De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning (Aflevering 6)

Waarin Dick Stein reflecteert op de rol van Oranje in de  glorieuze vaderlandse geschiedenis en in Zwolle getuige is van de omstreden inwijding van een beeld ter ere van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, het idool van het Bataafs Bevrijdingsfront.

Waarin Dick Stein reflecteert op de rol van Oranje in de glorieuze vaderlandse geschiedenis en in Zwolle op zoek gaat naar het Bataafs Bevrijdingsfront.

‘ Zwolle?’, herhaalde Fatima ongelovig. ‘Wat moeten we daar nu doen?’

‘Nou, het is hoog tijd dat je wat bijles krijgt in onze vaderlandse geschiedenis’, zei Stein.

Stein had in de krant gelezen dat er die middag in Zwolle een plechtige bijeenkomst zou plaatsvinden ter ere van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, de oervader van de Bataafse patriottenbeweging door wie het Bataafs Bevrijdingsfront zich liet inspireren. Van der Capellen had in Zwolle gewoond, en plaatselijke notabelen maakten zich al jaren sterk voor de komst van een grafmonument ter ere van Van der Capellen, dat in 1784 was besteld bij de Italiaanse beeldhouwer Giuseppe Ceracci. Dat was in de tijd van de Bataafse republiek, maar tegen de tijd dat het beeld klaar was, was het met die republiek gedaan. Het monument had eeuwen in de Vila Borghese in Rome gestaan. Maar nu, twee eeuwen na dato, was het zo ver dat Ceracchi’s kunstwerk ter ere van de grote Nederlandse republikeinse voorman dan toch nog op Nederlandse bodem zou arriveren. Het kunstwerk zou voorlopig worden geplaatst in het Zwolse stadhuis. Een en ander had voor grote polemieken in de pers en verhitte debatten in het parlement gezorgd. Tegenstanders stelden dat de komst van het Van der Capellen-monument, zo vlak na de bomaanslag op de Gouden Koets en de dreigende taal van het Bataafs Bevrijdingsfront, een morele steunverklaring aan een terroristische organisatie was. De initiatiefnemers verdedigden zich door er op te wijzen dat zij hun campagne ten bate van de thuiskomst van het monument al jaren voerden, lang voordat het Bataafs Bevrijdingsfront van zich liet horen, en dat het een niets met het ander te maken had.

‘Ik snap al dat gedoe niet’, zei Fatima, terwijl ze de Volvo over de snelweg naar Utrecht stuurde. ‘De Oranjes zijn toch al eeuwen koning van Nederland?’

‘Nee, nee, helemaal fout’, corrigeerde Stein. ‘De eerste echte koning van Nederland was een Fransman, en wel de broer van Napoleon, Lodewijk genaamd. Toen hij werd gekroond sprak hij tot het volk de legendarische woorden: ‘‘Ik ben uw konijn’’. Daar hebben de Hollanders nog jaren dubbel om gelegen’.

Fatima keek Stein ongelovig aan. ‘Maar op school moesten we toch leren dat Nederland onder leiding van Willem van Oranje de Spanjaarden wegjoeg tijdens de 80-jarige oorlog. Dat was toch veel eerder dan Napoleon?’

‘Natuurlijk was dat eerder’, legde Stein uit. ‘Maar Willem van Oranje, alias Willem de Zwijger – een Duitser, vandaar dat we bij de wedstrijden van het Nederlands elftal allemaal nog vrolijk zingen dat we ‘‘van Duitsen bloet’’zijn – werd nooit koning, al had hij dat wel graag gewild. Nadat de Spanjaarden eruit waren geknikkerd werd Nederland een republiek, en geen monarchie. De Hollandse kooplieden die de dienst uitmaakten, hadden helemaal geen behoefte aan een vorst. Ze wilden zelf de dienst uitmaken, want dan kon je veel meer verdienen. En er viel veel te verdienen in die tijd – piraterij, slavenhandel, noem maar op. Om Willem te paaien, gaven ze hem een erebaantje, als stadhouder, zeg maar een soort gouverneur, en dat was hij niet eens in alle provincies’.

‘Maar waarom noemden ze hem dan toch prins?’, vroeg Fatima.

‘Slimme vraag’, complimenteerde Stein. ‘Onze Willem was wel prins, maar niet van Nederland, maar van een piepklein prinsdommetje in Frankrijk, Orange genaamd. Vandaar dat Prins van Oranje’.

‘Aha’, zei Fatima. ‘Maar het was toch een held, die Willem?’.

‘Een held? Dat weet ik zo niet nog niet. Hij had in ieder geval onaangename trekjes. Zo liet hij zijn tweede vrouw Anna van Saksen inmetselen achter de muren van zijn paleis. Ze had een te grote mond. Voor de rest hield Willem vooral van brassen en fuiven. Het vechten liet hij over aan huursoldaten die hij stelselmatig te laat en te weinig betaalde – en voortdurend op rooftocht stuurde in het katholieke zuiden. ’.

‘Mmmm, toch niet zo’n held dus’, stelde Fatima bedroefd vast.

‘Inderdaad’, zei Stein. ‘Maar Willems opvolger, zijn zoon Maurits, was nog vele graadjes erger. Maurits was zo vrekkig dat geen enkele buitenlandse prinses met hem wilde trouwen. Maurits boekte in 1600 door stom toeval een militaire overwinning op de Spanjaarden bij de Slag van Nieuwpoort en daar teerde hij zijn hele leven op. Hij werd schatrijk omdat hij tien procent van de opbrengsten van de piraterij en de slavenhandel ving van de West Indische Compagnie. In 1618 liet hij zijn belangrijkste adviseur, Johan van Oldenbarnevelt, onthoofden. De reden was dat Oldenbarnevelt werkte aan een vredesbestand met de Spanjaarden, waardoor Maurits de winsten uit zijn piratenbusiness bedreigd zag. Maar dat zei Maurits er niet bij. Officieel ging Oldenbarnevelt op het hakblok vanwege de vraag of als je geboren werd al vast stond of je naar de hel ging of niet. Een Leidse hoogleraar, Arminius, zei dat je er bij leven toch nog wat aan kon doen, de andere, Gomarus, zei dat alles al vantevoren vast stond, want volgens het calvinisme stond uiteindelijk alles al vast vanwege de predestinatie. Oldenbarnevelt vond dat daar in ieder geval over kon worden gedebatteerd. Maurits koos de kant van Gomarus en zo kon de arme Oldenbarnevelt worden beschuldigd van verraad tegen de calvinistische kerk’.

‘Goh’, zei Fatima. ‘Op school leerden we altijd dat Nederland in die tijd zo verdraagzaam was op het gebied van religie en zo’.

‘Verdraagzaam?’, zei Stein lachend. ‘We hadden hier een protestantse taliban! Maurits werd opgevolgd door zijn broer Frederik Hendrik, die ieder jaar een strooptocht organiseerde in het katholieke zuiden om zijn spionnen en paleizen te kunnen betalen. Daar kreeg hij zijn bijnaam “de stedendwinger” van. Na Frederik werd zijn zoon Willem II stadhouder, en dat was al helemaal een ramp. In 1650 pleegde Willem een staatsgreep omdat de regering afwilde van de duizenden dure buitenlandse huurlingen die hij in dienst had. Willem rukte met zijn troepen op naar Amsterdam, maar hij verdwaalde ergens in de bossen bij Bussum, en het scheelde maar een haar of hij was verzopen omdat plaatselijke boeren de dijken hadden doorgestoken. Het had nog erger kunnen worden, maar Willem stierf datzelfde jaar nog aan de kinderpokken en zo begon het eerste stadhouderloze tijdperk, dat wil zeggen, een tijd dat de Oranjes helemaal geen rol van betekenis meer speelden in de republiek’.

‘Maar wanneer werden de Oranjes dan wel koning?’, vroeg Fatima, terwijl ze de Volvo op goede snelheid op de linkerbaan hield.

‘Rustig aan, eerst krijg je nog het tweede stadhouderloze tijdperk’, doceerde Stein. ‘Het eerste stadhouderloze tijdperk duurde 22 jaar. Maar in het rampjaar 1672 kwam Lodewijk de Veertiende de Rijn over steken. Het even doodsbange als analfabete volk schreeuwde om de inschakeling van de prins van Oranje, Willem III, die prompt werd benoemd tot kapitein-generaal en even later ook tot stadhouder. Voor het Oranje-kamp was het een uitgelezen gelegenheid om korte metten te maken met de voormannen van de republiek, en dan met name raadspensionaris – zeg maar de premier – Johan de Witt. Zijn broer Cornelis, die gedeputeerde voor de marine was, zeg maar de minister, werd op valse beschuldigingen dat hij een moordaanslag op Willem voorbereidde gevangen gezet in Den Haag en gemarteld. Toen zijn broer hem in de gevangenis opzocht, zorgden vrienden van Willem ervoor dat de bewaking zich terugtrok en werden de poorten opengezet voor een dronken gevoerde meute. Vervolgens werden de broers neergeschoten, gestoken, geslacht en deels opgegeten voor ze ondersteboven werden opgehangen op ’t Groene Zoodje. Alle stukjes van de lichamen van de broers gingen met de souvenirjagers mee, van de vingerkootjes tot de geslachtsdelen. De mannen die achter de moord op de gebroeders De Witt kregen allemaal een gulle beloning van de stadhouder, die ook nog een koning van Engeland kon worden nadat hij zijn schoonvader van de Engelse troon had gejaagd. Maar daar mocht hij niet lang van genieten. In 1702 struikelde Willems paard over een molshoop op Hampton Court en kwam de koning-stadhouder dodelijk ten val. Willem overleed kinderloos, en daarmee was het Huis van Oranje in de lijn van Willem de Zwijger uitgestorven. Zo begon de republiek aan haar tweede stadhouderloze tijdperk’.

Fatima keek bedrukt zwijgend voor zich uit, nog steeds onder de indruk van de lynchpartij op het Groene Zoodje.

Stein had de smaak nu te pakken. Hij had zich inmiddels goed ingelezen in de materie. ‘Het duurde maar liefst dertig jaar eer het juridische gevecht om de erfenis van Willem III — materieel goed voor een half miljoen gulden aan revenuen — tussen de diverse Duitse nevenlinies was beslecht’, doceerde hij verder op de weg naar Zwolle. ‘ Uiteindelijk kwam er een obscure Friese zijtak van de Oranje-Nassaus aan de bak. Deze leverde een nieuwe stadhouder, Willem IV. Niet de meest gelukkige keuze. Toen de Engelse prinses Anna werd uitverkoren om met deze Willem in het huwelijk te treden, sprak ze de historische woorden “Ik zal hem trouwen, ook al ziet hij eruit als een aap”. Toen het paar op huwelijksreis door de republiek trok, waar liet het gemeentebestuur hen voor jan doedel op de kade staan en ter vergroting van de feestvreugde werd ook nog eens een anti-Oranje- toneelstuk opgevoerd. Gelukkig voor Willem waren de Fransen in 1747 weer eens op het oorlogspad, zodat hij zich al snel tot opperbevelhebber van de strijdkrachten en stadhouder — en nog wel erfelijk — zag benoemd. Na Willem IV kwam Willem V, een slome sukkel, die zich alleen maar kon handhaven dankzij de steun van zijn schoonvader, de koning van Pruisen. Veel Nederlanders moesten niets van Willem hebben en ze verenigden zich in de zogeheten Patriottenbeweging. Hun grote leider was Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Deze jonkheer schreef een pamflet tegen Willem, die hij steevast aanduidde als ‘‘de tiran’’. Hij protesteerde onder andere tegen de zogeheten ‘drostendiensten’, dat was een soort slavenarbeid die de boeren op gezette tijden moesten doen voor de hoge heren. In 1787, drie jaar na de dood van Van der Capellen, ontplofte de boel. Een militie van Patriotten hield Willems vrouw Wilhelmina van Pruisen in haar koets aan in de buurt van Goejanverwellesluis. De prinses schreef een brief op poten naar haar vader, de koning van Pruisen, die prompt zo’n 25.000 soldaten naar de Lage Landen stuurde om die Hollanders wat respect bij te brengen voor Duitse royalty. De Patriotten vluchtten massaal naar Engeland, Frankrijk en Amerika en het graf van Van der Capellen werd opgeblazen met buskruit. Wat volgde was een Oranje-politiestaat, die kon voortbestaan tot 1795, toen de Fransen de Pruisen kwamen verjagen. Slome Willem moest op de rug van een Scheveningse visser over het strand naar de boot naar Engeland worden gedragen. En zo begon het tijdperk van de Bataafse Republiek, met een voor die tijd behoorlijk verlichte grondwet, waarmee onder meer de Joden gelijke burgerrechten kregen. Maar de vreugde was niet van lange duur. De Russen en de Britten deden een paar pogingen de Republiek te veroveren, en Napoleon maakte zijn broer Lodewijk koning van Nederland en daarna werd de het land ingelijfd bij Frankrijk. Nadat Napoleon van het toneel verdween, kwamen de Oranjes terug naar Nederland en werd de zoon van Willem V, Willem-Frederik, als Willem I tot koning gekroond. De Joden waren hun gelijke burgerrechten gelijk weer kwijt. De Patriotten werden in de geschiedenisboekjes afgeschreven als landverraders. Maar Oranjes werden alleen maar koning van Nederland omdat Franse Lodewijk dat al was geweest. En zo is het gebleven, tot de dag van vandaag’.

‘Kunnen we even stoppen, meneer Dick ?’, vroeg Fatima. ‘Ik word duizelig van al die Willems’.

‘Echt waar?’, vroeg Stein teleurgesteld. ‘Maar ik heb nog maar vier Willems te gaan, en één Wilhelmina!’

Toen Stein en Fatima arriveerden in Zwolle, was er veel politie op de been om de voor- en tegenstanders van Van der Capellen die op het Grote Kerkplein verzameld stonden uit elkaar te houden. ‘Geen monument voor terroristen!’, las Stein op een van de vele spandoeken in de menigte. ‘Bataven go home!’, stond er op een ander. Maar ook de anti-Oranje-kolonne deed een duit in het zakje. Spandoeken met leuzen ‘Down with the crown’ en ‘Leve de republiek!’ werden rondgedragen en ook zag Stein ergens in de menigte de vlag van de Bataafse republiek wapperen.

Stein baande zich een weg door de menigte terwijl hij zwaaide met een perskaart die hij ooit eens op de kop had getikt. Binnen het stadhuis stond het monument voor baron Van der Capellen prominent op een podium opgesteld. De ruim twee eeuwen die het kunstwerk in de tuinen van de Vila Borghese had doorgebracht hadden hun sporen achtergelaten. Het tegelwerk was aan behoorlijke erosie onderhevig.

De zaal zat vol met pers, maar voorlopig was er geen spoor van actie te bekennen.

‘Waar is het wachten op?’, vroeg Stein aan een verslaggeefster.

‘De burgemeester van Zwolle heeft de opening afgelast’, vertelde ze. ‘Nu is de organisatie in rep en roer’.

‘Wie is de organisatie?’, vroeg Stein.

‘De voorzitter van het Comité is professor Harberts, die man met die baard en dat bruine fluwelen colbertje die zo zenuwachtig heen en weer loopt’, legde de journaliste uit, wijzend naar het heerschap in kwestie.

Professor Harberts, voorzitter van het Comité Monument Van der Capellen tot den Pol, veegde het zweet van zijn voorhoofd. ‘Als ik had geweten dat het zo zou lopen, was ik er nooit aan begonnen’, sprak hij verslagen. ‘Dit land is knettergek geworden. Als u wist hoeveel moeite het heeft gekost om dit kunstwerk hier te krijgen – jaren van bloed, zweet en tranen. En het nodige geld, kan ik u verzekeren. Maar dit land heeft geen respect voor zijn eigen geschiedenis. Het is een schande!’

‘Wat is precies een schande?’, vroeg Stein.

‘Schande is dat de burgemeester me een uur geleden heeft gebeld dat de plechtige inwijding van het monument om redenen van openbare orde geen doorgang kan vinden’, sprak de voorzitter bitter.

‘Zeker een telefoontje van de koning gehad’, opperde Stein.

‘Baron Van der Capellen is meer dan twee eeuwen dood’, vervolgde de professor zijn klaagzang. ‘Er is geen historicus in dit land die zijn betekenis voor het ontstaan van het moderne Nederland ontkent. Dit is een historische manifestatie, geen politieke, en dat zou ook onze burgemeester drommels goed moeten weten!’

Op het podium verscheen een woordvoerster van de gemeente, met een microfoon in de hand. ‘Dames en heren, graag even uw aandacht’, sprak deze. ‘Aangezien de inhuldiging van het monument ter ere van Joan Derk van der Capellen tot den Pol tot nader order is uitgesteld, wordt U alleen verzocht de zaal te verlaten. Dank u voor uw komst, en goedemiddag’.

De zaal werd onrustig. Er klonk veel gemor, maar de meeste mensen liepen al direct naar de uitgang. Professor Harberts kreunde gepijnigd terwijl hij zijn gasten de aftocht zag blazen.

Een kwartier later zaten Stein en Fatima met professor Harberts aan een tafeltje in een oud-Hollands café-restaurant, met uitzicht op het stadhuis, dat nu hermetisch was afgeschermd door de politie. Een groepje mannen bij de biljarttafel raakte niet op Fatima uitgekeken – de combinatie van hoofddoek en minirok werkte ook op hen intrigerend.

‘O.K’, zei Stein, terwijl hij een klein opname-apparaat uit zijn zak haalde. ‘Wie zijn het Bataafs Bevrijdingsfront en wat willen ze?’

De professor keek verbaasd op. ‘Ik weet helemaal niets van het Bataafs Bevrijdingsfront’, antwoordde hij. ‘Tenminste, niet meer dan wat er in de kranten over heeft gestaan. Wat ze willen lijkt me vrij duidelijk’.

‘Toch opmerkelijk’, zei Stein. ‘Jullie halen het standbeeld van de voorman van de Bataafse revolutie naar Nederland en prompt meldt zich een Bataafs Bevrijdingsfront. Is dat niet een beetje te toevallig?’

‘Als u impliceert dat ons comité op enigerlei wijze betrokken is bij het Bataafs Bevrijdingsfront, moet ik u teleurstellen’, antwoordde professor Harberts. ‘Ons comité is al tien jaar bezig met het overbrengen van het Van der Capellen-monument naar Zwolle. Het is ons in het geheel niet om het republikeinse gedachtengoed te doen, maar om zuivere historie. De opdracht om het beeld te maken aan Giuseppe Ceracchi was indertijd gegeven door sympathisanten van Van der Capellen met de bedoeling om het bij zijn graf te plaatsen. Ceracchi was een vooraanstaand Italiaans kunstenaar, en het was al heel bijzonder dat hij een Nederlands staatsman op deze wijze wilde eren. Wat is er dan logischer dan dat beeld ook daadwerkelijk terecht komt op de plaats van bestemming? Dat, en niets anders, was het uitgangspunt van ons comité. Nogmaals, er is geen verborgen politieke agenda. Van der Capellen is een figuur van grote historische waarde, die niet alleen voor Nederland van groot belang is geweest, maar ook voor de Amerikaanse onafhankelijkheidsbeweging’.

‘Maar zou het kunnen zijn dat het Bataafse Bevrijdingsfront erbij betrokken is zonder dat jullie het weten?’, opperde Stein. ‘U zei net zelf dat de operatie om het beeld hierheen te halen een boel geld had gekost. Wie waren die gulle gevers dan?’

Professor Harberts haalde zijn schouders op. ‘Het project kent verschillende subsidiënten – de provinciale overheid Overijssel, het gemeentemuseum, de Europese Unie, het bedrijfsleven, en daarnaast veel particulieren, uit het hele land’.

‘En zitten er geen verdachte types tussen die particulieren?’, hield Stein aan. ‘Zou ik een lijst kunnen krijgen?’

‘U bent wel heel erg impertinent!’, protesteerde de professor.

Stein wilde nog verder aandringen, maar op dat moment zag hij in de mensenmenigte op het plein een bekend gezicht opduiken. Een lange man met witblond haar en een rechthoekige kin, gekleed in spijkerbroek en een leren jack, liep precies aan het caféraam voorbij. Hij keek schichtig om zich heen. Stein’s fotografische geheugen liet hem ook deze keer niet in de steek: de man die daar liep was Peter Verbraak, de zoon van de Oranje dominee Just Verbraak en de ex van wijlen Esther Blom in Afrika!

‘Kom mee’, zei Stein tegen Fatima en hij sprong op en rende naar buiten.

‘Verbraak!’, riep Stein. Zijn doelwit zette het direct op een rennen. Met zijn lange benen bleek hij een tikkeltje te snel voor Stein, die last kreeg van hevige krampen in de hartstreek en zich moest vastgrijpen aan een prullenbak om uit te puffen.

‘Gaat het?’, vroeg Fatima bezorgd.

Stein, niet in staat een woord uit te brengen, knikte van ja en maakte een gebaar met zijn hand.

‘Wacht hier’, zei zijn assistente, en als een haas vloog ze weg.

De kickboks-lessen die Fatima had gevolgd wierpen nu hun vruchten af. In de achtervolging die leidde naar een smalle steeg wist ze haar tegenstrever in te halen. In het gevecht dat volgde overlaadde ze haar tegenstander, die toch minstens twee koppen groter was, met een spervuur van trappen met haar halfhoge nepkrokodillen laarsjes, net zolang totdat deze zich jammerend gewonnen gaf en zich naar de grond liet werken door Fatima, die triomfantelijk op hem ging zitten en hem in een houdgreep nam. Zo trof Stein het tweetal toen hij uiteindelijk hijgend en badend in het zweet kwam aanhobbelen.

‘Wat moeten jullie van me?’, jammerde Peter Verbraak. ‘Wat zijn dat voor manieren? Dit is toch geen politiestaat?’

Stein hield het misverstand dat bij Verbraak was gerezen voor wel zo handig en liet het voorlopig in tact.

‘Peter Verbraak?’, vroeg hij, nadat hij weer een beetje op adem was gekomen. ‘U staat onder arrest voor de moord op Esther Blom’.

‘Wat?’, was het enige dat Verbraak uitbracht.

‘Esther Blom, je ex in Afrika?’, expliceerde Stein.

‘Esther is dood?’, vroeg Verbraak ongelovig, nu aan Fatima, die nog steeds bovenop hem zat.

‘Hou je niet van de domme, Verbraak’, zei Stein, terwijl hij diens identiteit vaststelde aan de hand van de documenten in zijn portefeuille.

‘Ik weet van niets!’, protesteerde Verbraak. ‘Mijn God, Esther, dood!’

‘Wat spook je hier uit?’, gooide Stein het over een andere boeg. ‘Wat je band met het Bataafs Bevrijdingsfront?’

‘Mijn band met het Bataafs Bevrijdingsfront?’ Verbraak begon nu een tikkeltje hysterisch te lachen. ‘Man, ik bén het Bataafs Bevrijdingsfront!’

‘Heel goed, bekennen is altijd het beste’, zei Stein triomfantelijk. ‘En waarom wil je onze koning naar de andere wereld helpen?’

‘Dat wil ik helemaal niet!’, protesteerde Verbraak.

‘Waarom stuur je hem dan dreigbrieven?’

Stein pakte uit zijn zak een kopie van de dreigbrief aan de koning die hij in het dossier van Van Tichelen had gekregen en hield die in het zicht van Verbraak, die nog steeds bekneld zat in de houdgreep van Fatima.

‘Ik heb die brief nooit gezien!’, protesteerde Verbraak. ‘Ik heb alleen die verfbom gegooid en een pamflet naar de pers gestuurd! Maar daar stonden geen dreigementen in. Ik zweer het!’

‘Zweren doe je maar bij de rechter’, zei Stein, die genoeg had gehoord om een burgerarrestatie te rechtvaardigen.

Met vereende krachten hesen Stein en Fatima hun vangst op van de straat en zetten ze de pas naar het dichtstbijzijnde politiebureau, waar Stein zijn arrestant aan de autoriteiten overgaf met de mededeling dat deze zojuist bekend had de dader te zijn van de aanslag op de Gouden Koets, hetgeen genoeg was om het hele politiebureau op de been te krijgen.

‘Ik ben onschuldig! Ik ben alleen maar de lokeend!’, schreeuwde de jonge Verbraak terwijl hij werd afgevoerd naar de cel.

Stein en Fatima moesten de hele zaak uit de doeken doen ter wille van het proces-verbaal.

Majoor Van Tichelen verscheen op het bureau en viel Stein om de hals, uitzinnig van vreugde.

‘Ik neem alles terug wat ik over u gezegd heb, meneer Stein’, zei hij nu op zijn onderdanigst. ‘U bent nog steeds een grote speurder! Proficiat!’

Maar hoeveel lof er ook over hem werd uitgestrooid die dag, Stein kon niet stoppen met denken aan de dikke stralen bloed die stroomden uit het hennarode haar van Esther Blom terwijl ze morsdood voor zijn huisdeur op de stoep lag.

In de volgende aflevering van het wekelijkse feuilleton ‘De Avonturen van Dick Stein, privé-detective: In Naam van de Koning’: hoe Dick Stein begraven wordt onder eerbewijzen maar toch een kwaad geweten overhoudt aan de arrestatie van Peter Verbraak. Lees het hier in deel 7.

Mijn gekozen waardering € -

René Zwaap, in 2000 gekozen tot Redacteur-columnist van het Jaar, is een van de laatste bonte honden van de Nederlandse journalistiek. Bij leven drong prins Bernhard iedere week weer bij zijn hoofdredacteur bij de Groene Amsterdammer Martin van Amerongen aan op zijn ontslag. Nu is hij hoofdredacteur van kwartaaltijdschrift De Republikein. Foto Katarina Hollander