. De Italianen worden nog achtervolgd door verontwaardigde omstanders, omdat één van hen een schampschot heeft opgelopen. Toegesnelde politie-eenheden kunnen de twee verdachten in de Kerkstraat aanhouden. Christian B. blijkt een klein wapenarsenaal in zijn bezit te hebben.

Het hof in Amsterdam veroordeelt Christian B. en Gennaro C. beiden tot 13 jaar gevangenisstraf. Tijdens de zitting blijkt dat de twee mannen na hun ontsnapping terug naar Nederland zijn gekomen om anderen uit de gevangenis te helpen ontsnappen. Door een tip van een oplettende Groningse agente kwam de politie erachter dat de twee hun huurauto in de hoofdstad gingen terugbrengen. De agente herkende Christian B. – die na zijn ontsnapping in het opsporingsregister terecht was gekomen – bij een tankstation in Assen en schreef meteen het kenteken van de auto waarin hij reed op. Daarop ontdekte de Groningse politie dat de auto van een huurbedrijf in de hoofdstad afkomstig was, waarna ze haar Amsterdamse collega’s op de hoogte bracht.

Wallen

Vijf jaar na de dood van Arie Kranenburg valt er weer een dode te betreuren, alweer weer bij het Amsterdamse politiekorps. Het slachtoffer is hoofdagent Jaap Honingh. De 27-jarige Honingh is met zijn 29-jarige collega Henk Griffioen gestationeerd op het beruchte, voormalige bureau Warmoesstraat op de Amsterdamse Wallen.

Het is de middag van vrijdag 6 augustus 1982. De twee agenten krijgen het verzoek om uit te kijken naar een winkeldief die in een slijterij op het Singel is betrapt op het stelen van een paar flessen drank. Er zou daarbij zijn geschoten. Vanuit hun politieauto spotten ze de winkeldief even later op de Brouwersgracht.

Dan ontrolt zich een zwart scenario. Nadat de dief ziet dat hij wordt herkend, opent hij tot verbijstering van de twee agenten meteen het vuur. Honingh wordt dwars door de autoruit beschoten, en in hoofd en hals geraakt. Hij overlijdt ter plekke. Griffioen komt daarna met de man in een vuurgevecht terecht, waarbij hij in zijn nek wordt geschoten. De schutter dwingt twee mensen om hem, onder dreiging van zijn wapen, mee te nemen in hun auto. De moordenaar wordt kort daarna wel snel aangehouden, door te hulp schietende collega-agenten.

De dader blijkt wederom een uit de gevangenis ontsnapte buitenlandse crimineel. Alan Reeve is een Engelse psychiatrische patiënt die sinds 1964 in een kliniek opgesloten was geweest, omdat hij op zijn vijftiende een vriend doodsloeg en -stak. In de kliniek zelf wurgde hij zelfs nog een 22-jarige medepatiënt. In 1981 ontsnapte hij uit de inrichting en wist hij naar Nederland te vluchten.

Reeve werd voor de moord veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. Nederland weigerde hem na die uitspraak uit te leveren aan Engeland. Saillant detail is dat Reeve in zijn Nederlandse cel rechten studeerde. Hij werd zelfs advocaat – als driedubbele moordenaar – en werd later tot grote verbazing toegelaten tot de Coornhert Liga; de Nederlandse vereniging voor strafrechthervorming. Pas twintig jaar later, in 1992, komt hij voorwaardelijk vrij, en vertrekt hij naar Ierland. Dat land levert hem in 1997 uit aan Engeland, waar hij nog enkele maanden van zijn straf moet uitzitten.

Bijna twee decennia later kijkt Jaap Honinghs medeslachtoffer Henk Griffioen terug op de dodelijke schietpartij die zijn leven zo veranderde. Griffioen doet dat in het boek Bureau Warmoesstraat van Telegraafjournalist Cees Koring. ‘Ik zag Jaap voorover op het stuur liggen met een schotwond in zijn voorhoofd. Ik realiseerde me dat hij geen schijn van kans had gehad. Ik was op dat moment heel erg met mezelf bezig. Ik had een kogel in me zitten en was ook bang om dood te gaan. Mijn vrouw was in verwachting van onze tweede. Ik dacht: ik ga dat kind nooit meer zien.’

Voordat ze aan de dienst waren begonnen, gaf Griffioen met een grapje aan dat hij geen zin om te rijden. Honingh nam daarom plaats achter het stuur. Op weg naar de drankenwinkel zagen de twee onderweg een man een steeg uitkomen die heel hard liep en iets over zijn arm had. Hij moet de dader zijn, dachten ze. De man rende in de richting van de Brouwersgracht. Op het moment dat de politiemannen de gracht opdraaiden zagen ze de man op een trap voor een huis staan. Henk Griffioen: ‘Jaap stopte half op de weg en ik zag ineens dat die kerel een vuurwapen op me richtte. En hij schoot! Op het moment dat er op je wordt geschoten, realiseer je je dat niet eens meteen.’

Griffioen liet zich uit de wagen vallen, kroop achter het voorwiel, pakte zijn wapen en begon terug te schieten. ‘Ik vuurde drie keer achter elkaar op die kerel. Heel bewust niet meer dan drie keer, want ik had maar acht kogels. Achteraf gezien is het ongelofelijk hoe scherp je bent, wat er op zulke momenten door je heen gaat.’ Of hij hem raakte, weet Griffioen niet, hij schoot in ieder geval voor de eerste keer van zijn leven op een mens. ‘Maar ik twijfelde geen moment. Het was puur lijfsbehoud. Ik wilde hem doden. Ik dacht: ik schiet die vent hartstikke dood, want hij schiet op mij.’

Op een bepaald moment voelde de politieman een keiharde klap in zijn nek. Hij werd geraakt. Zijn pistool viel uit zijn hand, maar hij kon het toch weer oppakken. ‘Ik zag bloed en had pijn. Hij heeft me te pakken, flitste het door me heen. Ik ga dood. Maar toen ik zag dat die knaap wegliep, heb ik mezelf in veiligheid gebracht en ben ik achter een bestelwagen dekking gaan zoeken. Even later zag ik hem in een Peugeot wegrijden.’

Henk Griffioen kwam daarna uit zijn dekking, en liep naar de politieauto om het hoofdbureau te vertellen wat er was gebeurd. Griffioen vertelt aan Cees Koring: ‘Jaap lag voorover op het stuur met een schotwond in zijn voorhoofd. Ik kon niets meer voor hem doen. Hij had geen schijn van kans.’

Griffioen had dus meer geluk dan zijn collega. Jaap Honingh stierf, achter het stuur van de surveillancewagen 2-02, vrijwel direct door het schot in zijn hoofd. Tegen zijn vrouw had Jaap Honingh over de Wallen al eens gezegd dat het ‘net zo’n rimboe als in Chicago’ aan het worden was. Niet wetende dat hij daarvan zelf het eerste slachtoffer aan politiezijde zou worden.

Bureau Warmoesstraat

Op exact dezelfde datum als Jaap Honingh stierf, maar dan vier jaar later, komt een tweede collega van bureau Warmoesstraat om het leven. Het is de 29-jarige hoofdagent Peter Lugten. Nu is de dader een Nederlandse man, een Amsterdammer zelfs. Het is in de tijd dat de Wallen een broeinest zijn van heroïnejunks en -dealers.

Tijdens een routineronde op de Zeedijk, samen met een collega, maant hij een aantal voor hem bekende junks om door te lopen. Eén van hen gaat hierop tegen ze te keer. Hij wordt door de anderen in eerste instantie meegenomen, maar hij ziet kans zich los te rukken, en komt op de agenten af. Hij haalt een slagersmes te voorschijn. De agenten doen onmiddellijk de melding ‘assistentie collega’ over de portofoon uitgaan en proberen de man het mes te ontfutselen.

Van alle kanten komen dan politiemensen op de plek af. Ze besluiten een haag te vormen om de agressieve man heen. Die raakt door alle politieaanwezigheid nog opgefokter en probeert door de kring van agenten heen te breken. Met zijn mes raakt hij hierbij de mouw van een agent. Peter Lugten besluit hem daarop van achteren beet te pakken. Dan gaat het mis. De man ziet kans zich om te draaien, en steekt toe met het mes. De hoofdagent krijgt het lemmet in zijn buik, en valt neer. Zijn collega’s vuren dan waarschuwingsschoten af, een agent schakelt de man definitief uit door hem in zijn bil te schieten. Maar voor Peter Lugten is het te laat. Hij bezwijkt later aan zijn verwondingen.

De dader blijkt de 32-jarige Edgar R. te zijn. De rechters verschillen nogal van mening over de straf die Ricardo moet krijgen voor zijn daad, vanwege het feit dat hij een psychiatrische stoornis heeft. Het Openbaar Ministerie eist voor de rechtbank zes jaar en onvoorwaardelijke tbr (terbeschikkingstelling van de regering, het toenmalige tbs, JvdW). Vanwege zijn sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid krijgt R. een veel lagere straf opgelegd: de rechters veroordelen de man tot 2 jaar en tbr.

Voor het hof eist justitie een hogere straf. De advocaat-generaal vraagt in hoger beroep om 12 jaar celstraf, zonder tbr. De man blijkt een behandeling namelijk te weigeren, en de aanklager ziet er daarom de zin niet van in. Hij vindt een straf veel effectiever. Uiteindelijk komt het hof op 10 jaar gevangenisstraf uit, mét tbr. Het vonnis van de rechtbank wordt hiermee vernietigd. De rechters vinden dat ‘de maatschappij moet worden beschermd tegen dit soort daden’. Die bescherming weegt volgens hen zwaarder dan de mogelijkheid tot tbr: ‘De familie is veel leed aangedaan en de verontrusting onder zijn voormalige collega’s is groot. De verdachte is verminderd ontoerekeningsvatbaar, wat de kans op herhaling aanzienlijk maakt. Daarbij bleef de verdachte voor de psychiaters onbenaderbaar, waardoor de prognose voor behandeling slecht is.’

De in het harnas gestorven politieman Peter Lugten woonde samen met zijn vriendin. Zij waarschuwt de collega’s van haar overleden vriend in een emotionele speech tijdens de crematie ‘to be careful outthere.’ Het is een verwijzing naar de wereldberoemde hartenkreet van de dienstdoende districtschef in de televisieserie ‘Hill Street Blues’, uit de jaren tachtig van de vorige eeuw.

Graadmeter

De emotionele woorden van weduwen van omgekomen politiemensen zijn een aardige graadmeter voor hoe het met de politieorganisatie, maar ook de maatschappij, op dat moment is gesteld. Het is de vrouw van de in 1992 doodgeschoten Utrechtse politieman Iman Klaassen die de begrafenis van haar man aangrijpt voor een politieke boodschap. Klaassens collega’s herinneren zich nog hoe ijzig koud het is tijdens de plechtigheid in Wilnis. Zijn vrouw wijst erop dat niet meer moet worden bezuinigd op de politiemacht: ‘Voor politiemensen is het de laatste jaren steeds moeilijker geworden om de samenleving te beschermen. Ook mijn man zei eens dat hij bang was dat de politie de greep op de misdaad beetje bij beetje aan het verliezen is.’

De 40-jarige Iman Klaassen was opperwachtmeester bij de Rijkspolitie. Hij stierf door een kogel van de 25-jarige crimineel Errol Kabak, die op 4 december in Utrecht met twee mededaders een bankoverval pleegde, waarbij hij 55.000 gulden buitmaakte. Een wilde achtervolging over de A-2 volgde, die tot een apotheose leidde bij hotel Residence in Vinkeveen.

Politieman Klaassen belandde daar met zijn collega’s in een schietpartij met Kabak en de andere twee bankovervallers, die zich hadden verscholen rond het hotel. De politieman droeg een kogelwerend vest, maar had de pech dat hij in het schootsveld van Kabak kwam te staan en in zijn nek werd geraakt. Hij overleed aan een slagaderlijke bloeding, nadat de kogel van de kraag van zijn vest was afgeketst.

Zijn toenmalige groepscommandant geeft later aan dat Klaassen met zijn zoekactie een gijzeling van hotelgasten had willen voorkomen. Tijdens het vuurgevecht bij het hotel bleek naderhand maar liefst 19 keer te zijn geschoten. De kogels verwonden ook twee medewerkers van het hotel. Kabak wordt tijdens de actie in zijn been geschoten.

De bankovervallers zijn zware jongens. Errol Kabak wordt al twee-en-een-half jaar gezocht, nadat hij is ontsnapt uit de jeugdgevangenis in Zutphen. Kabak kreeg dit voor elkaar, door de tralies van een gemeenschappelijke ruimte door te zagen. Hij moest in Zutphen een celstraf uitzitten van negen jaar voor het plegen van maar liefst 23 bankovervallen. Kabak is de leider van een groep van 16 man, de zogenaamde Monkbende, die gewelddadige overvallen op koffieshops, postkantoren en banken pleegde. Om de groep te ontmantelen heeft de Amsterdamse politie eerder al een speciaal rechercheteam opgericht. Dit kreeg de naam ‘frusti-team’ mee, uit frustratie over de grote hoeveelheid berovingen. De politie raakt pas echt gefrustreerd, als de aalgladde Kabak voor het hoger beroep in zijn zaak uit de gevangenis De Geerhorst in Sittard weet te ontsnappen, samen met vijf medegevangenen.

De rechtbank heeft hem in eerste aanleg al veroordeeld tot 20 jaar cel. Volgens de rechtbankpresident is van het door zijn advocaat aangevoerde noodweer geen sprake: ‘In plaats van zich over te geven aan de politie, heeft de verdachte welbewust gewacht tot Klaassen hem tot op 30 meter was genaderd, en vervolgens geschoten.’

Een maand voor de hoger beroepszaak ontsnapt Kabak uit de gevangenis De Geerhorst in Sittard, samen met vijf medegevangenen. Nog voor de zitting bij het hof melden de kranten dat Kabak twee dagen voor de behandeling van zijn zaak is gesignaleerd bij de voetbalwedstrijd Ajax-Besiktas. De politie wacht daar met de aanhouding van de vuurwapengevaarlijke crimineel tot na de wedstrijd. Maar Kabak maakt zijn naam weer waar, en weet in de menigte te ontkomen. Van het hof krijgt Kabak levenslang opgelegd. Achteraf blijkt dat er op de ochtend van de overval op de bank in Utrecht zelfs al een arrestatieteam op weg was geweest naar zijn huis, om hem aan te houden. Maar Kabak was toen al op weg naar de bank, voor de beroving, en weet tot op het allerlaatst zijn aanhouding te voorkomen. Pijnlijk detail is dat het observatieteam die ochtend niet aanwezig kan blijven tot de inval van het arrestatieteam, omdat het aantal manuren op is.

Vuurwapengevaarlijke crimineel

De eerste vrouwelijke politieagent die slachtoffer wordt van geweld, is de 28-jarige Allegonda Gremmer, in 1997. Dat gebeurt bij de aanhouding van een vuurwapengevaarlijke crimineel in Rotterdam.

Allegonda is op dat moment het eerste en enige vrouwelijke lid van een arrestatieteam in Nederland. Ze is afkomstig uit het Groningse Nieuw Tonge en werkte al sinds 1991 voor de politie in Rotterdam. Na zes jaar bij de zogenaamde Basis Politie Zorg te hebben gewerkt, klimt ze op tot lid van de zogenaamde districtsondersteuningsgroep (DOG). Die helpt onder meer helpt bij het doen van invallen in drugszaken. Eind juli 1997 doorstaat ze de loodzware training en selectie voor het Rotterdamse arrestatieteam.

De politievrouw heeft een stevige persoonlijkheid, ook lichamelijk is ze sterk. Diezelfde zomer nog wint ze samen met een collega een loodzware politiesurvival, waar 92 teams van over de hele wereld aan meedoen. Allegonda staat bekend als een vrouw die haar verantwoordelijkheid kende. Een collega: ‘Ze wist dat ze een gevaarlijk beroep had, maar ze deed nooit onverantwoorde dingen.’ Allegonda’s bijnaam: Tweety, naar het vogeltje uit de Loony Tunes-tekenfilms.

Drie maanden na haar toetreden tot het arrestatieteam, op 28 oktober 1997, doet het AT Rotterdam-Rijnmond een inval bij een verdachte op het adres Onyxhorst. Het is om de 41-jarige Benny S. uit Almelo op te pakken. In 1985 is Benny S. al eens tot tien jaar cel veroordeeld voor het doodschieten van een voorbijganger, bij het beroven van een geldloper van de Makro in Hengelo. De portier van seksclub Carrousel in Enschede wordt nu verdacht van de gewelddadige aanslag op een echtpaar uit Enschede, waarvan de man later in het ziekenhuis om het leven komt. De dader heeft zich waarschijnlijk in het huis vergist. De politie denkt dat hij voor de overbuurman kwam, een ex-bedrijfsleider van de seksclub die geld achterover had gedrukt.

Het is zes uur in de ochtend als het arrestatieteam de deur van het huis van de vriendin van Benny S. probeert te forceren, zonder succes. Als dat niet blijkt lukt, wil het AT geen tijd verliezen, en wordt er een ruit ingeslagen. Het team gaat naar binnen en doorzoekt de begane grond van de woning, maar daar wordt niemand gevonden. Als de leden bij de trap uitkomen die naar de eerste verdieping lijdt, klinkt plotseling een schot. Een AT-lid wordt geraakt, het is Allegonda. De kogel is net boven haar schild, in haar halsstreek doorgedrongen. Een paar seconden na het schot valt ze neer, dodelijk getroffen. Een paar minuten later overlijdt ze. Nadat hij heeft geschoten gooit Benny S. het wapen weg, en wordt hij aangehouden en afgevoerd door de andere leden van het AT.

Omdat Benny S. wist dat hij door de politie van zijn bed kon worden gelicht, en hij met een doorgeladen pistool op de hoofdagente afging, ging de officier van Justitie er tijdens de behandeling van de rechtszaak vanuit dat de portier ‘weloverwogen en met kalm beraad had geschoten’. Daardoor zou er sprake zijn van moord. ‘Hij wachtte bovenaan de trap ‘als een roofdier op zijn prooi’. S. had de politie eerder al te kennen gegeven dat hij in verband met deze zaak ‘niet meer aangehouden gingen worden’. Daar had hij ‘iets’ voor.

Achteraf blijkt dat Benny heeft geschoten met een verwoestende kogel, de hollow-point 9x19mm. De wapenliefhebber had zijn magazijn met opzet van een ‘Dutch load’ voorzien; een volmantelkogel wordt dan steeds afgewisseld met twee deelmantelkogels. De volmantelkogel zorgt dan voor een zogenaamd doorschot, terwijl de deelmantelkogels (hollow-point munitie) als een paraplu uitklappen zodra zij het lichaam binnenkomen, en daardoor gruwelijke wonden veroorzaken. Het was zo’n deelmantelkogel waarmee Allegonda in de halsstreek werd geraakt, waardoor zelfs haar longen beschadigd raakten. Pijnlijk detail is dat Benny S. zijn zoontje Brownie noemde, naar de Browning, zijn favoriete pistool. De jongen is vernoemd naar het wapen waarmee zijn vader een agente om het leven bracht.

Tegen Benny S. wordt levenslang geëist. De rechters gaan hierin mee, tot en met het hoger beroep. Zijn verklaring dat hij dacht dat er die bewuste avond insluipers waren en dat hij daarom van schrik vuurde, doet er niets aan af. Ook het verweer dat hij in de zeven seconden waarin hij tot schieten overging van de trap was gevallen, waarna het wapen per ongeluk is afgegaan, gaat er bij de rechters niet in. Voor de moord op de man in Enschede hoeft Benny S. niet terecht te staan. De politie heeft daarvoor geen bewijs. Met Benny S. werden ook een aantal van zijn collega-uitsmijters aangeklaagd. Ze zouden zich, met Benny S. als hun leider, schuldig hebben gemaakt aan zware mishandelingen, bedreigingen en ontvoeringen.

Mokerslag

Het nieuws van de dood van hun dochter bereikt de ouders van Allegonda op 28 oktober, iets na negen uur in de ochtend. Twee medewerkers van de recherche in Groningen delen haar ouders mee dat hun dochter diezelfde ochtend het leven heeft gelaten. ‘Het leekt wel alsof we een mokerslag kregen’, vertelt de moeder van Allegonda jaren later. ‘Het was zo onwerkelijk allemaal.’ De politie waarschuwde ook haar zoon, haar moeder werd via de huisarts ingelicht.

De dag voor de dood van Allegonda was haar vader nog bij een bekende geweest, die hem gevraagd had of hij niet bang was, nu zijn dochter zo’n gevaarlijk beroep had. Hij antwoordde hem dat ze weliswaar een gevaarlijke taak had, maar dat acties van een elite-eenheid van de politie altijd tot in detail worden voorbereid: ‘Wij wisten van de risico’s, maar we dachten altijd dat het voor gewone agenten op straat veel gevaarlijker was. Immers, op straat zou je als agent bij een willekeurige arrestatie toch veel eerder een mes in je ribben kunnen krijgen?’

De begrafenis van Allegonda in het Groningse Nieuwolda wordt bezocht door zo’n 600 agenten, die met twaalf bussen vanuit Rotterdam zijn gekomen. Haar moeder laat weten dat het overweldigend te vinden dat zoveel agenten haar begrafenis bezoeken. ‘Wat me tot op de dag van vandaag is bijgebleven is dat twee collega’s van Allegonda hun blauwe baret in het graf wierpen.’ De familie Gremmer krijgt na de gebeurtenissen veel steun uit het hele land. ‘Ook uit de buurt waar de schietpartij plaatshad. Bewoners van die woonwijk schreven ons dat ze er niet bij konden. Nog nooit hadden zich op die plek ernstige dingen voorgedaan.’

Nieuwe werkweek

Voormalige politieman Arthur van der Vlies was in Rotterdam een directe collega van Allegonda Gremmer. Jaren later realiseert hij zich pas echt welke impact haar dood op hem heeft gehad. Van der Vlies herinnert zich nog hoe hij die ochtend in 1997 aan een nieuwe werkweek begon. En hoe zijn chef hem iets wilde vertellen, maar daar geen woorden voor kon vinden. ‘Nadat hij mij had vertelt dat Allegonda’s eerste inzet bij een instap van het AT haar noodlottig geworden was, kon ik dat niet geloven. Ik ben stil gaan zitten en ik heb niets meer gezegd.’

Een paar dagen voor het incident was Arthur nog samen met een aantal collega’s bij de survivalrun geweest, waar ook Allegonda aan meedeed. Hij kende haar al jaren, want ze werkte aan hetzelfde bureau. Haar collega’s waren best trots op het feit dat Allegonda het eerste vrouwelijke AT-lid was. Tijdens het afleggen van het parcours, passeerde Allegonda Arthur: ‘Ik zag haar verdwijnen tussen de bomen van het bos. En ik hoorde haar roepen “Ik zie je zo.” Ik denk dat dit een van de laatste keren is dat ik haar heb gezien. Het was in ieder geval mijn herinnering aan haar, op het moment dat ik hoorde dat ze was doodgeschoten. Het duurde nog een hele tijd voordat dit nieuws echt tot me wilde doordringen.’

Samen met een andere collega werd Arthur bij de leiding geroepen. Ze maakten samen deel uit van het Bedrijfs Opvang Team (BOT) van de Rotterdamse politie. Aan hen werd gevraagd of zij bij de bekendmaking van de dood van Allegonda aanwezig wilden zijn, om er te zijn voor de collega’s. ‘Maar dit kwam toch wel heel erg dichtbij, dit raakte ons zelf’, aldus Arthur. ‘We hebben daarom een BOT van een naburig district gewaarschuwd en ervoor gezorgd dat zij zo snel mogelijk onze kant op zouden komen.’

Ondertussen was de bijeenkomst in de kantine gestart, en zaten Arthur en zijn collega van het BOT tegenover elkaar. ‘We wisten wat er komen ging, maar toch moesten we onze tranen bedwingen. Het was voor het eerst dat ik mijn ogen voelde branden. In de kantine hing een rare sfeer, heel langzaam begonnen er verhalen door te druppelen. Op het moment dat er door de leiding werd verteld wat er aan de hand was, viel er een stilte. Een stilte van ongeloof, iedereen was verstomd.’

Na een tijdje zocht iedereen zijn eigen manier om het te verwerken. ‘Stil in een hoekje, troost zoeken bij een collega, of gewoon even weg met de auto.’ Arthur stond op en keek rond of hij een schouder kon bieden of een bak koffie kon inschenken. ‘Heel langzaam liep het bureau vol en begonnen de telefoontje binnen te komen. Ik heb nog nooit zo’n grote saamhorigheid gezien.’ Opmerkelijk was het bezoek van de ouders van een collega die in 1985 tijdens een schietpartij, tijdens een dienst, van het leven werd beroofd. ‘Ze waren er maar heel even, maar het was zo bijzonder. Ze wilden er gewoon even zijn. Hun steun betuigen aan de collega’s.’

Ongeloof

De dagen die volgden waren vol verdriet, woede en ongeloof. ‘Verdriet om het verlies van Allegonda, de woede gericht op degene die dit had veroorzaakt en het ongeloof over het feit dat ze er niet meer was. Maar ook het verdriet van haar partner, omdat ik hem kende. Ik zag wat het verlies van Allegonda met hem deed.’

Nu pas voelt Arthur zelf welk verdriet de dood van de politievrouw ook bij hem veroorzaakte, en wat het met hem heeft gedaan: ‘Veel meer dan ik dacht. Zeker als er nu iets gebeurt met een collega-politieman, dan sta ik even stil bij de partner, kinderen en collega’s. Voor mij blijft Allegonda de collega die op brute wijze uit dit mooie leven werd weggehaald. Ze is de vrouw die voor me uit het bos inrende, en verdween tussen de bomen.’

Een aantal leidinggevenden op haar bureau ruimden na de gebeurtenis het veld op het bureau, terwijl de werkwijze van de arrestatieteams naderhand kritisch onder het licht is genomen. Volgens deskundigen waren er die ochtend fouten gemaakt. Zo had het team die ochtend, nadat de deur niet wilde openen en men ervanuit kon gaan dat de levensgevaarlijke verdachte wakker was geworden, over moeten schakelen op een werkwijze waarin ze zichzelf beter had kunnen beschermen. Bijvoorbeeld met schilden, voor de deur van het huis. Vraag is ook of de leidinggevenden achteraf akkoord hadden moeten gaan met de gelijktijdige aanhouding van drie verdachten. Daardoor moest Benny S. misschien op een tijdstip en een locatie aangehouden worden, die achteraf niet optimaal bleek.

Rijgedrag

De Amsterdamse politieagente Gabriëlle Cevat is ook nog geen dertig, als ze in 2008 op weg naar haar dienst werd doodgeschoten door een doorgedraaide crimineel die ze wil aanspreken op zijn rijgedrag. Cevat, die net op weg was om haar dienst in Amstelveen te beginnen, ziet hem gevaarlijk over de weg slingeren. Als ze hem tot stoppen maant en naar zijn auto toe loopt, schiet hij onmiddellijk, van achter de bestuurdersstoel vandaan.

De schutter is de 49-jarige Franklin F. Hij bedreigde zijn ex-vriendin en haar ouders al een tijdje. Voordat hij Gabriëlle Cevat tegenkomt, is hij net bij het huis van zijn ex-schoonouders langsgeweest. Hij komt daar verhaal halen, en heeft al eerder gedreigd zijn ex en haar ouders te zullen vermoorden. Dat deed hij via sms’jes en op de voicemail: ‘Ik zal je stuk maken en er is niemand om mij tegen te houden’ En: ‘Je moet wegwezen, anders moet je vluchten, niemand kan je helpen.’ Als de ouders hem vertellen dat hun dochter niet thuis is, schiet hij een aantal keren op hun deur, en stapt hij weer in zijn auto, waarna hij op weg gaat naar het huis van hun dochter. Onderweg komt hij Gabriëlle tegen. Nadat F. Gabrielle heeft neergeschoten, rijdt hij alsnog naar het huis van zijn vriendin, en breekt daar in. Maar de vriendin is er niet. Een arrestatieteam weet F. in het huis aan te houden. Cevats politielegitimatiebewijs wordt later op de plaats van het delict naast haar gevonden. Ook staan de twee voorste ramen van F.’s auto open. Het zou een aanwijzing zijn dat zij zich zou hebben gelegitimeerd als politieagente. En dat F. dit dus wist toen hij schoot.

F. blijkt eerder vastgezeten te hebben voor ernstige geweldsmisdrijven. Hij krijgt van de rechter 12 jaar gevangenisstraf en TBS voor de moord op Cevat. Waarbij dus niet wordt meegenomen dat zij een politiemedewerker is, omdat de bewijzen dat F. dit zou hebben kunnen geweten, volgens de rechters niet sterk genoeg waren.

Korpschef Bernard Welten vertelt tijdens de uitvaartdienst dat Gabriëlle bij de politie is gegaan, omdat ze niet tegen onrecht kon. ‘Zo was zij. Een diender in hart en nieren. Een fantastische politievrouw, die als geen ander het motto van de Nederlandse politie uitdroeg: waakzaam en dienstbaar. Maar haar inzet heeft haar wel haar leven gekost.’ Welten noemt het vak van agent desondanks mooi: ‘Maar wel een met een keerzijde.’

Welten wijst ook op de droom van Cevat om ooit bij de bereden politie terecht te komen, omdat ze gek op dieren is. Uit eerbetoon aan die wens is zij per koets, en begeleid door politieruiters, naar de Amsterdamse begraafplaats Zorgvlied gebracht. Welten spreekt tijdens de begrafenis ook tot de vriend van Gabriëlle, zelf ook politieman.

De Amstelveense burgemeester Jan van Zanen richt zich ook tot de nabestaanden. Hij heeft kritiek op de verruwing van de samenleving, en wijst hiermee specifiek op het incident dat Gabriëlle haar leven kostte. ‘Als iemand aanspreken op diens rijgedrag je je leven kost, tast dat de samenleving aan.’

Cevats overlijden leidt tot meer ophef. Er onstaat een discussie over het spreekrecht van slachtoffers. De moeder van Gabriëlle wijst er na de rechtszaak op dat de verdachte in de zaak zich urenlang heeft kunnen uitspreken tijdens zijn verdediging, terwijl haar familie alleen maar heeft mogen toekijken. Ze pleit er na de rechtszaak voor dat slachtoffers van geweldsmisdrijven onmiddellijk een advocaat toegewezen krijgen. ‘Het gaat over mijn kind, mijn kind is vermoord. En wie luistert er naar mij? Niemand. En dan zit ik in een rechtszaal, en daar zit dan een verdachte, en die krijgt meer dan een uur de tijd om de meest idiote verhalen op te hangen. Je weet dat hij alles aan elkaar liegt, en vervolgens hebben wij een recht van spreken.’

De moeder van Gabriëlle spreekt de wens uit dat de familie van het slachtoffer voortaan een advocaat toegewezen krijgt: ‘De verdachte heeft via zijn advocaat recht op van alles, terwijl wij als nabestaanden nergens recht op hebben.’ Wel heeft ze een gesprek met justitie gehad, waarin ze naar voren bracht dat er wel degelijk aanwijzingen waren dat haar dochter haar politielegitimatie had laten zien, voordat ze door F. werd doodgeschoten. Dat feit speelde een belangrijke rol in de strafmaat die justitie toepaste. Maar in het gesprek gaf de officier van Justitie aan dat deze informatie geen rol in het requisitoir van het OM kan innemen. Gabriëlles moeder is teleurgesteld: ‘Het wordt je vertelt, medegedeeld, dat dit niet zal gebeuren. Terwijl er misschien een constructie had kunnen worden opgezet, waarin dat wel degelijk zou hebben plaatsgevonden. En ik had die feiten ook graag aan de rechters verteld, zodat zij hierin hun eigen afweging hadden kunnen maken.’

In RTL Boulevard geeft Peter R. De Vries zijn visie op de zaak. ‘Punt is dat je voor moord levenslang kunt krijgen, en voor doodslag niet. De advocaat wil daarom natuurlijk graag op doodslag gaan zitten. Anders loopt hij de kans dat zijn cliënt zal worden veroordeeld voor moord op een politieagent.’ De Vries reageert op het feit dat het om de dood van een politieagent gaat: ‘Dat geeft het een nog wat meer emotioneel aspect. Het mag natuurlijk juridisch niet uitmaken. Elk mens is evenveel waard. Maar een ambtenaar in functie, een politieman neerschieten, dat weegt toch zwaar hoor.’

De Amsterdamse politie meldt na de dood van Cevat dat collega’s en nabestaanden gebruik kunnen maken van de voorzieningen binnen het korps. Het gaat dan om traumaspecialisten die zorgen voor opvang. Het is 2008. In de ondersteuning van politiemensen die stressvolle ervaringen hebben meegemaakt, is intussen wel wat veranderd.

Dienders

De voormalige Rotterdamse hoofdcommissaris Jan Blaauw deed een feitenonderzoek naar de moorden op ‘dienders’, in de afgelopen decennia. Het resultaat hiervan leverde het boek ‘Moord op een diender op’. Blaauw schreef zijn boek onder meer naar aanleiding van de moord op Gabriëlle Cevat, en de dood van de Groningse politieagent Dick Haveman, in 2011.

Blaauw neemt in het boek een ‘erelijst’ op van in het harnas omgekomen politiemensen, lopend van het jaar 1875, tot 2011. Het gaat om zo’n 60 politiemensen (en zes jachtopzieners) die in die periode omkwamen tijdens het werk. Blauw merkt op dat hij de jaren ’40-’45 niet heeft meegerekend, omdat die periode niet te vergelijken is met die ervoor en erna. In de bezettingsperiode zijn bijvoorbeeld al 123 politiemensen omgebracht die actief waren in het verzet. Blaauw spreekt zijn respect uit voor deze slachtoffers van het Naziregime, in het kader van zijn werk voor het boek, maar ook puttend uit eigen herinnering.

Blaauw zegt in zijn voorwoord over de gevaren van het politievak: ‘Het fascinerende beroep van politieambtenaar is en was door de tijden heen in zeker opzicht een risicovol beroep.’ Hij merkt trouwens ook nog op dat hij tijdens zijn onderzoek regelmatig pleidooien is tegengekomen voor de herinvoering van de doodstraf. Maar daar is hij tegen: ‘Afgezien van nog enkele andere argumenten gaan mijn gedachten bij dergelijke pleidooien steevast direct uit naar ‘de twee van Putten’. Anders geformuleerd: de doodstraf is onomkeerbaar. Herinvoering? Nee dus!’

Tussen de drie en vijf per jaar

Het is lastig te zeggen hoeveel politiemensen de afgelopen tientallen jaren sneuvelden tijdens hun werk. Tussen de drie en de vijf per jaar, is de schatting. Precieze cijfers zijn er niet. Politiewetenschapper Jaap Timmer probeerde in 2005 al een telling te maken van agenten die door geweld zijn omgekomen. ‘Het was nauwelijks te doen’, stelt hij. ‘De politie heeft zo veel veranderingen ondergaan, de korpsen weten het zelf niet.’ De korpsen kwamen tot een schatting van de agenten die ‘onder vuur’ stierven, op basis van onder meer krantenberichten. Dat waren er zes in de jaren ’70, in de jaren ’80 drie, in de jaren ’90 twee, en sinds 2000 nog eens twee.

Inventarisatie van de dodelijke incidenten leert trouwens dat het merendeel van de agenten niet door kogels sterft, maar tijdens spoedritten en achtervolgingen. Een voorbeeld hiervan is de 41-jarige agente van de politie IJsselland die in 2002 het leven liet op weg naar een spoedmelding, nadat de auto slipte en in het water raakte. Of de drie agenten die in 1998 in Edam om nooit opgehelderde redenen te water raakten en verdronken. Achteraf bleken wel de sloten en ramen van de auto beschadigd te zijn geweest. In 2005 stierf een 50-jarige hoofdagent, toen een dronken automobilist hem midden in de nacht tijdens een routinecontrole aanreed. De politie denkt dat er de laatste zes decennia in totaal zo’n 250 tot 300 politiemensen omkwamen tijdens hun dienst, hoewel de harde gegevens hiervoor ontbreken. Ongelukken met de dienstmotor lijken vaker in die statistieken voor te komen.

Verkeerde afloop

Het zijn arrestatiepogingen en zogenaamde ordeverstoringen die Nederlandse politiemensen in hun dagelijks werk in de problemen brengen, of noodlottig worden. Dat blijkt uit de lijst die in het boek van Jan Blaauw is opgenomen. Een arrestatie met een verkeerde afloop maakte in 2011 een einde aan het leven van Dick Haveman. Hij is de meest recente tijdens de dienst om het leven gebrachte politieman op de lijst van Blaauw. Haveman stierf in de buurt van het station van het Groningse dorpje Baflo, toen hij een man die net een moord gepleegd had probeerde te overmeesteren. Het lukte deze man het dienstpistool van Haveman af te pakken en de politieagent neer te schieten. Daarna werd hij uitgeschakeld door collega’s. Maar niet nadat hij nog een buurtbewoner en een politieagent had weten te verwonden door kogels.

Benin

De verdachte Alasam S. is een 27-jarige asielzoeker uit Benin, een land in West-Afrika. Hij woont al tien jaar in Nederland, maar heeft de dag voor de gebeurtenis te horen gekregen dat hij definitief geen verblijfsvergunning voor Nederland zal krijgen. Op de avond van de moorden voelt Alasam S. zich om die reden verre van goed. Samen met zijn vriendin Renske liggen ze op bed te praten. Renske probeert haar vriend – ze hebben al een paar jaar een relatie – gerust te stellen. Zijn advocatenkantoor heeft een dag eerder gebeld. Zijn kansen op een verblijfsvergunning zijn verkeken, heeft hij te horen gekregen, nadat hij tien jaar lang in Nederland heeft gewoond en heeft geprocedeerd. Een laatste kans om op medische gronden in Nederland te kunnen blijven, heeft de rechter afgewezen. Met Renske kijkt hij nog op internet wat de kansen zijn om in Duitsland asiel aan te vragen en daar samen te gaan wonen.

Alasam is die dag heel angstig. Hij heeft al contact met de GGD gezocht, er wordt gesproken over de verhoging van zijn medicatie. Hij gebruikt deze, omdat hij bang is in een psychose terecht te komen. Dat zou hem eerder zijn overkomen. Alasam heeft aan de IND een onsamenhangend verhaal verteld, waaruit naar voren kwam dat hij op zijn 13de zijn ouders tijdens een woningbrand heeft verloren. Hij zou hun verkoolde lijken hebben gezien. In 2001 vluchtte Alasam naar Nederland.

Dick Haveman is op de dag van zijn treffen met Alasam S. op weg naar Baflo, om daar door een collega een proces-verbaal te laten ondertekenen. Hij doet dat op verzoek van zijn collega in de dienst. Hij heeft avonddienst, maar is wel in burger gekleed, op een onopvallende motor. Maar Haveman werkt niet alleen bij de verkeershandhaving. Hij is ook al jaren lid van de Groningse arrestatie-eenheid. Hij geldt als een van de beste schutters van het korps. Hij is zelfs gevraagd om deel te nemen aan het testen van het nieuwe dienstpistool van de politie. Haveman staat bij zijn collega’s bekend als ‘de lange rooie uit Glinzz’, dat laatste is een verbastering van de naam van de woonplaats van Haveman: het dorpje Godlinze.

Om 19.59 uur is er werk aan de winkel voor de Groningse motoragent. Bij de meldkamer van de politie komt een ernstige 112-melding binnen. Iemand uit Baflo meldt paniekerig dat er een vrouw is neergeslagen en dat de dader op de vlucht is. Het adres wordt doorgegeven. Even voor half negen ontdekken twee agenten het levenloze lichaam van de vrouw in haar woning in Baflo. Een mogelijke dader zou in de richting van het station gevlucht zijn. Via Burgernet gaat een melding uit, waarin wordt gevraagd uit te kijken naar een voortvluchtige getinte man met een opvallende haardracht, een blauwe jas en blauwe jeans. De dader wordt nog steeds gezien als gevaarlijk. Politiemensen die in de richting van Baflo komen rijden, krijgen de opdracht om hun kogelwerende vesten aan te trekken.

Ook Dick Haveman hoort de melding. Hij besluit aan de zoekactie mee te gaan doen en laat dat onmiddellijk via zijn portofoon weten aan het hoofdbureau: ‘HB 73.31, onopvallende surveillancemotor rijdt in Baflo, kijkt ook mee uit.’ En: ‘Ja, okay, Dan kijk ik ook even rond. Ik ga rijden.’ Hij komt vervolgens een collega op de fiets tegen. Hij stopt en vertelt hem wat er aan de hand is. ‘Ik ga er maar eens achteraan, ik ga hem proberen te vinden in het dorp.’

Een paar minuten later ziet Dick Haveman Alasam Samarie lopen, op de weg die het dorp in leidt, naar het station toe. Het is twee over half negen. Wat er precies is gebeurd, blijkt achteraf nog steeds moeilijk precies vast te stellen. Maar meerdere getuigen zien en horen hoe Alasam op Haveman afkomt, nadat deze hem heeft herkend, terwijl de politieagent roept. ‘Blijf bij mij weg, weg jij!’ Over een meter of vijftig probeert Haveman Alasam zo van zich af te houden, op een zeker moment met zijn wapen op hem gericht. Het heeft er alle schijn van dat Alasam S. op dat moment ‘death by cop’ verkiest. Zelfmoord door je neer te laten schieten door een politieman, die zich zo bedreigd voelt dat hij volgens de geweldsinstructie geen andere keuze meer heeft.

Toch volgt daarna nog een schermutseling, als Alasam S. op Dick Haveman afkomt. In de worsteling die volgt, weet Alasam het dienstpistool van Alasam te ontfutselen. Van minder dan een meter afstand schiet hij drie keer op de politieman. Twee schoten treffen hem, een kogel gaat door zijn mond, een tweede tussen borst en schouder. Dat laatste schot is fataal, omdat het een slagader raakt. Haveman wankelt, en stort neer in de berm, waar hij binnen korte tijd overlijdt.

Het is dan niet gedaan met de aanhouding van Alasam. Hij probeert eerst weg te komen met de motor van Haveman, maar dat mislukt. Dan gaat hij er al schietend vandoor. Hij schiet een 72-jarige buurtbewoner een kogel in zijn been, ook een op de plaats delict gearriveerde agente krijgt een kogel in haar enkel. Alasam probeert zich te verstoppen in een politieauto, maar wordt dan toch geraakt, door maar liefst vijf politiekogels. Hij weet dan zelfs nog een politieagente met het inmiddels leeggeschoten dienstpistool van Haveman ernstig te verwonden, door haar ermee op het hoofd te slaan.

Kalmeringsmiddel

Alasam A. verklaart later tijdens de rechtszaak, dat hij na het bericht van de IND niemand in de wereld meer vertrouwde. Toen zijn vriendin Renske hem een kalmeringsmiddel wilde geven, dacht hij dat zij hem wilde gaan vermoorden. Hij greep daarop een brandblusser van 19 kilo, waarmee hij 9 keer op haar insloeg.

De officier van Justitie vertelt tijdens de rechtszaak dat de moord op een collega-politieman binnen het politiekorps een enorme invloed heeft gehad. ‘Iedere medewerker van de politie realiseert zich dan weer wat de gevaren van het beroep zijn en wat iemand kan overkomen als ze, terwijl ze bezig zijn voor de samenleving, geconfronteerd worden met grof, onnodig, buitensporig of zelfs dodelijk geweld.’

De officier benadrukt dat de gebeurtenissen ook op de andere betrokken agenten een traumatiserend effect zal hebben gehad. ‘De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort gebeurtenissen hiervan psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. De agenten hebben te maken gehad met de agressieve handelingen van verdachte. Verdachte heeft met een vuurwapen in hun richting gedreigd, op een moment dat zij er vanuit mochten gaan dat het wapen geladen was en toen zij wisten dat verdachte eerder al had geschoten. Verdachte is er niet voor teruggedeinsd om medewerkers van de politie die bezig waren met een overheidstaak, tijdens hun werkzaamheden te bedreigen. Ook heeft hij één van hen verwond. Deze agente heeft aangegeven dat dit voor haar een grote impact heeft gehad, ook in haar verdere functioneren als politieagente.’

Alasam A. kwam eerder in contact met de politie. In 2006 werd een aanklacht voor mishandeling geseponeerd, datzelfde jaar pleegde hij een winkeldiefstal. In 2009 zou hij een prostituee hebben mishandeld, maar werd tegen hem door justitie geen vervolging ingesteld. Ook verklaart een ex-vriendin wel eens bang van hem te zijn geweest. Het psychologisch rapport over Alasam maakt geen melding van stoornissen. Alasam lijdt niet aan PTSS, zoals een deskundige beweert, ook was hij niet in een psychose toen hij de dodelijke schoten afvuurde. Wel vertelde hij aan het Pieter Baan Centrum (PBC) dat hij in 2001 zijn eerste psychose zou hebben gehad. Stemming in zijn hoofd zouden hem hebben bewogen pogingen tot zelfdodingen te doen. Dat deed hij door een fles bleekwater leeg te drinken en midden op de weg te gaan staan. Alasam S. lijkt desondanks geen koele killer. De ouders van zijn vriendin Renske hebben na de rechtszaak nog steeds contact met hem, en zeggen hem te missen. Toen haar opa overleed, was hij gevraagd om zijn kist te tillen. Tijdens de rechtszaak betuigt hij spijt aan alle betrokkenen. Hij vertrekt een keer huilend de zaal.

Rouwproces

Na de begrafenis van Dick Haveman begint het rouwproces voor zijn politiecollega’s pas echt. Dat gaat gepaard met rituelen, die eigenlijk al tijdens die begrafenis een aanvang nemen. Onderweg rijdt de stoet bijvoorbeeld een extra rondje over een paar rotondes. Het is een eerbetoon aan Haveman, die dat wel eens voor de grap deed.

Op het bureau duurt het nog een tijdje voor Havemans collega’s zich ertoe kunnen brengen om Dicks kleren, die er nog hangen, op te ruimen. Ze richtten meteen in de week van het gebeurde een stiltekamer in, om het gebeurde in te kunnen verwerken, en waar foto’s van de bloemenzee tijdens de herdenkingsdienst in worden geplaatst. Ook vullen ze een vitrine met een aantal objecten die herinneren aan hun overleden collega. Zo zijn er de foto van Dick, gemaakt door collega Guus Oost, het beschreven politieautootje dat op de plaats delict is neergelegd, en de overlijdensadvertentie. Havemans collega’s worden begeleid door het bedrijfsmaatschappelijk werk, en door een geestelijk verzorger. Na vier weken wordt de stiltekamer weer ontruimd. Sommige politiemedewerkers hebben er bezwaar tegen dat de stiltekamer een soort grafkamer is geworden. ‘Zij wilden liever aan Dick blijven denken hoe hij was bij leven, en niet steeds geconfronteerd worden met zijn sterven’, vertelt zijn goede vriend en collega Guus Oost aan journalist Karin Sitalsing van het weekblad Panorama.

Dezelfde Oost is trouwens een aantal dagen vermist, kort na de rechtszaak in februari van 2013. In april blijkt hij op zijn eigen motor te zijn vertrokken, na nog een groot bedrag van zijn rekening te hebben gepind. De politie stelt vast dat hij in ieder geval niet zijn dienstwapen heeft meegenomen. Tot grote opluchting van collega’s en familie meldt hij zich na een aantal dagen weer via de telefoon. Hij is in Frankrijk. Waarom Oost er even tussenuit is gegaan, daar doet de politie van Groningen in de media geen uitlatingen over. Guus Oost draaide op de avond van de dodelijke schietpartij samen een dienst met Haveman, waarbij hij hem verzocht een proces-verbaal af te leveren in Baflo. De dagen erna, vertelt hij, overheersen bij hem verdriet, onmacht en een trauma: ‘wat als ik hem nou niet had gevraagd…?

De dood van een collega is confronterend voor de politiemensen in het hoge noorden. Als de familie van Haveman na een jaar de vitrine voor Haveman komt bekijken op het bureau, zijn daar maar drie collega’s bij. Veel van hen hebben nog altijd moeite met hun emoties en vinden het moeilijk de familie te ontmoeten. De chef op het bureau merkt dat ook nog altijd in de functioneringsgesprekken, tekent Panorama in 2013 op: ‘Het was een bijzondere avond, zegt hij, de familie hier op het bureau. Samen met Dicks zoons was hij nog even gaan kijken in het motorhok. ‘Ze waren verbaasd dat Dicks motor hier nog steeds stond.’

Het is de vrouw van Dick Haveman die het schuldgevoel bij Guus Oost probeert weg te nemen. Ze vraagt hem wat zijn eerste reactie was toen hij hoorde dat zijn maatje op die melding afging. ‘Mazzelpik’, had Oost eerlijk geantwoord, als politieman. Havemans vrouw ging hier direct op in. ‘Heel goed, houd dat vast. Wat er daarna gebeurde, was domme pech. Onthoud dat goed.’

Op de ceremonie heeft de zus van Haveman namens zijn vrouw gesproken. Ze vertelt hoe Dick en haar zus elkaar ontmoetten, en hoe ze toen aangaf dat ze in ieder geval nooit met een politieman getrouwd zou willen zijn, omdat ze dan altijd ongerust zou moeten zijn of hij wel weer thuis zou komen. Niet lang daarna werd hij toch agent. Ook hadden de twee een gesprek over de vraag of Dick op vrij hoge leeftijd eigenlijk nog wel voor het AT zou moeten werken. Hij is dan al 47, wat volgens de richtlijn eigenlijk te oud is. Maar Dick heeft dan nog een betere conditie dan veel van zijn collega’s, en blinkt uit in het schieten. Daarnaast speelt dat hij de spanning van het werken in het AT niet wil missen. Zijn uitspraak hierover tegen zijn vrouw: ‘Ik ga nog liever dood tijdens het doen van dit werk, dan dat ik de rest van mijn leven aan een suffe baan vastzit.’

Groot en heftig

Het zijn niet alleen de moorden op politiemensen die hun impact hadden op de aard van het politiewerk. Sommige situaties bleken niet fataal voor de politiemensen die erbij betrokken waren, maar waren wel te groot en te heftig om er als individu mee om te kunnen gaan. Uit het verhaal van de Amsterdamse politieman Paul van Hove ontdekte op een onaangename manier hoe onwetend de politie in de jaren zeventig nog was over trauma’s die politiemensen in hun werk konden oplopen.

Van Hove was eind jaren zeventig betrokken bij een achtervolging die leidde tot een van de meest geruchtmakende schietpartijen in de politiegeschiedenis. Het begon met een argeloze nachtdienst. Op een tijdstip waarop iedereen in het land ligt te slapen, schoten Van Hove en zijn collega Frans enkele collega’s te hulp in Amsterdam-Noord. Daarbij zien ze een groene Opel met daarin vier mannen op een verdachte manier er vandoor gaan. De twee politiemannen gaan meteen in de achtervolging, maar dan gebeurt er iets waar ze totaal niet op hebben gerekend. De inzittenden van de auto beginnen op hen te schieten. Van Hove en zijn collega redden zich het vege lijf door weg te duiken voor de schoten. De voormalige marechaussee weigert echter op te geven, en de achtervolging zet zich voort in de richting van het Amsterdamse centrum, door de IJtunnel. Omdat de meldkamer de route die de twee auto’s afleggen verkeerd doorgeeft, kunnen de twee agenten niet rekenen op hulp van collega’s.

Dan komen ze in een situatie terecht die Van Hove’s leven voor een belangrijk deel later zal beïnvloeden. De mannen in de Opel hebben zich ter hoogte van de spoortunnel bij de Czaar Peterstraat verdekt opgesteld en schieten onverwacht tientallen kogels op ze af. Later blijken het er 146 te zijn geweest. Paul van Hove schiet in een reactie het hele magazijn van zijn dienstwapen leeg. Alleen omdat de Volkswagen Kevers van de politie een gastank voorin hebben zitten, overleven de twee politiemensen het vuurgevecht. De kogels ketsen erop af. Van Hove ziet nog wel dat hij zelf één van de mannen heeft geraakt. Die kruipt tijdens de schietpartij terug naar de auto, waarna de vier weten te ontkomen.

Paul van Hove en zijn collega Frans zijn blij dat ze het er levend vanaf hebben gebracht. In het ziekenhuis hoort Van Hove van een collega dat de vluchtauto is gevonden. De schrik zit hem dan nog zo in de benen, dat hij nauwelijks kan lopen. Zijn ogen zitten vol glassplinters, even is hij bang dat hij zijn zicht kwijt zal raken, vertelt hij in het boek dat hij later over de zaak zal schrijven. ‘De angst die ik voelde sloeg over in haat, in woede ten opzichte van de mannen die dit hadden veroorzaakt. Ik wilde overeind komen, ergens tegenaan trappen, iemand op zijn bek slaan.’

In plaats van opgevangen te worden na het enorme geweldsincident, mag Van Hove na behandeling door de dokter terug naar zijn bureau in Amsterdam-Noord, waar de ochtenddienst net is begonnen. Hij wordt overvallen door een spervuur van vragen door zijn collega’s op het politiebureau aan het Mosplein. Het irriteert hem, maar hij vindt het ook wel fijn weer in veilige haven te zijn aangekomen. Tot een jongere agent hem vraagt waarom hij de mannen niet heeft kapotgeschoten, met een toon van verwijt in zijn stem. De woorden komen hard aan bij Van Hove, die tot verbazing van iedereen explodeert. ‘Ik héb er een geraakt zak’, schreeuwt hij de agent toe. En voor de rest mag ik blij zijn dat ze mij geen genadeschot hebben gegeven! Dat dit niet is gebeurd, ligt zeker niet aan hen.’ De jonge agent is verbluft door de uitbarsting, en Van Hove realiseert zich naderhand dat dit niet de reactie was die van hem als ‘stoere Amsterdamse diender’ wordt verwacht.

Maar het is niet alleen de werkvloer die vol onbegrip is over wat de mannen is overkomen. Ook Van Hove’s commandant van de marechaussee – hij is gedetacheerd bij de politie – beschikt op dat moment niet over inlevingsvermogen. Als deze adjudant Hessing hem belt, vraagt hij hem of hij heeft teruggeschoten. Van Hove bevestigt dat. Waarop de adjudant informeert of het klopt dat het aantal kogels dat hij heeft afgevuurd groter was dan het aantal dat hij volgens de voorschriften in zijn bezit mocht hebben. De vraag treft Van Hove als een mokerslag. Hij weet alleen hakkelend iets uit te brengen, waarna hij de telefoon erop legt. Zelfs de wachtcommandant van het bureau neemt het na het telefoongesprek niet voor hem op, maar kijkt hem alleen maar vreemd aan als hij zijn kantoor weer uitloopt. Van Hove veert even op als hij daarna voor een gesprek wordt uitgenodigd door de hoofdinspecteur, die de baas op het bureau is. Maar die benadrukt tot drie keer toe hoeveel mazzel hij had gehad, en dat hij de achtervolging beter voortijds had kunnen staken, omdat zijn vrouw nu eenmaal niets aan een dooie diender zou hebben. De man lijkt opgelucht, als hij erin slaagt zijn dienstwapen in beslag te nemen. Van Hove legt uit waarom hij moeite had dat wapen af te geven: ‘Dat ik aan dat ding mijn leven te danken had en dat ik op dat moment om die geruststellende reden de grootste moeite had om het ding af te staan, leek de man te ontgaan.’ De hoofdinspecteur meldt de politieman nog dat hij vanaf nu een tijdje niet hoeft te werken.

Paul van Hove heeft achteraf wel degelijk begrip voor de reacties. ‘Dat de hoofdinspecteur op dat moment mijn gevoelens niet begrijpen was niet zo vreemd’, stelt hij in zijn boek met de titel ‘146 schoten’, dat in 1993 uitkwam. ‘Bij de politie hadden ze op dat moment nog helemaal geen idee wat de gevolgen van zo’n schietpartij voor het personeel konden zijn.’

Van Hove’s vrouw Sandra huilt als ze haar man die ochtend op het bureau ophaalt. Het doet Van Hove gek genoeg goed dat ze huilt. Het is de meest oprechte blijk van schrik, medeleven en emotie die hij de hele ochtend heeft gezien. In de auto, weg van het bureau, ziet Van Hove voor het eerst dat zijn handen niet meer trillen. Hij begint te vertellen, alles heel snel achter elkaar. Zijn vrouw laat hem praten en onderbreekt hem niet. Als ze thuis zijn, is hij nog lang niet klaar met vertellen.

Vuurgevecht

Paul van Hove heeft op dat moment nog nauwelijks in de gaten dat hij er als politieman alleen voorstaat. Hij weet wel dat twee van zijn collega’s een jaar eerder waren neergeschoten in een vuurgevecht. Zij blijken in die tijd bij de korpsleiding te hebben gepleit voor professionele hulpverlening na een schietpartij. Hij krijgt in de periode na de schietpartij te maken met een stevige terugval. De nacht na de schietpartij komt hij niet in slaap. Steeds opnieuw draait de film van het vuurgevecht hem weer voor zijn ogen af. Later schrikt hij wakker van een nachtmerrie waarin hij met zijn ongeladen pistool opnieuw op de plaats van de schietpartij staat. De avond erna schieten de tranen hem opeens in zijn ogen, als er op het televisiescherm in een film mitrailleurs in de richting van de camera schieten. De dagen erna wordt hij wel opgevangen door vrienden en familie, maar is hij woest als hij helemaal niets hoort van de marechaussee, die hem alleen had aangegeven dat hij te veel kogels had gebruikt, bij het redden van zijn vege lijf. Van Hove herinnert zich nog hoe hij reageerde: ‘Stuur maar een rekening voor die munitie, hufters, schreeuwde ik tegen de telefoon, terwijl er helemaal niemand had gebeld.’

Hij ontdekt hoe zijn collega Hans liever niet meer over het incident praat, en daar de eerste dagen goed in slaagde. Als hij wordt overgeplaatst, blijven de twee goede collega’s, maar verliezen ze elkaar wel uit het oog. Na een aantal weken begint Van Hove de behoefte te voelen over het gebeurde te praten, maar dan merkt hij dat alle mensen om hem heen weer over zijn gegaan tot de orde van de dag. ‘Dan wordt het stil en blijf je met je vrouw alleen over. Zij moest ook weer aan het werk en daar zat ik, de godganse dag alleen met een schreeuwende behoefte om te praten of te bellen met iemand of in elk geval iets te doen. Maar er was niets.’

Hij meldde zich daarom sneller hersteld dan eigenlijk verstandig was, en stapte het bureau binnen. ‘Daar reageerde iedereen wel blij, vrolijk bijna.’ Van Hove en zijn collega kregen een envelop met honderd gulden in de handen gedrukt. Speciaal aan zijn adres werd wel gezegd dat je als agent toch ook echt aan je gezin moet denken als je nog eens in zo’n situatie terechtkomt. Dat was fijn gezegd, stelt Van Hove met enig cynisme. ‘Want het spookte al die tijd door mijn hoofd. Nog eens in zo’n situatie terechtkomen.’

Van Hove blijkt inderdaad te snel aan het werk te zijn gegaan, als hij de symptomen blijkt te hebben van een post traumatisch stress syndroom. Hij is bang. Tijdens verkeerscontroles durft hij soms nauwelijks op auto’s af te lopen, of hij doet het soms met getrokken pistool. ‘Ik wist dat het niet normaal was, maar het was sterker dan ikzelf.’ Hij kan zijn concentratie niet vasthouden, dwaalt af met zijn gedachten, iets wat in het vak van politieman levensgevaarlijk kan zijn.

Het ergste vond hij, dat hij plotseling onbehouwen en zelfs agressief kon zijn tegen burgers of collega’s. ‘Je moet gewoon je bek houden, anders schop ik je smoel in elkaar’, zei hij eens tegen een man die hij met zijn auto aan de kant had gezet. De man had wat bezwaar gemaakt tegen een bekeuring, die hij kreeg voor rijden door rood licht. ‘Wist hij veel dat ik met doodsangst in mijn hart mezelf had moeten dwingen om hem te stoppen. Toen hij daarover begon te zeuren, sloegen bij mij de stoppen door. De man heeft nooit geklaagd. Misschien was hij zich wel doodgeschrokken. Ik ben hem er in ieder geval een beetje dankbaar voor, want het had me mijn baan kunnen kosten.’

De politieman Van Hove houdt desondanks een pleidooi voor wat meer begrip voor de politie. Zouden mensen niet stil kunnen staan bij wat een agent, misschien wel net voor hij die bekeuring geeft, misschien wel heeft meegemaakt? Het zou het werk bij de politie volgens hem prettiger maken. Kan een burger zich voorstellen hoe het is om een dood kind onder een vrachtwagen vandaan te peuteren, en de volgende dag te moeten luisteren naar van iemand die met 140 op de snelweg gepakt wordt, en dan ook vaak nog een grote bek heeft?

Uiteindelijk ziet hij dat het zo niet verder kan. Hij krijgt problemen met zijn collega’s over zijn gedrag, en hij realiseert zich dat de oorzaak daarvan voor een groot deel bij  hem ligt, het zijn de gevolgen van de schietpartij. Hij zoekt een goede psychiater, en vindt er eentje. Maar ook hier krijgt hij weer de deksel op zijn neus. De marechaussee ziet er geen heil in dat hij zijn eigen hulp zoekt, en stuurt hem naar de dienstdoende psychiater in Utrecht. Voor elk consult moet van Hove anderhalf uur heen weer reizen.

Gelukkig kan hij in Amsterdam terecht bij een zelfhulpgroep, die inmiddels is opgericht door een van de twee van de agenten die hetzelfde als hij meemaakten. Zijn naam is Peter Mellenberg. Het is klein groepje agenten, met dezelfde of herkenbare ervaringen, waar Van Hove eindelijk zijn ei kwijt kan: ‘We hebben uren zitten praten over wat ons was overkomen, en we kwamen er zelf uit. Het kostte wel enorm veel tijd en inspanning, tijd die je toen van de korpsleiding niet kreeg. Het hielp me door de periode van angst, verwerking en soms zelfs paranoia heen te komen. Na verloop van tijd stond ik niet meer bij het minste of geringste met mijn pistool in mijn hand, en reageerde ik me niet meer af op mijn vrouw, mijn vrienden, mijn hond, of het meubilair. Ik kon de zogenaamde stoerheid van mijn collega’s naast me neerleggen en ik kon mijn werk weer doen. Dat mijn studie voor een hogere rang in die tijd naar de filistijnen ging, nam ik maar voor lief.’

Er was nog een ding dat Paul van Hove niet kon verkroppen. Dat de daders nog steeds niet gepakt waren. Dat gevoel wordt nog sterker, als blijkt wie de mannen waarschijnlijk waren. De Amsterdamse politie heeft later namelijk sterke aanwijzingen dat de Heineken-ontvoerders wel eens dezelfde mannen zouden kunnen zijn geweest als de schutters in de Opel aan de Czaar Peterstraat. In die tijd werden zij er ook van verdachte een serie ernstige overvallen te hebben gepleegd.

Maar in 1992 besluit het hof, nadat Van Hove een klacht heeft ingediend over het afzien van vervolging van justitie, dat het opnieuw vervolgen van de oude, moeilijk te bewijzen zaak ‘niet zinvol’ meer is. Het hof geeft aan geaarzeld te hebben over die beslissing, omdat het om een ernstige misdaad gaat, en Van Hove nog steeds met de lichamelijke en geestelijke gevolgen kampt. Zestien jaar na dato is zijn gehoor nog steeds slecht, door de schietpartij, en heeft hij glasrestjes in zijn ogen.

Van Hove legt zich neer bij de beslissing van de rechters. Hij geeft de strijd op. Op dat moment maakt de haat die hij voelt tegen de daders, wel plaats voor verbittering over het uitblijven van vervolging van de mannen. Hij begrijpt het motief daarvoor niet. Hij is ervan overtuigd dat er genoeg bewijsmiddelen tegen zijn aanvallers op het bureau liggen. ‘Duizend keer liever had ik hierover een eerlijk antwoord van justitie willen krijgen, maar dat blijkt de grootste utopie te zijn in onze rechtsstaat.’

Haagse seriemoordenaar

Misschien wel het meest schokkende voorbeeld van hoe de donkere kant van de samenleving een politieman aan de grond kan brengen, is het verhaal van de rechercheur die was belast met het onderzoek naar een van de meest ernstige misdaden in de Nederlandse naoorlogse geschiedenis. Het is de zaak van de Haagse seriemoordenaar Koos Hertogs. In 1980 was rechercheur Ruud Bloem -samen met een collega- belast met dit onderzoek, waarvan de invloed zo heftig was, dat de Nederlandse politie en justitie er nog niet helemaal op leken voorbereid.

Koos Hertogs werd verdacht van de moord op drie jonge meisjes: Edith Post, Emy den Boer en Tialda Visser. In zijn huis op zolder was een martelkamertje gevonden, waar sporen van twee van de drie meisjes werden gevonden. Het bewijs in de zaak van de drie meisjes was niet zo hard, dat zonder meer van een veroordeling uit kon worden gegaan. Zodat het aan de rechercheurs was om Hertogs tot een bekentenis te dwingen, of om informatie te ontfutselen die tot een veroordeling zou moeten leiden. Er waren trouwens aanwijzingen dat hij schuldig was aan nog meer moorden; dat was onder meer het doden van twee Zweedse meisjes wiens lichamen datzelfde jaar in de Belgische Ardennen waren gevonden.

De Haagse recherche zette twee van haar beste mensen op de zaak, waarvan één de meest gedrevene van het korps was: rechercheur Bloem. Maar hoe zij ook proberen van Hertogs informatie of een bekentenis los te peuteren, veel verder komen ze niet. De portier is zijn hele leven al in aanraking geweest met politie en justitie, en kent het klappen van de zweep. Hij laat zich niets wijsmaken, zonder de proces-verbalen van het onderzoek eerst onder ogen te krijgen. Hij neemt een advocaat in de arm die ervaring heeft met het verdedigen van leden van de terroristische Duitse RAF (Rote Armee Fraction). Die maakt het de rechercheurs meer dan moeilijk.

Eén component in het verhaal brengt de zaak heel dicht bij de opsporende politiemensen. Het vermoorde meisje Emy den Boer was het kind van een Wassenaarse brandweerman, in het dagelijks leven in feite een directe collega van de politiemensen. De druk om Hertogs door te laten slaan was daarom enorm. En hoewel de rechercheurs alle trucs uit het boek gebruikten om tot de waarheid door te dringen, weerstond hij de talloze ondervragingen.

Hij werd desondanks tot levenslang veroordeeld voor de drie kindermoorden. Maar toegeven dat hij ze gepleegd had deed hij niet, en ook de verdenkingen van de andere moorden konden in de loop van het onderzoek niet worden hardgemaakt. Dat, tesamen met de gruwelijke feiten die over de kindermoorden tijdens het onderzoek naar voren kwamen, is er volgens zijn omgeving de oorzaak van dat de rechercheur die zich het meest vastbeet in de verdachte, erna in een zwart gat viel waar hij niet meer uit leek te komen.

De voormalig hoofdredacteur van Het Parool Sytze van der Zee beschrijft in het boek dat hij over de zaak schreef hoe de als bekwaam beschouwde politieman na afloop van de zaak in 1982 werd bevorderd tot adjudant, waarna hij voor de Vreemdelingenpolitie aan de slag ging. Hij houdt dan een aantal keren een lezing voor de rechercheschool over de zaak Koos Hertogs. Maar hij gaat in die periode steeds slechter functioneren, krijgt ruzie met collega’s. Ook is hij af en toe in de war. Dat loopt zo uit de hand, dat hij uiteindelijk wordt geparkeerd bij het stafbureau van het politiekorps.

In ‘Zuidwal’ vertelt een collega die in die tijd samenwerkte met Bloem, hoe de rechercheur eraan toe was: ‘Hij was totaal de kluts kwijt. Maar wat wil je als je zolang met een randdebiel als Hertogs in een hok zit en je het er niet uit krijgt. Dan ga je er oeverloos veel tijd in steken wat op je privéleven en jezelf doorslaat. Je moet niet slimmer dan zo’n psychopaat willen zijn. Of in zijn huid kruipen. Die Hertogs toonde geen enkele emotie. Voor hem zouden die kinderen net zo goed van plastic kunnen zijn geweest. Een ding. Dat hij die andere zaken niet oploste, bleef aan Ruud vreten.’

De collega vertelt hoe hij eerst medeleven had, en zich daarna begon te ergeren aan de rechercheur: ‘Ik dacht dan, kom op, verman je! Wist ik veel, zo dachten we nu eenmaal. Je moest het zelf uitzoeken, met alle gevolgen van dien.’ De man geeft aan hoe zijn ogen opengingen, toen hij zelf ook een paar maanden uit de running raakte. En hij uit eigen ervaring vaststelde hoe weinig aandacht er destijds nog was voor het welzijn van politiemensen. ‘Sindsdien is er bij de politie meer opvang, maar als ik kijk hoeveel collega’s door de jaren heen over de rooie zijn gegaan en zich een kogel door het hoofd schoten, jezus, dat zijn er heel wat.’

Ruud Bloem probeerde nog een paar keer te solliciteren voor een andere functie bij de politie, onder meer bij de afdeling persvoorlichting, maar in 1988 werd vastgesteld dat hij zwaar overspannen was en dat hij kampte met allerlei lichamelijke klachten. Hij werd kort daarna arbeidsongeschikt verklaard, op zijn 55ste.

De teamcoördinator van destijds erkent dat hij zijn rechercheurs toen niet maandenlang op de zaak had moeten laten zitten. De collega van Ruud Bloem had daar zelfs al eens om gevraagd, waaraan ook tegemoet was gekomen. Dat het zo met de rechercheur is afgelopen, verbaast hem niet: ‘De zaak deed hem meer dan hij wilde toegeven, maar bij de politie zitten veel stoere mensen. Zo van: wij zijn flink.’ De coördinator omschrijft de politie als een conservatief apparaat, dat nauwelijks begrip heeft voor de gevolgen van werkstress voor haar medewerkers: ‘Zeker in die tijd was het nog niet tot iedereen doorgedrongen hoe je de gevolgen voor je personeel moest onderkennen.’

De vrouw van rechercheur Bloem beschrijft de lijdensweg van haar man als volgt: ‘Toen mijn man de dienst verliet, was hij opgebrand. Hij had huilbuien, en als ik hem dan vroeg wat er aan de hand was, zei hij er geen verklaring voor te hebben. Onze huisarts zei eens tegen mij: “U mag er niet te licht over oordelen wat hij heeft meegemaakt. Hij heeft echt zijn portie gehad.”’

Vooral de ouders van de vermoorde kinderen gingen Bloem volgens zijn vrouw aan het hart: ‘Ook de sectie op dat meisje was hem niet in de koude kleren gaan zitten. Aan zoiets verschrikkelijks wen je nooit. Je kunt dan geen knop omdraaien en zeggen: “dat is mijn werk”.’ De laatste jaren van zijn leven slaagde de rechercheur er wel in om wat afstand te nemen van de zaak, en plezier in het leven te hebben, schrijft Sytze van der Zee. In 1999 overleed Ruud Bloem, aan de gevolgen van een hartstilstand.

Woede

Het is niet uniek dat de woede die politiemensen voelen in de richting van de daders over wat hen is aangedaan, omslaat in boosheid over hoe de eigen organisatie met hen omgaat. Een goed voorbeeld is wat politievrouw Gera Lang (54) overkwam, na de moord op Theo van Gogh, op 2 november 2004.

Op die dag werkt ze in de een ochtenddienst op het Amsterdamse bureau ’s-Gravesandeplein. Ze loopt stage voor haar opleiding tot hoofdagent. Terwijl ze met haar collega een roodlichtcontrole doet, komt het een bericht binnen dat een man in zijn been is geschoten. Er volgt een signalement, de waarschuwing dat de verdachte vuurwapengevaarlijk is en de melding dat de verdachte het Oosterpark in gevlucht is.

Omdat ze daar op dat moment dicht in de buurt zijn, roept Gera haar collega. Dan ziet ze bij de uitgang van het Oosterpark de man die aan de beschrijving voldoet. Hij herkent Gera en haar collega niet, omdat ze in een burgerauto zitten. Kort daarna komt er een andere politiewagen op hoge snelheid langsrijden, met zwaailicht en sirenes aan.

Als Mohammed B. deze aan ziet komen rijden, twijfelt hij geen moment. Hij trekt zijn pistool en begint te schieten. De politieauto wordt doorzeefd, de wagen klapt tegen een verkeersheuvel aan. Gera is er getuige van, en denkt op dat moment dat haar collega’s hartstikke dood zijn. Ze zoekt dekking, voelt plotseling pure doodsangst, want zij en haar collega staan op dat moment precies in de baan van de schoten. Gera Lang in De Telegraaf van 13 november 2012: ‘Ik voel me uit mijn lichaam treden en zie mijn collega en mezelf van boven dood in de auto zitten. Als het schieten is gestopt en ik heel voorzichtig boven het dashboard uitkom, kijk ik recht in B.’s ogen. Hij staat bij de voorbumper van onze auto. Het zijn dode ogen waar ik in kijk.’

Gelukkig schiet Mohammed B. niet op Gera en haar collega. Hij loopt door. De twee weten dan nog helemaal niet dat hij Theo van Gogh heeft vermoord. Gera besluit te handelen. Ze maakt haar holster open en zoekt dekking achter een boom. In De Telegraaf: ‘De adrenaline spuit uit mijn oren. Ik heb hem in het zicht. Ik wil hem echt raken. Helemaal kapotschieten zelfs, maar het lukt me niet. Tijdens je opleiding leer je schieten, maar dan heb je oordoppen op en sta je netjes in een rij. Nu is het totale chaos, en die herrie…’

Precies op het moment dat Gera wil schieten, komt een bus van de hondengeleider haar schootsveld inrijden. Het ziet ineens blauw van de politiemensen. B. is door iemand anders in zijn voet geschoten en ligt op de grond te kermen. Gera in de krant: ‘Ik ren naar de collega’s die in de auto zitten waar B. op heeft geschoten. Een collega is geraakt, maar gelukkig leeft hij nog. Ineens is het zo stil. Ik hoor alleen nog maar vogels.’

Net als Paul van Hove, krijgt Gera na het incident te maken met onbegrip, en kan ze haar verhaal niet kwijt. Net als bij andere extreme ervaringen bij de politie, vraagt niemand hoe het met haar is. Ook in de jaren erna niet. Ze geeft aan dat ze dit zelf ook niet doet bij anderen. Collega’s houden vast aan de machocultuur, vertelt ze: ‘Goede aanhouding, hé, roept een collega. De volgende dag ben ik gewoon naar mijn werk gegaan. Mijn mentor vond het belangrijk dat ik niet bang zou worden om te schieten, en dus staan we meteen weer op de schietbaan.’

Gera heeft driekwart jaar na de moord een groepsdebriefing in de Arena. Ze ontmoet de nabestaanden van Van Gogh en gaat naar de rechtszaak tegen B. Die draait zich bij zijn laatste woord om, kijkt de agenten aan en zegt: ‘Ik had jullie allemaal dood moeten schieten.’ Ze krijg nachtmerries en rugklachten. Na tien jaar begint ze weer met roken en ze komt tien kilo aan. Ondertussen kapt ze gesprekken af over de gebeurtenis. Het doet haar niets meer, denkt ze.

Maar dan wordt ze hoofdagent en komt ze terecht op bureau Lijnbaansgracht, vertelt ze de verslaggever van De Telegraaf: ‘Voor het eerst moet ik lopend surveilleren. Ik durf nauwelijks de straat op. Bij elke Marokkaan in een wit gewaad sta ik doodsangsten uit. Ik wil vaak mijn wapen trekken. Ik besef dat het zo niet verder kan, en solliciteer op een baan bij de meldkamer. Tijdens de selectieprocedure vragen ze me of ik stressbestendig ben. Ik antwoord alleen maar: 2 november 2004. “Ja, ja, dat gedoe over Van Gogh kennen we nu wel”, krijg ik als antwoord.

Op de meldkamer voelt ze meteen stress als ze een melding doorkrijgt van een schietpartij. Vooral als er collega’s bij zijn betrokken. De dood van collega Gabriëlle Cevat, in 2008, valt haar enorm zwaar. Ze heeft nog met haar stage gelopen. Uiteindelijk meldt ze zich in oktober 2010 ziek. Haar leidinggevende op dat moment is de eerste die goed reageert. Hij stuurt haar naar de bedrijfsarts, die haar op zijn beurt weer doorverwijst naar de inmiddels speciaal opgerichte Politiepoli van het AMC. Daar stelt men vast dat ze aan zware depressies lijdt en de symptomen van een posttraumatisch stress syndroom. Tijdens de behandeling gaat het in eerste instantie alleen maar slechter. Ze komt 45 kilo aan. Ze overweegt zelfmoord. Omwille van haar man en zoon doet ze dat niet. Pijnlijk genoeg raakt haar man ook zijn baan kwijt bij een multinational, omdat hij voor zijn vrouw moet zorgen. Haar schulden lopen op, ze vertoont ‘roekeloos’ gedrag, zegt ze zelf. De droom die Gera Lang ooit had als directiesecretaresse om politievrouw te worden, wat ze ook op haar veertigste in daden omzette, is in rook opgegaan.

Nasleep

De moord op Theo van Gogh heeft voor het Amsterdamse korps tijdens de rechtszaak nog een emotionele, onverwachte nasleep. De verdachte Mohammed B. maakte tijdens de rechtszaak in 2005, acht maanden na de moord, onverwacht gebruik van het recht op zijn laatste woord. Hij richtte zich daarbij rechtstreeks tot de groep van elf Amsterdamse politieagenten, die in de zaal aanwezig waren. Hij laat ze weten dat het zijn bedoeling was geweest om ze te doden, tijdens de achtervolging na de moord op Van Gogh. Daarop laten zes van de agenten hun emoties de vrije loop. Ze huilen in de rechtszaal, en zoeken troost bij elkaar.

De onverwachte gebeurtenis lokt veel reacties uit, die tegelijk tekenend zijn voor het beeld wat mensen hebben van politiewerk. Columnist Frits Abrahams schrijft in NRC Handelsblad: ‘Je zou bijna denken dat die politiemensen net zoveel reden hadden om verdrietig te zijn als de moeder en het zusje van Van Gogh.’ En ook de Volkskrant zegt in zijn hoofdcommentaar dat het ‘recht op huilen toebehoort aan de familie en de nabestaanden’. Vakbondsbestuurder Hans van Duijn van de Nederlandse Politiebond zegt ‘enigszins verwonderd te zijn geweest over de Amsterdamse agenten die betrokken waren geweest bij de arrestatie van Mohammed B.: ‘Het komt niet overeen met de algemene ervaring van dienders die onder vuur hebben gelegen.’ Van Duijn vraagt zich af of de agenten wel genoeg medische begeleiding hebben gehad. Dat zes van de elf agenten er zo’n tijd na de moord nog mee bezig zijn, vindt hij zorgwekkend. Helemaal uniek is het huilen van de agenten niet. Een jaar eerder lieten agenten hun tranen de vrije loop, na de gewelddadige dood van hun collega Jan Wind.

Voor de rechtbank in Amsterdam legden de politieagenten ook slachtofferverklaringen af. Ze lieten weten dat ze vanwege de schietpartij van met Mohammed B. nog steeds lijden aan slapeloosheid, angsten, huilbuien en vergeetachtigheid. Een van de mannen die door B. was geschoten las voor: ‘Politiemensen weten dat het werk wat zij doen risico’s met zich meebrengt. Om in gevaarlijke situaties goed te kunnen blijven functioneren, worden trainingen gegeven. Waar politiemensen niet op worden getraind, is het verwerken van het feit dat iemand een poging deed je van het leven te beroven.’ De agent vertelt een terugkerende droom te hebben: ‘Vaak word ik wakker en heb ik weer die vreselijke angst. Angst weg te willen komen van iemand die je probeert dood te schieten.’

De plaatsvervangend korpschef van Amsterdam, Bert Wijbenga, is verbolgen over de denigrerende commentaren op de emoties van zijn medewerkers in de rechtszaal. Hij erkent dat het leed van nabestaanden veel groter is dan dat van de politiemensen. Maar hij vindt wel dat zijn collega’s emoties mogen hebben, in tegenstelling tot hoe het vroeger was: ‘Als het even kon, drukte die echte diender die we ooit kenden zijn emoties weg. Maar dat leidde tot afstand met het publiek, en tot ziekteverzuim.’ De huidige politieman is volgens Wijbenga standvastig, maar heeft ook gevoel: ‘Het is geen robocop. Als je in de rechtszaal wordt geconfronteerd met de man die op je heeft geschoten en je hoort hem zeggen “jullie moesten ook dood”, dan hoef je je emoties niet te verbergen.’ Wijbenga vindt dat iedere politieman in staat moet zijn een gevaarlijke aanhouding te verrichten. Dat is onderdeel van ons werk. Maar het raakt je wel. ’s Avonds trek je je kleren uit en kijk je in de spiegel, en dan besef je dat dit lijf op een haar na levenloos was.’ Over een schietpartij: ‘De knallen zijn oorverdovend. Het fluiten van de kogels, het geluid als ze ketsen. De hectiek van de spanning waardoor alles veel langer lijkt te duren. Het is net als een ernstig ongeluk dat je hebt meegemaakt. De impact is niet gering.’ Wijbenga vindt het goed dat zijn medewerkers hebben gehuild: ‘Juist één van hun sterke kanten is dat ze zich menselijk kunnen opstellen.’

Theo van Gogh

De terroristische moord op Theo van Gogh. Soms lijkt het voor politiemensen ook letterlijk, alsof zij in een oorlogssituatie zijn beland. Een echte veldslag waar de politie bij betrokken raakte en die veel consequenties had voor de politieorganisatie, waren de strandrellen in Hoek van Holland, tijdens het gratis Sunset Grooves-dance-feest, op 22 augustus 2009. Politiemensen werden daar zo in het nauw gedreven door Rotterdamse hooligans, dat zij uiteindelijk gedwongen werden te schieten. Waarbij een van de bezoekers om het leven kwam. De strandrellen leiden tot het vertrek van de Rotterdamse hoofdcommissaris van politie Aad Meiboom.

Uren voor het feest, en naar verluid zelfs dagen eerder, was bij de politie bekend dat een grote groep Feyenoord-hooligans van plan was om op het feest te gaan relschoppen. Die informatie werd, volgens een later onderzoek naar de gebeurtenissen, niet doorgegeven aan de korpsleiding in Rotterdam. Wel was besloten het speciale team in te zetten, dat zicht houdt op die groep – hen kent – en ook contacten met de hooligans onderhoudt: het is de politie-voetbal-eenheid, de VBE. Zij zijn ‘in burger’ gekleed. Ook is er een videoteam aanwezig, dat de ontwikkelingen op het feest vastlegt. Tenslotte zijn er op het terrein speciaal getrainde politiemensen van een aanhoudingseenheid van de Rotterdamse regiopolitie aanwezig.

Sunset Grooves is al meteen vanaf het begin geen gezellig dance-feestje. De opkomst is om te beginnen veel hoger dan verwacht. Maar liefst 30.000 mensen komen op het evenement af. De politie-voetbaleenheid herkent ongeveer 100 hooligans, van het jongere gewelddadige type, en van het oudere slag, dat vooral actief is rond de voetbalwedstrijden van Feyenoord. De relschoppers zijn al vanaf het begin bezig met het uitlokken van opstootjes op het feest.

Om 18 minuten over 9 die avond legt het politievideoteam een vechtpartij vast waarvan een hooligan het slachtoffer wordt. Die man reageert daarop heel recalcitrant, en is agressief in de richting van de beveiligers van het feest. Hij wordt dan gekalmeerd door twee medewerkers van de politie-voetbaleenheid die hem benaderen. Op dat moment heeft de politie op het terrein nog uitdrukkelijk niet de toestemming van de leiding om arrestaties te verrichten. Twee van deze agenten steken wel het terrein over om in contact te komen met een oudere hooligan.

Maar omdat de vechtpartijtjes op terrein blijven voortduren, krijgen agenten van de aanhoudingseenheid het bevel de aanstichters daarvan te spotten. Twee van hen zien dat drie Antilliaanse jongeren worden bedreigd door wat jongere hooligans. De drie dreigen veel klappen te krijgen. Op het moment dat de agenten dit willen melden, worden ze herkend door de hooligans in de menigte. Die keren zich direct tegen de twee politieagenten in burger, en dreigen hen aan te vallen. Zij voelen zich op een gegeven moment zo in het nauw gedreven, dat ze hun pistolen trekken. Ze melden dit via de portofoon aan hun collega’s, met beginnende paniek in hun stemmen. Want de menigte komt steeds weer dichter op ze af, opgejut door de voetbalsupporters.

Ondertussen is het bijna donker geworden en is de sfeer plotseling grimmig. De twee agenten krijgen korte tijd later hulp van hun twee collega’s van de voetbaleenheid. Het publiek begint nu naar ze te joelen. ‘Joden, joden.’ De vier politiemannen staan met de ruggen naar elkaar toe, met hun getrokken pistolen gericht op de menigte. En vragen zich af hoe ze weg kunnen komen.

De vier agenten weten naar het VIP-deck te vluchten, maar niet voordat een van hen een kaakslag krijgt, neergaat, en een waarschuwingsschot lost. Uit het publiek klinkt: ‘kankerlijers.’ Gelukkig voor de agenten komen er nu 45 geüniformeerde collega’s het terrein op, in een zogenaamd ‘treintje’. De relschoppers zijn er alleen niet van onder de indruk. Een oudere hooligan spreekt zelfs een politieman aan: ‘Kanker nou toch op, we weten dat er geen ME is, dus jullie kunnen maar beter weggaan, anders gaan er doden vallen.’

Inmiddels is het half twaalf. De politiemensen besluiten zich achter de noodhekken van het terrein terug te trekken en die achter zich te sluiten. Maar die hekken worden weer geopend, en de relschoppers komen ze achteraan. Ook worden er flessen, strandstoelen en stenen naar de politiemensen gegooid. De agenten voelen zich zo in het nauw gedreven, dat ze waarschuwingsschoten afvuren.

Zij worden nu teruggedrongen de duinen in, achteruitklimmend, omhoog het mulle zand in, waar het donker is, terwijl de hooligans hen blijven belagen. ‘Hooligans, Rotterdam, hooligans, Rotterdam’, klink het onheilspellend. Ze komen steeds dichter op de politie af, aftellend, schreeuwend: ‘Vijf, vier, drie, twee, een, jaaaaahhh!!!’ De agenten zien geen andere keuze meer dan gericht te schieten. Achter elkaar vallen er nu schoten. De agenten schieten om en om. Tot er een relschopper geraakt wordt en op de grond valt. Twee van de hooligans tillen de geraakte persoon op, lopen op de agenten af, en leggen het slachtoffer voor hen neer. De politiemensen zijn nu in paniek: ‘Meldkamer, er moet heel snel hier wat gebeuren, burger geraakt!! Die wordt door ons meegenomen. Het loopt hier helemaal uit de klauwen!!!’

Inmiddels is er door de meldkamer ‘regionale spoed’ afgekondigd. Er is onder meer gevraagd om hondenbegeleiders en paarden, en een ambulance. Zes politieruiters maken uiteindelijk door charges uit te voeren een einde aan de veldslag. De politie voert het slachtoffer af in een busje. Gewonde agenten kunnen terecht bij een paviljoen, waar ze nog steeds waarschuwingsschoten moeten lossen, om de aanvallers op een afstand te houden. Het slachtoffer is een 19-jarige jongen. Hij haalt het ziekenhuis niet, overlijdt in het busje. Het is de dramatische afloop van een zenuwslopende avond.

Wapen trekken

Achteraf doen de politiemensen verslag van de avond, in een boekje dat door de Rotterdamse politie zelf wordt uitgegeven, om te laten zien hoe heftig de gebeurtenis voor de politieagenten is geweest. Ook een 27-jarige politieagent die samen met zijn collega in burger op het terrein aanwezig was, en in het nauw gedreven werd, doet zijn verhaal. Hij moet als eerste zijn wapen trekken, waarna hij zich met vier politiemensen maar ternauwernood uit de dance-arena kan terugtrekken. ‘De angst die toen door me heen ging, heb ik nog nooit gevoeld’, vertelt hij. ‘Zij waren met veertig man en wij maar met ons tweeën, terwijl we geen contact konden krijgen met onze collega’s.’

De agent van de regionale ondersteuningsdienst stelt vast dat hij deze avond wonder boven wonder geen lichamelijke verwondingen had opgelopen, maar wel psychische klachten: ‘Ik sliep slecht en zag de beelden van de omsingeling voortdurend voor me. Ik had nergens zin meer in. Ook niet in sporten, terwijl ik dat heel graag doe. In dit werk zoek ik de spanning op, maar dit was extreem. Nooit eerder was ik zo in het nauw gedreven. Ik had niet gedacht dat een groep in staat was zo ver te gaan. Ik wist niet meer waar ik mijn politiewerk voor deed. Was het werk me op deze manier nog wel waard?’

Toen iemand ergens hout stond te hakken, leek het alsof hij de schoten weer hoorde: ‘Het was mijn schuld, ging het door me heen. Als mijn collega en ik daar niet waren geweest, waren deze rellen er niet geweest, ging het door me heen.’ Zijn chef zei hem dat dit niet klopte. Volgens hem zou het die avond sowieso uit de hand zijn gelopen, in verband met de vechtpartijen van die avond. ‘Later heeft de korpsleiding dat bevestigd. Na een tijdje kon ik de gebeurtenissen goed van me afzetten. Ik kreeg daarvoor hulp van een psycholoog. Door deze gebeurtenissen ben ik wel scherper en alerter geworden. Het belangrijkste is nu dat ik ’s avonds thuiskom.’

Het zijn jonge mensen die deze avond met het extreme geweld te maken krijgen. De 28-jarige agent is getrouwd en heeft een zoontje van anderhalf. Hij is op de avond van Sunset Grooves gedwongen om tien schoten te lossen, waarvan drie gericht. Hij heeft die avond de zogenaamde body-cam op zijn schouder, en komt in actie nadat zijn vier collega’s om assistentie hebben gevraagd. Maar dan wordt ook zijn groep belaagd en bekogeld: ‘Ze gooiden van steeds kortere afstand. Ik begreep toen al dat ze erop uit waren om ons dood te maken. Dat ging mij vanavond niet gebeuren, dacht ik.’

De agent lost een waarschuwingsschot als de belagers te dicht bij komen. Die gooien met flessen, en met zand, maar de aanvallers lijken niet onder de indruk. Als een jongen maar blijft gooien met projectielen, wil de agent de verantwoordelijkheid voor zijn collega’s nemen. Hij schiet gericht op de jongen, die vervolgens neergaat. Twee relschoppers pakken hem op en leggen hem voor de agenten neer, om daarna terug te gaan naar hun maten en de aanval weer te openen: ‘Toen wist ik dat ze ons allemaal wilden doodmaken.’

De agent had in zijn loopbaan wel het nodig meegemaakt. Bijvoorbeeld een reanimatie van een baby, die zoals de meeste reanimaties kansloos bleek. Daarna was hij twee weken chagrijnig. Nu moest hij zich verenigen met het feit dat hij waarschijnlijk het dodelijke slachtoffer had gemaakt. Maar uit het Rijksrechercheonderzoek kwam naar voren dat de fatale kogel uit het wapen van een andere collega gekomen moest zijn, die naar dezelfde jongen had geschoten: ‘Ik vond het vreselijk, want ik had me in de afgelopen weken al helemaal in het reine kunnen brengen met het schot. Nu ging een collega door de hel heen.’ De agenten werden niet vervolgd. ‘Maar zelfs als ze me hadden vervolgd, dan wist ik dat ik met mijn schoten mijn collega’s gered had.’

De politieman vertelt dat hij christen is. Of zijn schoten verenigbaar zijn met mijn geloof, heeft hem achteraf lang beziggehouden. ‘In de Bijbel staat immers dat je niemand mag doden.’ De man legt die vraag daarom voor aan de dominee. Hij meldt hem dat je wel degelijk christelijk kunt zijn en toch mag doden, in geval van oorlog, zelfverdediging of taken bij de politie. Wat de agent ook hielp, is dat hij zijn lot in eigen hand had gehad. ‘We konden aanvallen, wegrennen, schieten en vechten. Als je een verkeersslachtoffer op je motorkap krijgt, is dat veel erger.’

De Rotterdamse korpschef ten tijde van de rellen, Aad Meijboom, schrijft in hetzelfde boekje met de titel ‘Spoed Assistentie Hoek van Holland’ een analyse van wat er heeft plaatsgevonden op Sunset Grooves. In de eerste plaats ziet hij dat de gebeurtenissen niet alleen hebben geleid tot een vertrouwensbreuk met de maatschappij, maar ook tot een schending van het vertrouwen van de eigen politiemedewerkers in de organisatie: ‘Collega’s die deze avond dienst hadden in Hoek van Holland, liepen grote risico’s in omstandigheden waarin zij veel te weinig bescherming genoten. Zij wisten die avond niet of ze nog wel op steun van hun organisatie konden rekenen.’

Meijboom stelt ook vast het werk van politieagenten, maar ook van spoorwegpersoneel, ambulancemedewerkers en andere hulpverleners zwaarder is geworden, bijvoorbeeld in omstandigheden waar grote aantallen mensen bij elkaar komen die onder invloed zijn van alcohol en drugs. ‘Er is in Hoek van Holland bovendien systematisch en georganiseerd gejaagd op agenten’, stelt de korpschef vast.

Hij maakt uit de verhalen van zijn medewerkers op dat bij hen het vertrouwen in de mensheid en in zichzelf behoorlijk op de proef is gesteld: ‘Voor agenten is vooral de gezamenlijk verwerking binnen het eigen team belangrijk om verder te kunnen met hun werk en hun privéleven. Een mens is een sociaal wezen: de meesten van ons kunnen niet zonder een groep en de onderlinge reflecties daarin.’

Meijboom concludeert dat de ervaringen in Hoek van Holland hebben laten zien dat politiemensen een moeilijk vak hebben: ‘Als organisatie zijn we het gezicht van de overheid en hebben we het geweldsmonopolie. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Onze taken zijn complex geworden, net als de omgeving waarin we werken. We staan aan het front van maatschappelijke ontwikkelingen, waarvoor een passende aanpak nog niet uitgekristalliseerd is. Een agent moet snel inspringen in onbekende situaties en met een de juist inschattingen maken. Dat is moeilijk. Ondanks al onze professionaliteit is veiligheid in de samenleving niet maakbaar.’

Volgens de korpschef, die trouwens in 2010 naar aanleiding van een onderzoeksrapport naar de rellen besloot om op te stappen, bestaat de politieorganisatie uit mensen die iets willen betekenen voor een ander. ‘Want dit werk gaat wel ergens over. We staan vooraan, daar waar het in de maatschappij gebeurt. Het is altijd op het scherpst van de snede. Dat maakt het vak niet alleen moeilijk, maar ook mooi.’

Deze tekst is een bewerking van een hoofdstuk uit het boek ‘Onder spanning-Werken bij de politie’ van journalist Joost van der Wegen. Het boek is te bestellen via Bol.com.

Mijn gekozen waardering € -

Joost van der Wegen (1970) is (onderzoeks)-journalist op het gebied van criminaliteit, politie en justitie, inlichtingendiensten, slachtofferschap, en drugsbeleid. Hij publiceerde hierover onder meer in Metro, Panorama, Crimelink en Vrij Nederland. Voor Crimesite schreef hij het boek 'Onder spanning’, over politiewerk en PTSS. In 2018 werden zijn verzamelde misdaadreportages gebundeld in ‘Moordboek’ (Just Publishers).