Anton Dautzenberg: ‘Ik schrijf ook buiten de kaft van een boek’

Sinds hij in 2010 sterk debuteerde met de intrigerende verhalenbundel ‘Vogels met zwarte poten kun je niet vreten’ is Anton Dautzenberg niet meer weg te denken uit de letteren. Hij schrijft alsof de duivel hem op de hielen zit, en legt de vinger op gevoelige maatschappelijk plekken. Een extra lang gesprek met een man die de controverse aankleeft, tegen wil en dank. ‘Werden politici maar zo kritisch gevolgd als ik.’

Hij is een van de opmerkelijkste schrijvers van Nederland en denderde met zijn debuutbundel Vogels met zwarte poten kun je niet vreten met veel rumoer de literaire wereld binnen. Sindsdien publiceerde A.H.J. Dautzenberg in hoog tempo de romans Samaritaan (2011), over zijn vrijwillige nierdonatie, en Extra tijd (2012), diverse interviews en essays, en de pamfletten Rock € Roll (2011) en Rafelranden van de moraal (2013). Hij publiceerde de Quiet 500, een magazine over stille armoede naar het voorbeeld van de Quote 500, een lijst van de vijfhonderd rijksten van het land. In maart gaat De Wet, Dautzenbergs eerste theaterbijdrage, in première bij toneelgezelschap Wunderbaum. En hij werkt met de gevallen hoogleraar Diederik Stapel aan een boek en theaterproductie.

'Ik heb een honkbalknuppel bij de deur staan, want soms worden die bedreigingen heel concreet’

Wat Anton Dautzenberg ook doet, de controverse is nooit ver weg. Zorgde eerst Samaritaan voor de nodige beroering – zou het wel of niet waar zijn, die vrijwillige nierdonatie? -, vervolgens deed de bekentenis dat zijn interviews voor de VPRO Gids geheel of gedeeltelijk gefingeerd waren veel stof opwaaien. Toen hij het opnam voor vereniging Martijn en zich uitsprak tegen de maatschappelijke verkettering van pedofielen, was het hek helemaal van de dam. Ook zijn optreden tijdens de Nacht van de Polemiek in 2012, waarin hij niet alleen Tonio van A.F.Th. van der Heijden onder vuur nam, maar en passant ook de organisatie, het schrijversgilde én zichzelf, maakte de tongen los. En toen bekend werd dat hij samenwerkt met Stapel, werd het aanbod om een column te schrijven in het Maastrichtse universiteitsblad subiet ingetrokken.

Het mag dan ook geen verbazing wekken dat Dautzenbergs nieuwe verhalenbundel En dan komen de foto’s nog maar koud in de winkel lag toen de eerste ‘rel’ zich al aandiende. ‘Dautzenberg bekent dat hij geen nier heeft afgestaan’ kopten diverse media. In de bundel staat het verhaal ‘A.H.J. Dautzenberg’, een “zelfinterview” waarin hij “bekent” dat hij geen nier heeft afgestaan. Dautzenberg glimlacht. ‘Direct belde de redactie van Pauw & Witteman: je hebt ons belazerd! We lezen in je boek dat je geen nier hebt afgestaan! Dus ik zeg: “Luister, ik heb een verháál geschreven. Kunnen jullie niet lezen?” Bij alles wat ik zeg, vraagt men zich af: is het waar of is het niet waar? Het blijft me verbazen dat journalisten politici lang niet zo kritisch benaderen, terwijl dat spel over nogal wezenlijke zaken gaat. Bij politici wéét je dat het meestal niet waar is wat ze zeggen, en daar worden ze vaak niet eens op afgerekend.’

In zijn tot de nok toe met boeken volgestouwde woonkamer van zijn flat in Tilburg-Noord leunt Dautzenberg achterover, de benen languit op de bank, een pak bokkenpootjes onder handbereik. Dit hier is zijn haven, de plek waar hij zich terugtrekt en rust heeft, veilig en alleen achter zijn computer. Want wat iedereen er ook van moge denken, Dautzenberg is naar eigen zeggen niet uit op publiciteit. ‘Mij wordt verweten dat ik de aandacht zoek, terwijl ik gewoon verhalen schrijf waar de media vervolgens overheen buitelen. Ik zoek de media niet op.’

Vind je het irritant of interessant?

‘Beide. Soms denk ik: zijn jullie nou intellectuelen? Kan er nou niemand lezen of luisteren? Soms amuseert het me. Mijn romans en verhalen worden waarschijnlijk kritischer gelezen dan de krant. Het blijft me verbazen dat mensen zo geïrriteerd reageren. Van een schrijver verwachten ze blijkbaar duiding van de werkelijkheid; die moet vertellen hoe het precies zit. Maar als er íémand mag fabuleren en de grenzen van de werkelijkheid mag opzoeken om een spiegel voor te houden, is het een schrijver. Ik onderzoek het begrip werkelijkheid en hoe mensen zich daartoe verhouden. Want werkelijkheid is natuurlijk niet meer dan een begrip; we hebben er een bepaalde beleving bij en daarin vinden we consensus om met elkaar te kunnen functioneren. Het is niet meer dan een afspraak die we een bepaalde hardheid toekennen. De hele samenleving is feitelijk opgebouwd uit fictie.’

Hoe verhoudt jij je zelf tot fictie en eerlijkheid?

‘Ik vind eerlijkheid niet zo belangrijk. Volgens mij liegen we allemaal de hele dag – grote en kleine leugens. Dat is hét overlevingsinstinct bij uitstek. Volgens mij redden we het niet zonder leugens. Zonder fictie. En toch vinden we de leugen een van de meest abjecte dingen van de mens.

Ik ben in interviews eerlijk in die zin dat ik antwoord geef. Als je aan mij vraagt: heb je een nier gedoneerd, dan zeg ik: ja. En als mensen daar nu nog twijfels bij hebben, tja, dat mag. Bij een deel van de mensen heb ik de schijn tegen.

Ik roep of schrijf niet zomaar iets om te provoceren; er zit altijd inhoud achter. Neem de kwestie-Martijn. Ik had daar een heel genuanceerd verhaal over, maar het is veel fijner om een duivel op iemand te projecteren. Dat is makkelijker dan die nuance toelaten. En dus ben ik een enfant terrible, een aansteller of een slecht mens. Alles passeert de revue. De Telegraaf kopte op hun site: “Pedofiele schrijver steunt kinderverkrachters.” Dát is het beeld dat de wereld in wordt gestuurd.’

Is het niet vervelend dat zulke incidenten de boventoon gaan voeren en meer aandacht krijgen dan je literaire werk?

‘Dat valt wel mee. Ik krijg veel goede recensies en mijn boeken verkopen vrij goed. Laat ik het zo zeggen: ik schrijf niet alleen binnen de kaften van mijn boek, ik schrijf er ook buiten. Voor mij is het allemaal één. Dat ik me alleen binnen de kaft van een boek zou mogen bewegen vind ik een conservatieve instelling.’

Ben je niet bang dat je uiteindelijk een karikatuur wordt?

‘Dat zal in de ogen van sommigen zo zijn. Mensen hebben nu eenmaal behoefte aan karikaturen. Ik schrijf gewoon lekker door en wat iedereen daarvan vindt – het zij zo. Mijn boeken zijn heel divers en ik heb een hoge productie, dus het is niet zo dat ik meer in de media ben dan dat ik schrijf. Als ik werk hou ik geen rekening met al die reacties. Dat is geen kompas voor mij.’

Wat wel?

‘Mijn gevoel. Ik ben een intuïtief schrijver. Ik lees veel, kijk veel films, en ik bestudeer hoe die zich verhouden tot het begrip werkelijkheid. Ik schrijf er nu ook met Diederik Stapel veel over; het was, nog even los van zijn fraude, een onderwerp waarmee hij zich al bezighield. Ook hierin blijf ik dus dicht bij mijn eigen thema. Dat ontstaat automatisch bij alles wat ik doe. Zo kijk ik ook de hele dag uit mijn ogen.

Weet je, ik zou een column krijgen in het blad van de universiteit van Maastricht vanwege Rafelranden van de moraal. Vrije geesten moeten te allen tijde gesteund worden, zeiden ze, wil je een column in ons universiteitsblad. Leuk. We hebben afspraken gemaakt, maar toen in het nieuws kwam dat ik met Diederik Stapel ging samenwerken, zeiden ze: nu kun je geen columnist meer voor ons zijn. Ik zeg: hoezo niet? Dat komt toch voort uit mijn vrije-geest-zijn? Maar er was geen discussie mogelijk; ik werd aan de kant gezet. Ik mocht “vrij” zijn, maar wel binnen hun kaders. Terwijl Stapel níéts met de universiteit van Maastricht te maken heeft. Als schrijver verken ik de rafelranden. Laat mij en luister – of niet – maar veroordeel mij niet. Maar dat gebeurt wel, je wordt keihard veroordeeld.’

Wat behelst die samenwerking met Stapel?

‘We schrijven elkaar brieven van tien, twaalf kantjes over van alles, van troost tot irritatie tot filosofische bespiegelingen – Diederik is een heel erudiete, slimme man. Het zuiveren van zijn naam is niet aan de orde. Hij kan die fraude niet wegpoetsen en dat wil hij ook niet. Hij benaderde mij omdat hij twee jaar thuis zat; hij had een suïcidaal jaar gehad, in bed gelegen, zware medicijnen gebruikt, het was een financieel drama, hij zat in een sociaal isolement. Hij zei: volgens mij ben jij ruimdenkend, en durf jij met mij hierover te praten op een andere manier dan anderen, die me meteen beschuldigen. Ik wil weer opklimmen, ik wil weer iets betekenen in de samenleving. Wil jij met  me nadenken hoe dat kan?

We hebben zes, zeven uur met elkaar gesproken. Ik heb meteen tegen hem gezegd: stop met buigen. Je bent uitgekotst, je bent op een gigantische manier gestraft, klaar. De wet bestraft geen persoon, maar een daad. Maar bij hem hebben we niet zozeer de daad bestraft, maar meer nog de persoon, publiekelijk. Dat is een heel kwalijke zaak. Zo veel heeft hij niet eens fout gedaan, als je het sec bekijkt – de hele financiële wereld is zo rot gebleken als die maar zijn kon, maar is daar iemand voor gestraft of de gevangenis  voor in gegaan? Over Stapel heeft iedereen een mening, zonder dat ze hem kennen of zich erin verdiept hebben. Hij is als radioactief afval.

Toen is het idee ontstaan van het boek en een voorstelling waarin we met zijn tweeën deze thematiek gaan verkennen. Of de theatertour doorgaat moet nog blijken. De boekingen lopen niet storm; er zijn morele bezwaren.’

Als ik theaterbaas zou zijn, zou ik denken: interessant.

Dat zeg jij, hè, maar die theaterbazen zitten vast in economische modellen en publiekstrekkers en formules. Er was een directeur van een theater in een grote stad die zei: in mijn theater komt er geen pedofiel op het podium. Dat ging over mij. Dat zegt een man met een flink salaris die een podium zou moeten bieden om de vrijheid van meningsuiting te vieren. Ten eerste: er hebben waarschijnlijk al een heleboel pedofielen op dat podium gestaan zonder dat hij het wist. Ten tweede: waarom zou er geen pedofiel op het podium mogen? Als die zich aan de wet houdt, is er niks aan de hand. En ten derde: ik bén helemaal geen pedofiel.’

Grappig dat je dat als laatste noemt: ik ben geen pedofiel. De meeste mensen zouden eerst zichzelf verdedigen.

‘Ik vind het niet relevant. Het ís ook niet relevant of iemand pedofiel is of niet. We hebben bij wet geregeld dat je van kinderen afblijft. Het maakt niet uit waar iemand over fantaseert, als hij zich maar aan de wet houdt. Ik vind het een non-discussie. “Morele bezwaren” – als iemand dat woord gebruikt, denk je: poeh, die heeft erover nagedacht hè. Het klinkt heel zwaar, “morele bezwaren”, daar kom je altijd mee weg. Maar wat zijn je argumenten? Toen Bill Wyman begin jaren tachtig op de rode loper verscheen met zijn Mandy Smith van 13, verkocht hij er geen plaat minder om, hoor. Mensen gaan rustig naar een film van Roman Polanski. Maar bij Martijn Uittenbogaard, die nog nooit iets heeft misdaan, worden de ramen ingegooid.’

Dautzenberg publiceerde onlangs zijn nieuwe verhalenbundel En dan komen de foto’s. Een kloeke, eclectische bundel, bestaande uit veertig verhalen die alle registers en genres bestrijken: van een verhaal in grafiekvorm (‘Chloor 2’), een verhaal als een recept (‘Dinner for one’), Gummbah-achtige dialoogverhalen zoals ‘Schilderij’ of ook meer “traditionele”  verhalen zoals het mooie ‘Ze trekt strepen’.

Dautzenberg omschrijft het korte verhaal als zijn “eerste liefde”; korte verhalen vind hij het prettigste om te schrijven. ‘Ik heb een onrustige geest, en heb veel invallen. Als ik een roman aan het schrijven ben, dienen zich allerlei ideeën aan die ik op dat moment dan aan de kant moet duwen. Bij korte verhalen hoef ik niks weg te drukken. In een paar uur tijd kan ik een verhaal schrijven – klaar. Ik schrijf intuïtief. Bedenk geen architectuur voor een bundel of welke thema’s erin zouden moeten komen. De verhalen ontstaan gewoon op die manier. Lichamelijkheid is wel een motief dat ik graag gebruik; dat zat in mijn eerste bundel, en ook in deze, maar iets subtieler. Mensen worden er ongemakkelijk van, vinden iets al snel “vies” of “heftig”. Wat de gemiddeld mens uitspookt in zijn slaapkamer is waarschijnlijk veel viezer dan wat ik opschrijf, maar op papier blijft het taboe. Fascinerend.

Verder heb ik gedurfd in deze bundel is mooier schrijven – althans, zo voel ik het. In het begin wilde ik mijn verhalen kaal houden. De taal mocht niet tussen mij en de inhoud in staan. Ik laat nu meer stijl toe.’

Sinds je debuut publiceer je aan de lopende band. Je schrijft alsof de duivel je op de hielen zit. Heb je haast?

‘Nee, maar ik ben vrij laat gedebuteerd. Ik krijg nu deze kans en daar wil ik niet nonchalant mee omgaan. Ik schrijf redelijk snel en efficiënt. Ik word hier niet afgeleid; in Tilburg-Noord is niks te doen. Ik zit ook niet op de sociale media, heb geen Twitter of Facebook. Ik heb een hekel aan dat ‘like’.  Zo’n duimpje – ik kan dat niet verdragen. Ik kan hier ongestoord een paar boeken per week lezen, muziek luisteren en rustig schrijven. Als ik schrijf, voel ik geen enkele schaamte of rem.’

Ook niet ten opzichte van jezelf?

‘Nee. Maar in het dagelijks leven heb ik natuurlijk wel last van schaamte en verlegenheid. Het is een hele strijd geweest om dat te overwinnen. Maar ik daag mezelf uit om de confrontatie daarmee aan te gaan.

Als ik een boek af heb en het eenmaal in de winkel ligt, krijg ik last van schaamte. Niet met betrekking tot de inhoud, en het heeft ook niet met de heftigheid van de thematiek te maken. Ik voel me er ongemakkelijk bij dat mensen er iets van vinden. De ivoren toren van het schrijven is dan weg, de veiligheid van lekker alleen achter mijn computer zitten.’

Dat verwacht men vast niet van iemand die zich niets van de mening van anderen lijkt aan te trekken.

‘Ja, líjkt aan te trekken. Ik functioneer natuurlijk ook in een omgeving; ik heb ook vrienden, een moeder, een geliefde. Zij herkennen zich vaak niet in wat er over mij geschreven wordt; zij kennen mij als een lieve jongen. Ik hoor wel eens van interviewers dat ze bang waren om te komen. Maar wat mijn personages doen en wie ik zelf ben zijn toch twee heel verschillende zaken?’

Waar komt die behoefte om iemand te verketteren vandaan?

Ik denk dat we behoefte hebben aan karikaturen om onszelf aan te ijken, zeker in moreel opzicht, zodat we onszelf goed kunnen voelen. Hoe zwarter een ander wordt, hoe witter je zelf lijkt. Zeker in tijden van sociale en economische onrust voelen mensen een bepaald onbehagen. Die moet afgetapt worden. Wat is dan lekkerder om vijanden te creëren waar je van alles op kunt projecteren. Ik wil juist door die karikaturen heen breken.’

Je bent altijd bezig met het onderzoeken van werkelijkheid en fictie en de grens daartussen. Is dat thema ooit “uitonderzocht”?

‘Dat moet blijken. Ik voel het einde nog niet, maar het zou kunnen dat die zich aandient. Ik schrijf er nu met Diederik Stapel ook veel over, want het is een onderwerp waar hij zich ook mee bezighield. Ik ben benieuwd hoe ik me hierna tot dit thema verhoudt. Misschien ga ik wel een kinderboek schrijven.’

De Roald Dahl van de Lage Landen.

‘Ik kreeg gisteren nog een boek van Roald Dahl uitgereikt. Dat vinden ze dan leuk, dat als je over pedofilie schrijft, dat je dan een kinderboek krijgt. Origineel hè? Jaaaa, daar is echt over nagedacht.’

Is het schrijven voor jouzelf een speurtocht?

‘Zo voel ik het, ja. Ik schrijf ook altijd in de tegenwoordige tijd, omdat ik dan voor mijn gevoel niet vooroploop op een lezer, maar gelijktijdig begin aan het avontuur. Als ik in de verleden tijd schrijf sla ik een andere toon aan, word ik een auctoriale verteller. Ik wil het gedrag van mijn personages niet verklaren. Ik vind een psychologisch portret niet zo interessant. Het nieuwe boek van James Salter vond ik bijvoorbeeld vreselijk. Echt álles vult hij in: zo ziet de hoofdpersoon eruit tot in detail, en dit denkt die man tot in detail. Als lezer wordt je daardoor buitengesloten. Er blijft geen ruimte over.

Ik zou het een luxe situatie vinden als ik kon leven van mijn fantasie. Daarom vind ik het ook wel mooi dat het toneel erbij komt, als ik dat zou kunnen uitbouwen heb ik wat meer ijzers in het vuur om van het schrijven te kunnen leven. Maar ik denk niet dat dit heel makkelijke kost is voor een groot publiek. Er waren rondom Martijn boekhandels die mijn boeken niet wilden verkopen. Die letterlijk zeiden: Dautzenberg? Nee, een kinderverkrachter verkopen wij niet.’

Tolerant land.

‘Ach, degenen die een hekel aan me hebben weten het toch wel zo te draaien dat die mening bevestigd wordt. Dat merk ik bij die Quiet 500 ook. We hebben met vijfentwintig vrijwilligers dat blad gemaakt, waarmee we stille armoede op de kaart wilden zetten en extreem rijk en extreem arm bij elkaar wilden brengen. Dat is gelukt. We hebben vijftigduizend euro netto opgehaald voor twee armoede-initiatieven en zijn met drie multimiljonairs bezig om een structurele aanpak te creëren. Er gaat een pilot van start waarbij extreem arme mensen toegang krijgen tot een “markt” waar arm en rijk elkaar helpen, variërend van boodschappen doen tot bijles geven of coachen. Daarna wordt dat project uitgerold over de rest van Nederland.

Ik heb er anderhalf jaar lang, drie dagen in de week aan gewerkt. Vrijwillig. Maar ook daarbij komen er reacties als: die Dautzenberg moet weer zo nodig in de schijnwerpers staan, over de rug van de armen. Ik ga er niet zielig over doen, maar het zijn geen fijne dingen.’

Heb jij zo’n dikke huid?

‘Ach, ik woon in Tilburg-Noord, hè… Tja, dikke huid… Ik kan wel incasseren. Maar toen  het begon te escaleren naar mijn omgeving, toen mijn vriendin en moeder er last van kregen, en mijn zakenpartner er last van kreeg doordat ons bedrijf failliet ging…’

Voor het eerst valt Anton Dautzenberg even stil.

‘Ik kan mezelf recht in de spiegel aankijken, maar ik heb een paar eenzame en vervelende jaren achter de rug. Ik heb twee jaar van spaargeld geleefd. Iedereen trok zijn handen van me af. Ik heb een honkbalknuppel bij de deur staan, want soms worden die bedreigingen heel concreet.’

Desondanks blijf je doen waar je in gelooft. Dat is moedig.

‘Je zou ook kunnen zeggen: dat is heel onverstandig, want je wordt er ongelukkig van. Misschien zit er wel een soort van masochisme aan vast. Als ik er heel erg veel slechter van zou worden, zou ik het waarschijnlijk niet doen. Het levert kennelijk dus wel iets op.’ Hij strekt zijn benen nog eens uit en grist een bokkenpoot uit het pakje, laat zich vervolgens weer in de kussens zakken. Dautzenberg glimlacht en voegt eraan toe: ‘Geestelijke vrijheid.’

—–

Het werk van Anton Dautzenberg wordt uitgegeven door Atlas Contact.

Mijn gekozen waardering € -