Clare Lennart en de eeuwige angst voor verlies

Wie kent Clare Lennart nog? In de jaren zestig en zeventig was ze een populaire auteur. Toch is haar veelzijdig oeuvre (jeugdboeken, romans, non-fictie, vertalingen) onderbelicht gebleven, en daarmee ook haar fascinerende persoonlijkheid.

Acht jaar ben ik als de griep mij een aantal weken vrijwaart van school. Mijn moeder heeft mijn bed in de woonkamer gezet. En op dat bed lees en herlees ik dat ene boek, waarvan de titel zelfs de immer afgemeten huisarts inspireert tot: “Nou kind, en dan maar weer veel plezier met De bosjespoesen!

Op het omslag staan nog twee woorden: Clare Lennart. Een vrouwennaam. Van een buitenlandse waarschijnlijk.

Wie schetst mijn verrassing als jaren later blijkt dat die mevrouw achter De bosjespoesen is opgegroeid in mijn geboorteplaats: Oldebroek, en dat dit deels verklaart waardoor haar wereld mij zo vertrouwd aandoet? Ook daar waar exacte gelijkenis met bepaalde plaatsen ontbreekt, ademt haar proza de couleur locale van het Veluws landschap. Het vergt weinig fantasie om ‘s zomers een schuwe poes te zien wegsluipen door het warme zand onder de dennenbosjes. En wie langs de groene uiterwaarden van de IJssel rijdt en met de veerpont naar Olst oversteekt, begrijpt waarom “Nederland’s meest aanminnige rivier” haar even troostrijk en louterend voorkomt als de Lethe.

De Groene Tuin

Clara Helena Klaver wordt in Hattem geboren, op 21 juli 1899. Haar vader is de kunstschilder Luite Klaver. Haar moeder, Da Doyer, schildert eveneens en speelt voortreffelijk piano.
In 1900 verhuizen de Klavers naar Oldebroek. Op De Ekelenburg, een buitenplaats met acht hectare grond, begint Luite een kwekerij. Hiermee hoopt hij een basisinkomen te verwerven zodat hij zich met een gerust hart op het schilderen kan storten.
De komst van broertje Dick maakt het gezin compleet. Clare is de oudste van drie kinderen; haar zusje Eveline is twee jaar jonger.

De opvoeding door Daatje en Luite mag liefdevol en liberaal heten. Hun huwelijk is niet geweldig, maar ze lijken er het beste van te maken. Luite wandelt met zijn kinderen door de idyllische ‘groene tuin’ zoals het terrein voor de kinderen heet en leert hen Latijnse bloemennamen. Da, hoewel ziekelijk en chronisch vermoeid, schept sfeer en gezelligheid. Met Kerstmis nodigt ze buurtkinderen uit voor chocolademelk en krentenbollen.
Zowel uit Clare’s autobiografisch getinte werk als uit de mémoires van haar zus Eveline komt naar voren hoe goed dit notabele importgezin is geïntegreerd in de agrarische samenleving. Elke ochtend lopen de Klavertjes drie kwartier naar de kleine dorpsschool; ’s winters op klompen, want dat is lekker warm. Ze krijgen een jong poesje van hun vriendinnetjes Annechien en Fennechien. Spelenderwijs maken ze zich ook de Nedersaksische streektaal eigen.
Helaas gaat de kwekerij na tien jaar failliet, want de dromerige, introverte Luite kan niet met geld omgaan. Het gezin moet kleiner gaan wonen en verhuist naar het iets mondainere Epe. De kinderen nemen afscheid van de groene tuin. (Eveline: “Dag grote sparreboom met je top tot in de hemel, dag bloemen, dag vijver, dag koepel. We zijn verdreven uit het paradijs.”)

Maar de kiem is dan al gelegd voor Clares geromantiseerde ervaringswereld en de grote rol die de natuur daarbij speelt. Zoals haar vriend en collega Dolf Verroen 65 jaar later concludeert: “Haar werk was geen esthetische nostalgie naar de plaats waar ze was opgegroeid …maar voortzetting er van. Ze schreef om in die wereld te kunnen blijven.”

Pesten

In Epe maken Clare en Eveline hun entree op de zogeheten Franse School. En worden daar prompt gepest, zo laat Eveline doorschemeren in een passage waar de rancune doorheen sijpelt:
“De bevolking in Epe was minder primitief, niet zo onbedorven als in Oldebroek. Clare kwam daar voor het eerst in contact met kritiek op haar persoon, op haar uiterlijk. Ze kreeg bijv. een briefje toegestopt, waar allemaal stippen op getekend waren. ‘Dat zijn jouw zomersproeten’, stond erop geschreven. …Of een meisje vroeg haar: ‘Heb je een nieuwe jurk aan?” Clare antwoordde bevestigend, waarop het kind zei: ‘Maar die is niet nieuw. Je kunt zien dat de zoom uitgelegd is.’ …Clare trok zich al die dingen erg aan … Haar hele leven zal ze die argwaan omtrent haar uiterlijk behouden.”

Vanaf mei 1914 bezoekt Clare de Rijkskweekschool  in Apeldoorn, waar haar vrijheidsdrang voortdurend botst met de strakke structuur. In 1918 doet ze eindexamen en werkt vervolgens een jaar als ‘volontaire’ in Hattem. Omstreeks 1924 heeft ze in de buurtschap Den Nul bij Olst een combinatie van de eerste en tweede klas onder haar hoede.
Haar latente literaire gave zowel als haar emotionaliteit trekt sporen in de schoolherinneringen van enkele nu hoogbejaarde Olstenaren. Zo merkt Mans Feith op hoe prachtig die wat iel ogende juffrouw Klaver vertellen kan. En Sientje Willems is verbouwereerd wanneer ze haar op een dag hevig snikkend in de gang aantreft: grote mensen huilen toch niet..? Naderhand hoort ze dat de juf, die altijd per autobus naar Den Nul komt, bij het uitstappen haar vinger tussen het portier gekregen heeft.

Een sollicitatie naar een betrekking in Utrecht brengt haar naar de stad waar ze haar verdere leven zal blijven wonen. Clare is een goede juf. Ze kan orde houden en kinderen vinden haar aardig. Dat laatste is wederzijds, al is ze niet onvoorwaardelijk dol op hen zoals ze dol op katten is.
Wanneer kinderen bij haar thuis over de vloer komen, houdt ze angstvallig in de gaten. Al was het maar omdat overal in haar huis knuffelbeesten staan, die ze namen geeft en karakters toedicht. In haar brieven meldt ze wrevelig hoe een jongetje de staart van Annemie Muis heeft uitgetrokken. En ze klaagt over een drukke kleuter die bij haar boekenkast zat te rommelen. “Vernielt dat kind boeken?” had ze de vader gevraagd en die antwoordde: “Soms niet.”

Omstreeks 1926 valt Clare als een blok voor de elf jaar oudere Wim van den Boogaard. Wim werkt als kok bij de Utrechtse Kromhoutkazerne. Hij is getrouwd en gebrouilleerd met een vrouw die niet scheiden wil. Wim doet daar overigens ook niet erg zijn best voor, zelfs al noopt zijn overspelig samenzijn met Clare het gemeentebestuur om haar als onderwijzeres te ontslaan.
Clare begint een pension om in haar onderhoud te voorzien. Daarnaast publiceert ze verhalen onder het pseudoniem Lennart, een half anagram voor haar tweede voornaam Helena. In 1935 debuteert ze met de roman Avontuur, de bescheiden start van een succesvolle carrière.

De keuze voor Wim lijkt bizar, tenzij je het cliché omhelst dat tegenpolen elkaar aantrekken. Eveline portretteert hem als een onbekommerde ziel met een wat simplistische kijk op de dingen. Intellectueel heeft hij weinig bij te zetten en hij vermoeit zich niet met prangende gewetenskwesties. Maar hij houdt van het leven, hij houdt van katten en vooral: hij houdt van Clare.
Lange tijd hebben ze een latrelatie avant la lettre. Kort na het overlijden van Wims vrouw in 1947 trouwen ze alsnog − “voor de bonnen,” zoals Clare deze burgerlijke daad met zelfspot rechtvaardigt.

Abortus

Kinderen zijn er nooit gekomen. Dat is opmerkelijk. Weliswaar bieden de maatschappelijk normen in de jaren twintig en dertig weinig ruimte aan ongehuwde moeders, maar ze bestaan wél en Clare geldt als onconventioneel.
Eveline illustreert Clares kinderloosheid als bewuste keuze: “Toen Clare … merkte dat ze zwanger was, heeft ze onmiddellijk besloten dat ze geen kind wilde hebben. Wim wist door zijn relaties in de kazerne wel een betrouwbaar adres en een abortus provocatus maakte een eind aan de zwangerschap. Ik geloof niet dat het een groot probleem voor Clare geweest is. … voorzover ik weet heeft ze nooit naar een kind verlangd.”

Als Eveline gelijk heeft, onderstreept dit hoe gevaarlijk het is om een auteur met zijn personage te vereenzelvigen. In Stad met rose huizen (1954) staat Rosalie al op de stoep van de abortuskliniek wanneer ze ijlings rechtsomkeert maakt. Want, zo vertelt ze later “…op dat ogenblik zag ik het kind.” Na de bevalling reageert Rosalie’s oudere vriendin Coba: “Wees maar blij! …Och, als je eens wist hoeveel tranen ik later vergoten heb, omdat ik míjn kinderen het leven niet heb gegund.”

Niets of niemand op de wereld kan mij eigenlijk echt raken. Alleen als er iets met mijn poesen zou gebeuren..

Vrijwel alle hoofdfiguren van Clare Lennart zoeken hun heil in een romantisering van de realiteit, met behulp van bijna symbolistisch beschreven landschappen en stadjes die vaak op de Veluwe zijn geënt. De prozaïsche harde buitenwereld wordt versluierd, maar nooit geloochend. Het zachtmoedige, geestige kinderboek De Bosjespoesen (1967) is evenals de psychologische roman Stad met rose huizen het relaas van moeizaam herwonnen basisvertrouwen. De verwilderde poes Lapje − ooit door onverschillige eigenaren in het bos gedumpt − moet angstig toezien hoe een van haar jonkies vriendschap sluit met een klein meisje en weer tam wordt. Evenzo moeten Albert en Isabel hun desillusie en levensangst overwinnen om tenslotte de werkelijkheid in hun droomwereld te kunnen verwelkomen.

Onvermijdelijke keerzijde van het etherisch elfje is de opvliegende feeks die ook in Clare huist. Eveline vertelt hoe Clare als kind al in woest gehuil uitbarst zodra haar urenlange fantasiespel wordt onderbroken voor een praktische huishoudelijke maatregel.
Om maar te zwijgen van een scène uit hun volwassenheid. De zussen hebben een meningsverschil over Evelines echtgenoot en “…toen stoof Clare woedend op me af en gaf me een klap en een stomp. …Als blazende katten stonden we over elkaar. Ik was zwaar in verwachting van mijn tweede kind en ik herinner me dat ik ontzettend verontwaardigd was dat Clare een zwangere vrouw aanviel.”

Angst voor verlies

Maar zo onevenwichtig als Clare in haar dagelijkse privéleven lijkt, zo kordaat kan ze optreden in heikele situaties. Vanaf 1943 herbergt ze onderduikers in haar pension en werkt samen met een studentenorganisatie die opvang voor joodse kinderen poogt te regelen. Een huiszoeking door de Gestapo doorstaat ze relatief laconiek. Ook uit haar correspondentie met uitgeverijen spreekt een assertieve persoonlijkheid die weet wat ze waard is.
In het postume vriendenboek  Herinneringen aan Clare Lennart komt ze naar voren als een stugge, sociaal wat onhandige vrouw. Zelden geeft ze haar diepste gevoelens prijs. Voor een klein groepje intimi toont ze zich echter een trouwe, hulpvaardige vriendin.

Geen van die intimi signaleert ooit een echte depressie. Wel dat noch een harmonisch huwelijk noch een geslaagde loopbaan die ene, eeuwig voortzinderende grondtoon in Clares leven hebben kunnen overstemmen: de angst voor verlies van wie haar dierbaar zijn.
Meermalen treft Eveline haar wanhopig schreiend aan: “Wim is al wel een uur weg. … Er is hem vast iets overkomen.” In 1960 sterft Wim aan leverkanker. Dagboeknotitie van Clare:

“De ene mens
voor wie het van belang was
wat ik beleefde, deed of dacht
is dood.”

Zonder Wim raakt ze allengs vervreemd van de snel veranderende maatschappij. Kleine tegenslagen als een gemiste bus maken haar overstuur. Koppig weert ze alle moderne comfort, alleen een koelkast gedoogt ze om daarin het kattenvoer langer te kunnen bewaren. “Niets of niemand op de wereld kan mij eigenlijk echt raken. Alleen als er iets met mijn poesen zou gebeuren… ”

Een uitnodiging vanuit Hattem om zich weer in haar geboorteplaats te vestigen slaat ze af, omdat ze toch haar Utrechtse vrienden niet kwijt wil raken.
De afkeer van haar verouderend uiterlijk neemt neurotische vormen aan. Consequent weigert ze om op tv te verschijnen en publicatiefoto’s worden een bezoeking: “Ik hoor ze al zeggen: kijk dat ouwe wijf eens.”

Op 17 november 1972 bereikt Eveline het bericht dat haar zus met een hartinfarct in het ziekenhuis is opgenomen. Clare: “Ach, ik heb eigenlijk ook lang genoeg geleefd.”
Op 30 december verdwijnt ze om tien over half twaalf “… in de grondeloze nacht / van het onbekende.”
De katten Iboe en Gitje volgen haar binnen enkele maanden.

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.