‘Als je maar één iemand raakt, kan dat de wereld veranderen.’ “Wanhopige optimist” Adriaan van Dis schreef een boek vol vrolijke boosheid

Het is een fris en levendig boek, de nieuwe roman van Adriaan van Dis (74). Op de hem kenmerkende humoristische toon snijdt Van Dis in KliFi de grote thema’s van deze tijd aan: klimaatverandering, de vluchtelingencrisis, politiek populisme, (on)vrijheid. Als in de republiek Nederland een verpletterend warme zomer uitmondt in een orkaan en een dorp van vluchtelingen wordt weggevaagd, zwijgen president en media over de desastreuze gevolgen. De gepensioneerde hoofdpersoon Jákob, zoon van Hongaarse vluchtelingen, komt daartegen in verzet.

Schrijven van dit pittige boek was voor Van Dis een welkome afleiding in deze coronatijd. ‘Als schrijver leef je van lezingen en optredens, en dat is helemaal weggevallen. De tweede lockdown vind ik vele malen erger dan de eerste. Als je voeten ergens niet naartoe kunnen, gaat je hoofd er vreselijk naar verlangen. Ik heb toch zó’n zin om naar het café te gaan. Vroeger ging je uit eten en dan dronk je weleens teveel, of dacht ik na drie dagen afspraken “verdomme, nou moet ik werken”, en dan werkte ik die week heel hard om mijn zondigheid te vereffenen. Maar er is geen zondigheid meer, ik ben een brave man geworden die elke avond binnen zit. Als ik uitgelezen ben, kijk ik voor het slapen naar alle mogelijke en onmogelijke oorlogsfilms. Dan valt het beperkte leven buiten weer mee.’

Is dit verhaal voortgekomen uit zorgen of vooral uit boosheid?

‘Uit vrolijke boosheid. Ik behoor tot het zeldzame slag mensen dat de hele dag tegen de radio praat, over alles wat ik hoor en waar ik het niet mee eens ben. Laat ik vooropstellen: ik heb geen enkele boodschap. Als schrijver heb ik maar één taak: goede zinnen schrijven. Tegelijkertijd geloof ik wel dat, willen we de enorme problemen die ons wachten enigszins voelbaar maken, de verbeelding daarvoor een prachtig instrument is. Het gedicht ‘de Overkant’ van Anne Vegter kan ik niet lezen zonder in tranen uit te barsten. Het gaat over een ramp die over Nederland valt, waardoor wij allemaal moeten vluchten, al weet niemand waarheen – naar ‘de overkant’. Ineens zijn wij vluchtelingen, worden wíj gelukszoekers genoemd.

De titel KliFi – klimaatfictie – is een steek onder water naar de mensen die nog steeds ontkennen dat er iets aan de hand is met het klimaat. We hopen allemaal dat na deze pandemie een ‘normaal’ optreedt. Maar er zal geen sprake meer zijn van een normaal, lieve lezers, want dan wordt het pas écht menens. Er wachten ons besluiten die ons onherroepelijk zullen beperken in onze leefstijl. Niet alleen omdat de aarde opwarmt, maar ook omdat we oplossingen zullen moeten vinden voor de miljoenen klimaatvluchtelingen die nu al over de wereld zwerven. Er worden al oorlogen gevoerd om rivieren. Het is eigenbelang om je daar zorgen over te maken.’

Omdat ons eigen leven gevaar loopt?

‘Ja, want waar nodigen zulke grote problemen toe uit? Tot de opkomst van mannen – en vast ook een enkele keer een vrouw – met stevige meningen: de kleine dictators. Wij mensen passen ons heel makkelijk aan, wennen aan alles. En een dictatuur is als een huid: je groeit erin. Daar heb ik op olijke wijze iets over willen schrijven.

We zullen met meer menselijkheid moeten kijken naar al diegenen die op drift zijn geraakt. Wat de oorzaken ook zijn, het is feitelijk zo dat de aarde opwarmt en bepaalde delen van de wereld niet meer bewoonbaar zijn. Ik heb zeven jaar in Parijs gewoond, en daar ontmoette ik mensen uit Tsjaad die waren gevlucht voor de droogte. Een land als Mali wordt uitgegumd door de woestijn. Op de één of andere manier zijn we hier in Nederland de hele dag bezig met onszelf, met onze avondklok, met alle feesten die ons worden afgenomen. Dat is allemaal heel erg en ik heb vreselijk met ons te doen, maar probeer nou ook nog één minuut te denken aan de vluchtelingen in kamp Moria. Ik begrijp het wegkijken maar al te goed, hoor, maar we móéten iets doen. Maar nu begin ik bijna als een dominee te klinken, terwijl ik dit in mijn boek dus juist op lichtvoetige en vrolijke wijze over het voetlicht probeer te brengen.’

U heeft in 74 jaar tijd Nederland en de wereld ingrijpend zien veranderen.

‘Als ik op scholen kom, ben ik een soort E.T., een wezen van een andere planeet. Ik vertel ze dat we in mijn jeugd in Bergen aan Zee maar één telefoon in het hele dorp hadden: zo’n zwart gewei met een hoorn erop. En ik vertel over de watersnoodramp; want ook in Bergen aan Zee waren de duinen doorgebroken. Mijn ouders zaten om tien uur ’s ochtends bij de radio, zo’n heel groot toestel met een flikkerend oog. Dan kijken al die scholieren me aan: wat een gekke man, en wat gebruikt hij gekke woorden. Ze vinden me volstrekt getikt. Maar het inspireert mij enorm om met hen in gesprek te gaan, een brug te slaan. Kwam ik vroeger op scholen om iets te vertellen, nu luister ik vooral.’

Wat hoort u dan zoal?

‘Bijvoorbeeld dat de jongens van 16 en 17 jaar klem zitten. De meisjes zijn buitengewoon mondig geworden en halen hen op alle fronten in. Dus die jongens met al hun testosteron zoeken houvast bij het type stoere man en zijn heel conservatief, uit angst. En ze moeten zo hard presteren, hè, iedereen moet meteen geslaagd zijn in het leven. Ik bleef gewoon een paar keer zitten, en heb elf jaar gestudeerd. Het is een absolute voorwaarde om in zeven sloten tegelijk te lopen om uiteindelijk náást de sloot te kunnen lopen. Al meteen slagen, al op je zestiende moeten weten wat je gaat worden – wat een ongelooflijke opdracht leggen we die jonge mensen op? We zijn bezig een wereld in te richten waarin alles geordend is en vastligt, waarin ieders identiteit al vroeg is bepaald.’

Waarom doen we dat?

‘Uit angst, onzekerheid en wantrouwen. Elke dag maak ik dezelfde wandeling en ga ik bij een opvanghuis waar mannen wonen met heupflesjes alcohol en rollators, die een beetje gestrand zijn in het leven, op een bankje zitten en knoop ik gesprekken met hen aan. Zo hoor ik verhalen over hoe lastig het is om je staande te houden in het leven. Ik pleit voor alle gekken, idioten, randfiguren en mismaakten, want die verrijken ons leven. Alle gekte zit ook in onszelf.’

In uw boek schrijft u dat we dwarsdenkers moeten koesteren. Maar dat is doorgaans niet wat er gebeurt.

‘Nee, en ik verbaas mezelf er ook over hoezeer ik me aanpas en mezelf censureer. In het dagelijks leven zijn we de hele tijd bezig met veinzen, omdat we kwesties niet op de spits willen drijven. Maar door dat veinzen en aanpassen creëren we uiteindelijk een oneerlijke wereld. Alles wat je verkeerd doet, staat tegenwoordig meteen op internet. Dus ook de mogelijkheid om een fout te maken of je te vergissen, ligt al vast, letterlijk: je krijgt het uiteindelijk allemaal weer op je bordje. Dat kweekt oneerlijke mensen. Een samenleving van gehuichel.’

Wat is er het meest mis in Nederland?

‘Ik maak mij het meeste zorgen over het populisme; de mensen die in de coulissen staan te trappelen om de boel eens even flink aan te pakken. We verkeren in een chaos, met veel woede en onoverzichtelijkheid, en ministers die hun taak niet aankunnen. Voor je het weet smeken we zelf om een ingreep van een sterke man of vrouw. Democratie is heel broos, en een tijd als deze nodigt uit tot zeer ondemocratische krachten.’

Wat kan een haast activistisch boek als Klifi daar tegen inbrengen?

‘Ik ben een wanhopige optimist. Als je maar één iemand raakt, kan dat de wereld veranderen. Een fluistering kan in een mensenleven het effect krijgen van een megafoon, daar geloof ik heilig in.’

Is KliFi zo’n pittig boek geworden omdat het een uitlaatklep was?

Nou, ik kon er wel wat gemenigheid in kwijt, ja. Ik vond het heerlijk een president neer te zetten en te spelen met zijn ideeën. Ik hoop dat het voor de lezer ook een kortstondige ontsnapping biedt en dat zij er, naast het plezier om een paar goede zinnen, ook een licht gevoel van ongemak aan overhoudt.’

U zei ooit bang te zijn een oude, mopperende, verbitterde gek te worden. Bent u dat nog steeds?

‘Ja, en daarom probeer ik mij elke dag te ontbitteren. Door het kwaad in het gezicht te kijken en me ervan bewust te blijven dat dat ook in mezelf zit. Ik ben lang in psychoanalyse geweest en dan leer je wel jezelf aan te pakken. Dat klinkt misschien zelfingenomen en koket, maar het is vooral een vorm van zelfbescherming. On Parijs praatte ik vaak met dronken clochards. Ik was bang voor ze, en juist daarom probeerde ik die angst te overwinnen. Confronteer jezelf met tegenstelling, dat houdt je geest lenig. Of in de woorden van Frank Zappa: ‘The mind is like a parachute; if it is not open, it does not work’. Als ik straks op mijn 92e met mijn rollator in een verzorgingstehuis woon, wil ik me thuis kunnen voelen bij een Somalische directrice. Ik wil klaar zijn voor mijn eigen tijd.’

Een open geest houdt ook jeugdig.

‘Dat is zo. Een jaar of vier geleden heb ik een depressie gehad. Mijn moeder was gestorven en ook mijn laatste zusje ging dood. Geen getuige meer in leven. Dat maakte me heel somber. Ik wou dood. De psychiater raadde me mindfulness aan. Ik bezocht een vrouw die dat ook in gevangenissen aan delinquenten gaf. Zij liet me een halfuur naar walnoten kijken – ga er maar aan staan. Maar ik heb er veel aan gehad, onder meer door alle ademhalingsoefeningen. Als ik me nu nerveus of somber voel, probeer ik tien minuten in en uit te ademen en verbeeld ik mij een berg te zijn. Al heb je tien jaar Rutte en vijftig jaar Wilders, die berg blijft een berg, onaangeraakt. Een tweede les was dat goede zaden leiden tot goede planten. Ik heb me voorgenomen vijf keer per dag aardig te zijn, door bij de kassa iemand voor te laten gaan, de tramconducteur of buschauffeur te groeten. Let maar eens op, dat doet bijna niemand. Zo’n boa die het verkeer staat te regelen wordt de hele dag uitgescholden, zeker hier in Amsterdam. Ik heb gemerkt dat als ik vijf keer per dag aardig ben tegen iemand, dat zowel voor die ander prettig is, maar dat het met mij ook vijf keer beter gaat.’

KliFi. Woede in de republiek Nederland, AtlasContact, € 21,99

Mijn gekozen waardering € -