De beste songschrijver die Nederland nooit had

In Nederland kennen we hem van bescheiden hitjes als "De Nozem en de Non" en "Veronica". Maar in zijn tweede vaderland Zweden geldt Cornelis Vreeswijk (1937-1987) als de Scandinavische evenknie van Bob Dylan. Hij liet een oeuvre na van 500 liedjes, 200 gedichten en een verzameld werk dat 1500 pagina's telt en 2,9 kilo weegt.

Cornelis Vreeswijk is nauwelijks meer dan een voetnoot in de nederpop. Hij brak begin jaren zeventig door, een man met een baard en gitaar die opviel met zijn barse stemgeluid en ironische, romantische teksten. Hij was anders, dat was wel duidelijk, maar tegelijk moeilijk plaatsbaar. Geen cabaret, maar ook geen pop. Te veel humor voor de folk. Te veel rock-‘n-roll voor het luisterlied. Na een paar platen verdween hij in de vergetelheid. Maar ook weer niet: Vreeswijk is de enige Nederlandse artiest met een Genootschap, een club van toegewijde liefhebbers die zich (met succes) inzetten voor zijn nagedachtenis.

Hall of Fame

Wie echt wil begrijpen wie hij was, zal naar Zweden moeten. In dat land, waar hij als jongen van dertien terechtkwam, is het geen enkele discussie: Cornelis Vreeswijk is één van de grootste singer-songwriters uit hun muziekgeschiedenis. Nog dagelijks klinken zijn liedjes op de radio, er is een openluchtfestival aan hem gewijd en jaarlijks wordt uit zijn naam een stipendium van een half miljoen kronen (50.000 euro) uitgereikt aan een zanger of dichter die iets heeft betekend voor de Zweedse taal. Er verschenen boeken over zijn leven, een speelfilm en iemand promoveerde op Cornelis’ teksten. Hij behoorde tot de eerste lichting Zweedse artiesten die, samen met onder meer ABBA en Roxette, werd opgenomen in de nationale Hall Of Fame. Tijdens zijn rumoerige leven gold hij als riksbusen (‘de nationale lomperik’), maar na zijn dood, toen zijn liedjes en poëzie herontdekt werden, groeide hij uit tot riksskalden (‘de nationale dichter’). Vraag je de Zweden naar de drie grootste dichter-zangers uit hun rijke culturele verleden, dan volgen er drie namen: Carl Michael Bellman (1740-1795), Evert Taube (1890-1976) en Cornelis Vreeswijk (1937-1987).

Duinen van IJmuiden

Het is een illuster rijtje waar Cornelis volkomen terecht zijn plaats in heeft verdiend. Tegelijk past hij er niet helemaal tussen. Anders dan Bellman en Taube was Cornelis Vreeswijk geen geboren Zweed maar een Nederlander. Hoewel hij driekwart van zijn leven in Stockholm woonde, deed hij nooit afstand van het paspoort dat hij bij geboorte had gekregen. Dat kwam niet alleen door de bureaucratische Zweedse nationalisatieprocedure. Zijn Nederlandse wortels betekenden echt iets voor hem. Met het klimmen der jaren kreeg hij steeds meer heimwee naar het jongetje dat in de duinen van IJmuiden naar munitie had gezocht en met zijn vrienden in de Noordzee had gezwommen. Altijd bleef hij hunkeren naar de typisch Hollandse gezelligheid, het warme en open contact tussen mensen dat hij in zijn nieuwe, kille vaderland Zweden vaak miste.

Op en top Zweeds?

De Zweden weten niets van de Nederlandse kant van ‘hun’ Cornelis. Dat is hen niet kwalijk te nemen. De zanger sprak in interviews weinig over zijn achtergrond. En daarbij klinkt hij zo op en top Zweeds dat het voor veel Zweden moeilijk is hem als buitenlander te zien. Vreeswijk had geen enkel accent, hooguit een Stockholms, en schreef liedjes in een Zweeds dat beter was dan dat van de meeste Zweden. Hij verrijkte de taal met nieuwe woorden en blonk uit in originele en creatieve uitdrukkingen. Ook zijn onderwerpen waren typisch Zweeds. Cornelis zong over het folkhemmet, het ‘thuis van het volk’, het linkse en welvarende Zweden dat de sociaal-democraten na de oorlog bouwden. Hij vertolkte het werk van grote Zweedse dichters en mengde zich in nationale discussies. Alleen die moeilijk uit te spreken achternaam verraadde dat hij een allochtoon was. Wreeswieck…

Rode gemeente

Zijn wieg stond aan de Tusschenbeeksweg in IJmuiden waar hij op 8 augustus 1937 ter wereld kwam. Ruim twee jaar later brak de oorlog uit. IJmuiden kreeg het zwaar te verduren. Het havenstadje was strategisch gelegen en de Hoogovens produceerden staal voor het Duitse leger. Vijf jaar lang gooiden de geallieerden hun bommen op de fabriek in de hoop deze uit te schakelen (wat pas tegen het einde van de oorlog lukte). Daarnaast bestookten ze de haven, waar de Duitsers hun gevreesde ‘Schnellboten’ verborgen hielden onder metersdikke bunkers. IJmuiden veranderde in een militaire vesting waar je steeds moeilijker in en uit kwam. Dat gold ook voor voedsel. Na de laatste oorlogswinter liep er letterlijk geen kat of hond meer over straat. Het Zweedse wittebrood kwam als een geschenk uit de hemel…

Rokende puinhoop

IJmuiden was een rokende puinhoop. 3.190 woningen, 159 gebouwen, twee kerken en negen scholen waren verwoest, 4.600 woonhuizen en 350 gebouwen beschadigd. Tweederde van de bevolking was gevlucht. Dat IJmuiden in puin lag, kwam niet door de geallieerde bombardementen, maar door de Duitse sloopzucht. De Bezetter had een deel van het stadje moedwillig tegen de grond gegooid om schootsveld te creëren voor de Wehrmacht. Het Duitse leger had zijn kanonnen op het strand staan, gericht op vijandelijke vliegtuigen die van over zee kwam aanvliegen, maar wilde ook de strategische Velserbrug aan de andere kant van de bebouwing verdedigen. Tussen de kanonnen en de brug stonden duizenden huizen die het zicht ontnamen en daarom weg moesten. De bewoners kregen een dag van tevoren te horen dat ze moesten vertrekken, waarna hun huizen werden opgeblazen.

Telegram aan een verwoest dorp

Als artiest werd Cornelis Vreeswijk volwassen in de jaren zestig. Het was de tijd van de Vietnamoorlog. Hij zou in Zweden een aantal antioorlogsliederen schrijven die klassiek werden. In deze pacifistische songs bleef Cornelis een afstandelijke beschouwer die zijn eigen gevoelens op de achtergrond hield. Maar dat deed hij niet in het lied dat hij in 1965 maakte. Op een eenvoudige pianomelodie liet de zanger een oorlogskind aan het woord dat nu eindelijk eens antwoord wilde:

Jag skulle bra gärna vilja veta / varför vårt hus inte fick stå kvar
Ik zou wel heel graag eens willen weten / waarom ons huis niet mocht blijven staan’

In Zweden denkt men nog altijd dat dit lied over Vietnam gaat. Maar wie weet wat Cornelis als kind in IJmuiden had meegemaakt, kan in ‘Telegram för en bombad by’ (‘Telegram aan een gebombardeerd dorp’) ook iets anders horen:

Dom sa att huset låg mitt i vägen / låg mitt i vägen för en soldat
Men zei dat het huis toen in de weg stond / in de weg stond van een soldaat’

‘Pak de koffers!’

Hoe kwam deze dichter vanuit IJmuiden in Scandinavië terecht? In de naoorlogse jaren emigreerden veel Nederlanders naar Canada, de Verenigde Staten en Australië. Ook vader Jacob Vreeswijk wilde weg. Hij koos voor Zweden, een rijk en welvarend land dat niet te lijden had gehad en waar je fantastisch kon vissen. In november 1950 arriveerde hij met zijn gezin in een gehucht op dertig kilometer van Stockholm. Cornelis moest naar de dorpsschool en sprak geen woord Zweeds. Het gaf hem een wanhopig gevoel niemand te verstaan en zichzelf niet verstaanbaar te kunnen maken. Bovendien werd hij gepest omdat hij andere kleren droeg en dik was. De gevoelige jongen trok zich de pesterijen aan. Het eerste wat hij leerde over zijn nieuwe land was dat de Zweden, in tegenstelling tot hun imago, helemaal niet zo vredelievend waren. Maar zijn grote talent voor taal redde hem. Razendsnel pikte Cornelis het Zweeds op. Toen hij in september 1951 naar de middelbare school ging, kon niemand horen dat hij niet in Zweden geboren was. Alleen die vreemde naam…

Een trotse flygpojkar

Zijn Nederlandse afkomst bracht hem meteen in de problemen. Zoals veel leeftijdgenootjes sloot Cornelis zich aan bij een club van jonge vliegtuig­enthousiastelingen, Flygpojkarna (‘de Jonge Vliegeniers’). Zweden was internationaal neutraal maar had een grote defensie-industrie. Zweedse militaire vliegtuigen waren gewild over de hele wereld en dat maakte de flygpojkarna trots.Op een dag werd er een excursie georganiseerd naar een militair vliegveld. Bij een controle aan de toegangspoort werd Cornelis er als enige uitgepikt. ‘Ik werd, als tiener met een buitenlandse nationaliteit, niet binnengelaten bij de Luchtmachtstaf… Ik herinner me dat het een beetje… ‘traumatisch’ was, ja, dat was het wel’, blikte de zanger dertig jaar later terug. Ook toen hij na de middelbare school ging werken, voelde hij zich soms een vreemde in eigen land. Voor elk baantje moest hij een werkvergunning aanvragen en bij verkiezingen mocht hij niet stemmen.

‘Ik kan hier niet langer zijn’

Hij was geen echte Zweed, maar ook geen Nederlander meer. Dat merkte Cornelis toen hij in 1961 zes maanden bij zijn oma in IJmuiden woonde. Hij ervoer dat zijn geboorteland veranderd was, maar bovenal was hij zelf niet meer dezelfde persoon. Met vreemde ogen keek hij naar zijn voormalige landgenoten. In een dagboekje noteerde hij: ‘Hier in Nederland is iedereen tevreden. De mannen lijken geslachtsloos, gedragen zich als oude vrouwtjes of kabouters. De vrouwen zijn gespannen en onvrouwelijk, en veel te luidruchtig om mooi te kunnen zijn. Daarom ziet men hier nooit een perfecte schoonheid. Je gaat onwillekeurig meteen op zoek naar wat er niet klopt. Dit land, deze plaats trekt het leven uit me. Ik kan hier niet veel langer zijn.’

Perfecte platenbaas

Cornelis keerde terug naar Stockholm en stortte zich op de poëzie. Hij publiceerde een aantal gedichten maar boekte vooral succes met zijn zelfgeschreven liedjes. In het voorjaar van 1964 vroeg een platenmaatschappij hem een proefopname te maken. Cornelis viel in handen van producer Anders Burman (1928-2013). De beginnende zanger had zich geen betere entree in de Zweedse showbizz kunnen wensen. Burman was in alles het tegenovergestelde van de gehaaide platenbaas. Zelf een goed drummer en muziekliefhebber bezat hij het vermogen artiesten boven zichzelf te laten uitstijgen. Daarnaast had hij goede contacten bij de Zweedse media. Kwam Burman met een nieuwe zanger, dan werd er serieus geluisterd. En helemaal als het om een zanger ging die zich toegelegde op de visa, de Zweedse variant van de folksong, het muziekgenre dat juist een comeback beleefde onder invloed van Bob Dylan.

Ballades en brutaliteiten

Sommige artiesten ploeteren jarenlang voor ze doorbreken, maar Vreeswijk niet. Zijn eerste langspeelplaat met dertien liedjes, Ballader och oförskämdheter (‘Ballades en brutaliteiten’), was meteen een succes. Een jaar later, na zijn tweede elpee, was hij een nationale bekendheid. Vriend en vijand moesten toegeven dat deze nieuwe zanger het grootste talent van zijn generatie was. En het meest mediageniek. Je kon geen krant of blad openslaan of Cornelis stond erin. Vooral zijn ‘brutaliteiten’ trokken de aandacht. Cornelis zong vrijuit over seksualiteit en hoertjes (zonder ooit grof in de mond te worden), stelde de bekrompen moraal aan de kaak en zette met plezier de autoriteiten in hun hemd. Maar achter de satire zat een serieuze boodschap. Cornelis liet zien dat de bejubelde Zweedse welvaartsstaat een keerzijde had. Hij zong over woningnood, drugs, drank, vervreemding, ouderdom en eenzaamheid. Daar hoorde je weinig over in het Zweden van die dagen. Hoertjes, versla­ving en dakloosheid pasten niet bij het ideaal van het folkhemmet, het welvarende Zweden waar iedere burger gelijke kansen had.

Zweden de heilstaat

Medio jaren zestig ging het zo fantastisch met Zweden dat het land in zijn eigen superioriteit was gaan geloven. Er was iemand nodig die commentaar leverde en liet zien dat er ook achterblijvers waren. Een Zweeds dagblad analyseerde: ‘De werkelijkheid die tot leven komt in Vreeswijks liedjes zien we dagelijks om ons heen maar we sluiten onze ogen er misschien voor of rationaliseren het.’ Zijn Zweedse echtgenote Ingalill zei in een Nederlandse krant: ‘Cornelis zingt wat de Zweden denken maar onuitgesproken laten.’ De immigrant was geknipt voor de rol van brutale nar die als enige durfde te zeggen dat de keizer geen kleren droeg. Als buitenlander en buitenstaander bezag hij de welvaartsstaat met andere ogen en kon hij hardere kritiek leveren. Minder dan zijn leeftijdgenoten was Cornelis belast met een Zweedse culturele erfenis of overdreven nationale trots. In zijn meest vormende adolescentenjaren voelde hij zich een outsider en werd hij beïnvloed door buitenlandse, tegendraadse zangers als Georges Brassens, Josh White, Leadbelly en Mose Allison.

‘Ga maar terug naar Nederland!’

Daarbij was hij opgegroeid in een andere muzikale traditie. In het naoorlogse Nederland luisterde de jonge Cornelis naar Koos Speenhoff (‘Het broekie van Jantje’) en Louis Davids (‘Als je voor een dubbeltje geboren bent’). Nederlandse cabaret- en revuezangers verpakten een sociale en vaak moraliserende boodschap in humoristische en spitsvondige teksten, op een manier die de Zweden vreemd is. Die Nederlandse invloed is onmiskenbaar op de eerste Zweedse elpees van Cornelis. Ook met zijn brutale directheid viel hij uit de toon. In Zweden stonden consensus en beleefde omgangsvormen in hoog aanzien. Er was veel respect voor staat, kerk en politie. Dat Cornelis zijn pijlen juist op deze instituten richtte, stuitte de Zweden tegen de borst. Zeker nu het zo goed leek te gaan met het land. Op iemand die de lieve vrede kwam doorbreken, zaten veel mensen niet te wachten. Zeker niet als de kritiek kwam van een import-Zweed. In de jaren zestig gold voor buitenlanders: aanpassen of ophoepelen. Een ingezonden brief in een krant verwoordde wat veel Zweden stilletjes dachten: ‘Ga maar terug naar Nederland, heer Vreeswijk, als Zweden je niet bevalt!’

Zweed onder de Zweden

Zo’n opmerking raakte de ogenschijnlijk onderkoelde zanger harder dan hij liet merken. Het was dé grote paradox in zijn leven: de man die zich in Zweden opstelde als outsider wilde niets liever dan geaccepteerd worden, Zweed onder de Zweden zijn. Hij leed in stilte als hij zich weer eens afgewezen voelde of het idee kreeg dat voor hem, als immigrant, andere eisen en normen golden. Meest pijnlijk was toen hij eindelijk besloten had Zweeds staatsburger te worden, eind jaren zeventig. De ambtenaar eiste dat Cornelis een schriftelijke verklaring van een oud-leraar kon overleggen waarin stond dat hij op de middelbare school Zweeds had geleerd. De singer-songwriter, die op dat moment ruim twintig elpees had uitgebracht met honderden liedjes in perfect Zweeds, liep woedend het gemeentehuis uit. Als de Zweden hem niet bliefden, bleef hij wel Nederlander!

Op de vlucht

Op zulke vernederende momenten wilde Cornelis weg uit Zweden. IJmuiden was een logisch toevluchtsoord. Er tekende zich een patroon af. Telkens als hij in Zweden onder vuur kwam te liggen, vertrok hij naar zijn geboorteland. Voor het eerst gebeurde dat in 1966 toen Cornelis in conflict kwam met de machtige Zweedse radio. Die achtte een aantal van zijn liedjes, vanwege de tekst, ongeschikt voor de luisteraars. De tot in zijn tenen gekrenkte zanger kondigde een totale boycot af (die hij acht maanden volhield) en pakte de trein naar zijn Nederland. Daar bracht hij een single uit (‘De Nozem en de Non’) en trad hij op voor de VARA-televisie. De Nederlanders waren aangenaam verrast door die bebaarde onbekende landgenoot uit het hoge Noorden. Maar tot blijvend succes leidde dit eerste plaatje nog niet.

Topjaar 1972

Dat lukte wel in 1972. Cornelis was in Zweden overgestapt naar platenmaatschappij Philips, een Nederlands bedrijf, waarmee een langgekoesterde wens in vervulling kon gaan: Cornelis mocht een Nederlandstalige elpee opnemen. Tegen alle verwachtingen in werd zijn titelloze debuut de best verkochte plaat van een Nederlandse artiest van dat jaar. ‘De Nozem en de Non’, ‘Veronica’ en het ogenschijnlijk maatschappijkritische ‘Misschien wordt het morgen beter’ klonken veel op de radio. Wat in Zweden in 1964 was gebeurd, herhaalde zich nu in Nederland: Cornelis was op slag een fenomeen en een veelgevraagd artiest op radio en televisie. Maar bijna niemand wist dat vooral financiële problemen hem naar de Lage Landen hadden gedreven. Door zijn belastingschuld was de zanger in Zweden onder curatele gesteld. Elke cent die hij verdiende vloeide rechtstreeks naar de staatskas. Maar dat gold niet voor Nederlandse guldens!

Doodlopende weg

Toch ging het de zanger zeker niet alleen om het geld. Belangrijker was de erkenning. Cornelis wilde in zijn geboorteland hetzelfde bereiken en dezelfde status als in Zweden. Aanvankelijk zag het er goed voor hem uit en viel hem veel succes ten deel. In 1973 kreeg hij een Edison voor zijn Nederlandse debuutplaat. Toch liep zijn droom uit op een deceptie. Hij zou in de jaren tot 1982 nog vijf andere Nederlandse elpees uitbrengen, maar die verkochten steeds minder goed. Cornelis trok teleurgesteld de conclusie dat zijn voormalige landgenoten niet op zijn liedjes zaten te wachten. In stilte liet hij Nederland achter zich, waarna zijn naam bij ons nog slechts zelden werd genoemd.

Nozem en de non

In het Nederlands nam Cornelis Vreeswijk circa 75 liedjes op. De meeste zijn vertalingen van zijn Zweedse werk en ze geven zijn voormalige landgenoten slechts een kleine inkijk in het enorme Zweedse oeuvre dat hij naliet (meer dan 500 liedjes, 30 langspeelplaten en 4 gedichtenbundels). Het Nederlandse werk onthult evenmin hoe groot en origineel hij als tekstdichter kon zijn. Daarvoor beheerste hij zijn moedertaal toch niet goed genoeg meer. En de Hollandse liedcultuur, gedomineerd door cabaret en smartlap, bleek behoorlijk af te wijken van die in Zweden. De Zweden maken minder onderscheid tussen geschreven, gesproken en gezongen poëzie. Ook de literaire inslag die het luisterlied in Zweden heeft, kennen we in Nederland eigenlijk nauwelijks. Cornelis gebruikte in Zweden vaak terugkerende personages, die zich in zijn werk als romanfiguren ontwikkelden. Onvergelijkbaar met types als ‘meester Prikkebeen’ van Boudewijn de Groot of ‘Sammie’ van Ramses Shaffy.

Veel invloeden

Ook al haalde Cornelis in het Nederlands niet zijn hoge Zweedse niveau, toch is zijn Nederlandstalige werk onderscheidend, onder meer door de vele Zweedse invloeden. Zo vertaalde Vreeswijk een aantal epistels van de bij ons vrijwel onbekende Zweedse dichter Carl Michael Bellman. (Binnenkort verschijnt een cd met onbekende Nederlandse vertalingen, gezongen door Vreeswijk zelf). In zijn Hollandse liedjes slopen Zweedse uitdrukkingen als mol allena (ouderwets Zweeds voor ‘helemaal alleen’). ‘Veronica met haar blauwe hoed’, die de Zweden al kenden uit Cornelis’ gelijknamige hit van 1968, werd ook in Nederland een bekende vrouw toen Vreeswijk haar op single uitbracht (en Radio Veronica het liedje adopteerde als reclame voor de zender). Wat zowel de Zweden als de Nederlanders niet wisten, was dat deze Veronica gebaseerd was op iemand die Cornelis in Brazilië had leren kennen tijdens de opnames van een speelfilm. Hier ontmoette hij ook de meestergitarist Baden Powel de Aquino, die Cornelis een levenslange passie voor samba en bossa nova gaf. Deze invloed zou veelvuldig terugkomen, ook in zijn Nederlandse werk. Zo gaat het nummer ‘Samba de Maria’ over een hoertje uit Rio de Janeiro (‘dans de samba met mij’).

Maar ook in het Zweeds!

Wat de Zweden evenmin weten is dat er veel Nederlandse invloeden in zijn Zweedse liedjes zitten. ‘Telegram för en bombad by’ krijgt een andere lading voor wie weet wat de zanger in zijn vroege jeugd meemaakte. Zijn allereerste Zweedse liedje, ‘Häst-på-taket William’ (‘Paard-op-het-dak William’) gaat over Willem van Ooijen (1914-1977) de ‘dorpsgek’ van IJmuiden. (Hij ligt in een overwoekerd graf in Heiloo en heeft nooit geweten hoe bekend hij is in Zweden). Cornelis vereeuwigde zijn muzikale grootvader in ‘Balladen om ett munspel’ (‘De mondharmonicaballade’) en de naam ‘Saskia’ van zijn gelijknamige melancholische liefdesliedje ontleende hij aan de vrouw van Rembrandt. Zeeman ‘Lazarus’ liet hij zwieren in Rotterdam (‘Den falska flickan’, ‘Het valse meisje’), de havenstad waar Cornelis zelf als matroos de kroegen had verkend. En dat hij zo vaak over de wind zong is natuurlijk niet vreemd voor een zanger die opgroeide in een kustplaats waar het bijna altijd waait.

Muzikale provo

Nederlanders staan bekend als vrijzinnig en tolerant, maar ook als brutaal en soms wat onbeschoft. Die Nederlandse eigenschappen bracht Cornelis mee naar Zweden. Onverschrokken en sarcastisch zette hij de gevestigde orde voor schut. Nederlanders herkennen hierin zonder moeite de anarchistische en anti-autoritaire provo’s uit het Amsterdam van de jaren zestig. Vreeswijk was een muzikale provo. Met zijn teksten kreeg hij de Zweden moeiteloos op de kast. Een lollig liedje waarin de Kerstman zichzelf dood dronk (‘Jultomten är faktist död’, ‘De kerstman is in feite dood’) viel bijvoorbeeld helemaal verkeerd. Een geschokte journalist vroeg Cornelis of hij echt tegen de Kerstman was. En of dat niet ontzettend sneu was voor zijn kleine zoontje Jack…

Eeuwige zwerver

In de tweede helft van de jaren zeventig keerde Cornelis terug naar Stockholm. Zijn Nederlandse avontuur was min of meer mislukt en hij wilde zich definitief vestigen in Stockholm. Maar de zanger ontdekte dat Zweden veranderd was. Na vier decennia hadden de sociaal-democraten de macht moeten overdragen aan een rechtse regering. De gouden naoorlogse ‘recordjaren’ van economische groei en voorspoed hadden plaatsgemaakt voor werkloosheid, recessie en een oplopende staatsschuld. De sfeer op straat verhardde. Ook het muzikale landschap zag er anders uit. De visa, het Zweedse folklied, was uit de mode geraakt. Jongeren luisterden nu naar punk en rock, met zanger annex romanschrijver Ulf Lundell als meest charismatische boegbeeld.

Comeback

Hoewel hij tot aan zijn dood nog veel Zweedse platen zou maken, lukte het niet zijn oude, omvangrijke publiek helemaal terug te winnen. Dat had veel met Vreeswijks eigen toestand te maken. De levenslustige anarchist uit de jaren zestig had plaatsgemaakt voor een onbereken­bare alcoholist die te vaak afspraken niet nakwam. Drank en belastingdienst bleven hem achtervolgen. Hij moest naar de gevangenis nadat hij twee travestieten, in wie de zanger aantrekkelijke vrouwen had vermoed, met geweld zijn huis had uitgejaagd. De Zweedse media smulden van de ‘folkzanger met de losse handjes’, maar Cornelis schaamde zich diep (en vluchtte weer tijdelijk naar IJmuiden). Zijn revanche, vooral op zichzelf, was echter superieur en tekent de tekstdichter die hij kon zijn. Hij schreef een lied waarin hij een van zijn literaire helden, Don Quichote, liet terugkeren naar het moderne Stockholm. Daar maakte de Spaanse ridder mee wat Cornelis zelf was overkomen. ‘Of vrouwen echt zijn of vals, is iets wat voor de burgerman in nevelen is gehuld’, luidde een zin.

Weifelende ezel

Begin jaren tachtig, na zijn derde echtscheiding, liet Cornelis Zweden opnieuw achter zich. Hij vond onderdak bij familie in Nederland en woonde afwisselend in Kopenhagen en Oslo. Hij werd nu echt de zwerver die hij in zijn hoofd eigenlijk altijd was geweest sinds zijn emigratie in 1950.
De Nederlandse schrijver Jacob van Lennep (1802-1868) schreef ooit het gedicht ‘De weifelende ezel’. Het beest lag ogenschijnlijk zo mooi tussen twee schelven hooi, maar werd verscheurd door twijfel: welke baal moest het als eerste opeten? Tegen een Nederlandse journalist vertelde de literair goed onderlegde Cornelis dat hij zich vaak voelde als de ezel in dit vers. Ook de zanger wist niet waar hij het geluk moest zoeken. Was hij in Zweden, dan leek Nederland hem prettiger. Eenmaal in IJmuiden verlangde hij naar de kroegen in Stockholm.

Zweedse Bruce Springsteen

Medio jaren tachtig gleed Cornelis weg in vergetelheid. Hij leed aan suikerziekte, was weer zwaar aan de drank en geen Zweedse platenmaatschappij wilde zijn werk nog uitbrengen. Maar voor Ulf Lundell was hij nog steeds een held. De rockzanger (uitgegroeid tot de Zweedse Bruce Springsteen) nodigde de oude bard uit voor een gastoptreden tijdens zijn nieuwjaarsconcert. Dit werd live op televisie uitgezonden. In de vroege morgen van 1 januari 1986 waren miljoenen Zweden getuige van de wederopstanding van Cornelis Vreeswijk.

‘Medborgare, god afton!’

De zanger had Lundells invitatie aanvaard, maar wist niet wat hij ervan moest verwachten. Optreden in een ijshockeystadion voor duizenden jongeren die voor harde gitaarmuziek waren gekomen? Schuchter liep hij het grote podium op, zijn akoestische gitaar losjes in de hand. Hij ging op een kruk zitten, keek over zijn brilletje en zei toen in de microfoon: Medborgare, god afton. (‘Medeburgers, goede avond’). Een luid gejuich zwol aan en de troubadour kreeg een grijns van oor tot oor: hij bleek nog niet vergeten! Toen begon hij te zingen, een oud lied van Bellman: ‘Märk hur vår skugga’ (‘Merk hoe onze schaduw’). Zijn stem haperde en zijn gitaarbegeleiding was pover. Toch vertelde dit korte optreden alles wie Cornelis Vreeswijk was en wilde zijn.

20e eeuwse Bellman

Märk hur vår skugga’ vatte zijn loopbaan samen, definieerde hem als artiest en was tegelijk een testament. Hier speelde de 20e-eeuwse Bellman, de enige echte erfgenaam van de Zweedse oertroubadour en aartsvader van de visa. Cornelis had dit genre vanaf 1964 bijna geheel op eigen kracht heruitgevonden en groot gemaakt. Hij had de snelle veranderingen in de Zweedse samenleving met zijn teksten begeleid, de mensen een soundtrack gegeven bij hun nieuwe land. In zijn liedjes figureerden onvergetelijke personages als de vrijgevochten Felicia, de antiheld Fredrik en de verdrietige Veronica. Zij waren, net als hun schepper Cornelis, tot het culturele erfgoed van Zweden gaan behoren.

Diepe tegenstelling

Maar in dat volle ijshockeystadion speelde ook een artiest die een diepe tegenstelling in zich droeg: de grootste Zweedse artiest van de tweede helft van twintigste eeuw was geen Zweed maar een Nederlander. Cornelis leek het schoolvoorbeeld van de ingeburgerde immigrant, maar was het niet. Hij was een zanger tussen twee landen. Dat bleek toen hij het tweede couplet inzette en overschakelde op een taal die niemand verstond, maar waarvan iedereen begreep dat het Nederlands moest zijn: ‘Maurits ach Maurits, je schaduw verdwijnt / Zie hem in duister verzinken, zie goud en purper dat weelderig schijnt / In de modder zinken.’

Postuum miljonair

Na zijn optreden bij Ulf Lundell sloten de Zweden Cornelis opnieuw in hun hart. Zijn vroegtijdige dood aan leverkanker, twee jaar later, schokte de natie. De uitvaart van de zanger werd rechtstreeks uitgezonden op televisie en hij werd geëerd zoals zelden tijdens zijn leven. ‘Hij was het beste wat ons land van Nederland gekregen heeft sinds Rembrandt’, zei een criticus. Ook commercieel vierde de zanger triomfen. Hij stierf met grote schulden, maar na zijn dood begonnen de royalty’s binnen te stromen. Een inderhaast opgerichte stichting kon al snel alle schulden afbetalen en beheert vandaag de dag een vermogen van 30 miljoen SEK (3 miljoen euro). Geld waar Cornelis’ zoon en erfgenaam Jack naar kan fluiten dankzij een stommiteit van zijn vader. Maar dat is weer een ander verhaal…

Terug naar de kust

Uiteraard was niemand zich van deze toekomst bewust, op die koude winteravond in de jaren tachtig. Toen Cornelis zijn lied van Bellman had gespeeld en weer vertrokken was, pakte Lundell zijn elektrisch gitaar, knikte naar zijn band en zette de beginakkoorden in van zijn grootste hit: ‘Öppna landskap’, ‘Open landschap’. Het publiek zong luidkeels mee. Besefte iemand hoe symbolisch deze song was, hoe treffend de woorden? ‘Öppna landskap’ kon over bijna niemand anders gaan dan over de drinker, melan­cholicus, moeilijk mens maar bovenal geniaal songschrijver die een paar minuten daarvoor van het podium was gelopen: Kesj Wreeswieck van de Tusschenbeeksweg uit IJmuiden.

Jag trivs bäst i öppna landskap, nära havet vill jag bo,
några månader om året, så att själen kan få ro.
Jag trivs bäst i öppna landskap, där vindarna får fart.
Där lärkorna slår högt i skyn, och sjunger underbart.

Ik gedij in open landschap, ik wil wonen aan de kust,
Zo wat maanden in het jaar, dat brengt mijn ziel tot rust.
Ik gedij in open landschap, daar heeft de wind vrij spel.
Met leeuweriken in het zwerk, zij zingen wonderwel.

Dit artikel is gebaseerd op de biografie ‘Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden’ (2014, hier te koop). Een Engelse vertaling verscheen in ‘The Swedes and the Dutch were made for each other. 400 years of Swedish-Dutch relations’ (2014).

Update 14062020

Mijn gekozen waardering € -

Rutger Vahl (1972) is journalist en biograaf. Hij schrijft vooral over boeken, popmuziek, geschiedenis en de combinatie van die drie. Hij publiceerde ‘Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden’ (Nijgh & Van Ditmar, 2014), ‘Wally Tax. Leven en lijden van een outsider’ (Nijgh & Van Ditmar, 2015), 'Xandra Brood. Rock 'n' roll widow' (Nijgh & Van Ditmar, 2016), 'Laurie Langenbach. Brieven, dagboeken en een geheime liefde' (De Arbeiderspers, 2017) en ' Nu weet ik het zeker, ik hou van George Baker' (Nijgh & Van Ditmar, 2018). Momenteel werkt hij aan de biografie van Herman Brood.