De ‘Beul van Auschwitz’ pleegde zelfmoord in mei ’45

LONGREAD: Verslag politieverhoor getuige bevestigt zelfmoord Karl Fritzsch.

Karl Fritzsch, de ‘beul van Auschwitz’,  de SS-Lagerführer die in de zomer van 1941 op het idee kwam om het verdelgingsmiddel Zyklon B in te zetten in de gaskamers, schoot zichzelf op 2 mei 1945 een kogel door het hoofd. Fritzsch, 41 jaar oud destijds, zat op een ijzeren bed, in een kelder van een woonhuis aan de Sächsische Strasse nummer 42 in Berlijn, en pleegde zelfmoord. Nog aanwezig waren vijf Duitse militairen, die het huis verdedigden en die door soldaten van het Rode Leger zouden worden afgevoerd. Buiten woedde de slag om Berlijn. 

Tot ik in het Bundesarchiv in Ludwigsburg de justitiële akte uit september 1966 vond (zie foto’s onderaan het artikel), waarin een Berlijnse concièrge met de naam Gertrud Berendes, die in 1945 op dat bewuste adres aan de Sächsischer Strasse woonde, over de zelfmoord vertelt, had ik geen idee wat er precies met Fritzsch in de laatste oorlogsdagen was gebeurd. Ik was niet de enige. Ook erkende onderzoekers van het nationaal-socialisme, zoals de historici Karin Orth, die fantastische boeken schreef over Die Konzentrationslager-SS, of Jens-Christian Wagner, die een dikke monografie publiceerde over het concentratiekamp Mittelbau-Dora – waar Fritzsch na eerdere verblijven in Auschwitz en Flossenbürg gevangenen terroriseerde – wisten dit niet.

Die onduidelijkheid over zijn lot, was één van de redenen waarom Karl Fritzsch mij fascineerde. De fanatieke SS’er, die in 1903 werd geboren in het gehucht Nassengrub, in West-Bohemen, leek in 1945 door de geschiedenis te zijn opgeslokt. Hij zou, volgens sommigen, zijn gevallen bij de slag om Berlijn. Anderen, onder wie Rainer Höss, kleinzoon van de beruchte Auschwitz-commandant Rudolf Höss, beweerden dat Fritzsch, net als andere nazi’s, naar Zuid-Amerika had weten te ontkomen.

MI6

Charles Arnold-Baker, een excentrieke oud-officier van MI6, de Britse buitenlandse inlichtingendienst, schreef in zijn memoires dat hij ‘Karl Fritzsch, de plaatsvervangend commandant van Auschwitz, een kleine klootzak’ in Oslo had gearresteerd en dat hij hem had overgedragen aan de Joodse Brigade ‘met de instructie hem niet al tezeer te beschadigen, natuurlijk’.

Die Joodse Brigade, joodse soldaten in dienst van de British Army, joegen rond het einde van de oorlog op Duitse oorlogsmisdadigers en executeerden al doende honderden SS’ers en leden van de Gestapo. Wellicht was ook Fritzsch één van hun slachtoffers?

Interview Frau Fritzsch

Weer anderen, mensen die hem voor de oorlog hadden gekend, beweerden dat zij Fritzsch nog in 1958 hadden gezien. In een café in de buurt van de stad Selb was dat, aan de grens met Tsjechië, waar Fritzsch’ familie zich ooit vestigde – nadat ze uit Bohemen waren verdreven – en waar nog altijd veel mensen met de naam Fritzsch wonen.

Maar geen van die verhalen leek werkelijk overtuigend. ‘Missed in action‘, was Fritzsch officieel. De meeste mensen leek het verder ook niet veel te kunnen schelen wat er precies met Fritzsch was gebeurd. Zelfs zijn echtgenote Franziska (‘Fanny’) niet, zo bleek uit een gesprek dat zij in 1975 had met de Israëlische journalist Tom Segev. Die zocht haar op voor zijn boek Soldiers of Evil: the Commandants of the Concentration Camps. Dat interview had plaats in Regensburg in Beieren, waar Frau Fritzsch, destijds 67 jaar oud, na de oorlog met haar drie kinderen was neergestreken.

Beul van Auschwitz

Het vreemde is dat Segev de naam van Fritzsch fout spelt – als Fritsch – wat overigens vaker gebeurt wanneer de ‘beul van Auschwitz’ ter sprake komt (Fritzsch wordt ook abusievelijk wel Fritsche genoemd). Segev vroeg ook niet door naar de legendevorming rond Fritzsch’ verdwijning. En Fritzsch’ echtgenote, zo bleek mij toen ik oorlogsarchieven in Berlijn, Flossenbürg en Ludwigsburg onderzocht en stuitte op getuigenverklaringen van Fanny Fritzsch, wilde het verleden het liefst verdringen. Al in verklaringen aan medewerkers van justitie, die in de jaren ’60 de oorlogsmisdaden van haar man onderzochten – en zich afvroegen of Karl misschien nog in leven was – herinnerde zij zich nauwelijks meer iets, zo deed ze het althans voorkomen. Wat haar betreft was haar man dood. Hoe, waar, en of die aanname klopte? Fanny, die in 1983 overleed, leek niet geïnteresseerd te zijn in de details.

Industriële vernietiging

Ik was dat wel. Maar hoe ik ook zocht in de literatuur, over de levensgeschiedenis van Karl Fritzsch, over de man die met z’n ingeving om met Zyklon B te experimenteren de industriële vernietiging van miljoenen mensen had mogelijk gemaakt, hing een merkwaardige waas. Waar over andere hoge SS-commandanten uitgebreide teksten waren verschenen, vaak gebaseerd op de verklaringen die zij na afloop van de oorlog in gevangenschap hadden afgelegd, bleven de verhalen over de verdwenen Fritzsch steken in enkele steeds terugkerende anekdotes: geboren in Bohemen, jarenlang gewerkt op vrachtschepen op de Donau, getrouwd, kinderen (het aantal klopte vaak niet) en al in 1930 lid geworden van Hitlers NSDAP en van de SS. Met zijn vroege lidmaatschapsnummer 261.135 behoorde Karl Fritzsch tot de ‘alte Kameraden' in de SS-Totenkopverbände – die met een lidmaatschapsnummer onder de 300.000. En dan volgde een opsomming van de concentratiekampen waar hij diende, steevast eindigend met de conclusie: ‘Verdwenen in de slag om Berlijn’.

Ik had kennisgemaakt met Karl Fritzsch, om het zo maar eens uit te drukken, tijdens een bezoek aan Auschwitz-Birkenau. Daar staat Blok 11, het beruchte dodenblok, het duistere rijk van de Gestapo, de Geheime Staatspolizei, de plek waar verschrikkelijke martelingen plaatsvonden, niet zelden met de dood tot gevolg. Tussen die martelkelders bevindt zich ook de hongerbunker, waar ter dood veroordeelde gevangenen letterlijk wegteerden, verstoken van voedsel en water, overgeleverd aan hun eigen lijden, temidden van hun eigen uitwerpselen. Eén van de ongelukkigen die hier stierf – en voor wie de Poolse paus Johannes Paulus II in de bewuste cel veel later een kaars brandde – was de Poolse Franciscaner priester Maximilian Kolbe.

Het was Lagerführer Fritzsch die in augustus 1941, in één van die dramatische geschiedenissen uit Auschwitz, Kolbe de dood instuurde. Een gevangene was een dag eerder ontsnapt en als represaille moesten de mannen uit diens Blok 14a appèl staan, vanaf vier uur ’s ochtends, de hele dag, in de brandende zon. Sommigen vielen flauw van hitte, dorst en honger en werden door bewakers doodgeknuppeld.

‘Pluisje’

Toen de gevluchte gevangene niet werd opgespoord, besloot Fritzsch dat als straf tien anderen moesten sterven in de hongerbunker. ‘Stäubchen‘ (pluisje), zoals Fritzsch wegens zijn geringe lengte (1,72 meter) werd genoemd, had in Auschwitz in korte tijd een reputatie opgebouwd als kampbeul. Hij  voerde als Schutzhaftlagerführer een waar schrikbewind en genoot van dit soort optredens. Voormalige kampgevangenen vertelden later hoe Fritzsch – handen op de rug, langzaam schrijdend langs de rijen – er genoegen in schiep met z’n gehandschoende vinger naar hen te wijzen, om zich vervolgens te bedenken en een andere ongelukkige aan te wijzen.

Zo kwam de Duitser uit bij Franciszek Gajowniczek.

Gajowniczek had als legersergeant meegevochten bij de verdediging van Warschau. Hij was door de Duitsers gevangen genomen en overgebracht naar Auschwitz, het concentratiekamp dat diezelfde zomer door de Reichsführer SS, Heinrich Himmler, werd aangewezen als  vernietigingskamp voor de Europese Joden.

De 41-jarige Gajowniczek raakte in paniek. Hij zag zijn dood naderen en dacht aan zijn gezin: ‘Oh God, mijn vrouw, mijn kinderen!’, riep hij uit.

Maximilian Kolbe

Toen gebeurde iets wonderlijks. Een man, mager en klein van gestalte, stapte uit de rij en liep af op het gezelschap rond Fritzsch, onder wie zich ook de gehate Rapportführer Gerhard Palitzsch bevond, een beruchte massamoordenaar. In de onwrikbare hiërarchie van het kamp was dit niet slechts een affront van de leiding, deze schending van het reglement betekende normaal gesproken een doodvonnis.

De Duitsers waren te verbijsterd om te reageren en bleven als versteend staan. Bij Fritzsch streden verbazing en opkomende woede om voorrang.

‘Wat wil dit Poolse zwijn?’ vroeg de Schutzhaftlagerführer, die zich herpakte, aan Palitzsch – die geen idee had – en toen aan de tolk.

Maar Maximilian Kolbe, want hij was het, sprak goed Duits en antwoordde, wijzend op Gajowniczek: ‘Ik wil sterven in zijn plaats.’
‘Wie ben jij?’, vroeg Fritzsch.

‘Ik ben een Poolse priester,’ antwoordde Kolbe, muts in de hand, z’n duim tegen de vouw van de broek, zoals het kampreglement voorschreef.

De spanning was om te snijden. Iedereen wachtte af: de gevangenen, de SS’ers, de Kapo’s. Fritzsch was meester over leven en dood. Hij kon Kolbe ter plekke doodschieten wegens diens brutaliteit. Hij kon ook Kolbe en Gajowniczek beide naar de hongerbunker sturen. Maar Fritzsch was kennelijk geïntrigeerd door Kolbes moed. Hij stapte nu over van ‘Du‘ op het respectvollere ‘Sie’.

‘Waarom wilt u in zijn plaats sterven?’

‘Hij heeft een gezin en is nog jong. Ik ben al ouder en heb niemand.’

Fritzsch dacht na. Toen viel het oordeel: ‘Goed’.

Rapportführer Palitzsch streepte het nummer 5659 van Gajowniczek door. Ervoor in de plaats kwam 16670: de gevangene Maximilian Maria Kolbe.

Twee week later kreeg de half bewusteloze Kolbe, die met drie andere veroordeelden nog min of meer in leven was, een dodelijke injectie toegediend met fenol. Fritzsch had de hongerbunker nodig voor weer nieuwe gevangenen.

Maximilian Kolbe, wiens lichaam werd gecremeerd, werd in 1982 door Johannes Paulus II heilig verklaard.

Zyklon B

Karl Fritzsch was geen Heinrich Himmler, geen Josef Mengele en ook geen Rudolf Höss, de commandant onder wiens leiding Auschwitz-Birkenau uitgroeide tot het beruchte vernietigingskamp. Hij was een SS’er van het tweede echelon. Maar Fritzsch onderscheidde zich doordat hij twee besluiten nam, die diepe sporen achterlieten in de geschiedenis van Auschwitz-Birkenau en van de Holocaust. Behalve het oordeel dat hij uitsprak over Maximilian Kolbe, was dit ook zijn idee –  in diezelfde tragische zomer van ’41 – om het pesticide Zyklon B in te zetten voor massa-executies. Hoewel commandant Höss een hekel had aan Fritzsch, wegens diens bruutheid en ongedisciplineerde gedrag, nam hij diens suggestie om Zyklon B te gebruiken dankbaar over.

Höss had opdracht gekregen om de Endlösung – de massamoord op de Europese Joden – ter hand te nemen. Maar hoe? Hij gruwde van de  bloedbaden, waarbij de slachtoffers, in kuilen bijeengedreven, ook bejaarden, vrouwen en kinderen, door vuurpelotons werden doodgeschoten.

Blok 11

Höss voorzag psychologische problemen bij de daders, van wie al een aantal zelfmoord had gepleegd en anderen die afleiding zochten in drank – aan de slachtoffers wijdde hij maar weinig gedachten. Het dodelijke gas van Fritzsch, dat nauwelijks fysieke sporen achterliet en in korte tijd z’n werk deed, bleek een uitkomst.

In zijn ijver had Fritzsch, toen Höss op dienstreis was, Zyklon B ‘uitgetest’ op Sovjet-krijgsgevangenen en Poolse gevangenen. In de kelders van Blok 11 had hij honderden mensen laten opsluiten. Nadat de ramen met zandzakken waren gebarricadeerd, wierpen gasmaskers dragende SS’ers Zyklon B naar binnen. Met het gewenste effect. ‘De gedachte te zijn gevrijwaard van bloedbaden, kalmeerde mij’, schreef Höss later.

Executie

In februari 1942 verruilde Fritzsch Auschwitz voor het KZ Flossenbürg. En in 1944 verdween hij naar weer een ander kamp, waar hij zich zeer te buiten ging aan gewelddadig gedrag. Berucht is het verhaal over de Russische jongen die hij eigenhandig vermoordde. Dat was in Ellrich-Juliushütte, een bijkamp van het concentratiekamp Dora-Mittelbau, waar Fritzsch de scepter zwaaide en dat berucht was wegens de verschrikkelijke omstandigheden die er heersten. Het was een kamp voor de afgeschrevenen, voor de levende doden, die zo verzwakt waren dat ze voor de SS niet meer interessant waren voor de dwangarbeid.

Fritzsch had de jongen, een jaar of 9 oud, persoonlijk een strop om diens nek gelegd. Hij tilde hem onder z’n arm op en bond het einde van het touw vast aan een haak. Vlak voordat hij de jongen, die luid huilde en schreeuwde van angst, liet vallen zei Fritzsch, alsof hij zijn slachtoffer een plezier deed: ‘So, mein Lieber‘.

Ook bij de executie van twee Tsjechen legde Fritzsch persoonlijk de strop om hun nek. Hij brulde en tierde en schold, vertelde een ooggetuige, en toen hij de krukken waar ze op stonden weg had getrapt en de mannen in de lucht bungelden, spuugde hij hen in het gezicht en sloeg met z’n vuisten op de lijken. ‘Hij was zo opgefokt’, vertelde de ooggetuige, ‘dat we dachten dat hij in het gekkenhuis zou eindigen.’

Zelfs Fritzsch’ superieuren vonden diens ongerichte agressie – ook kamppersoneel was bang het slachtoffer te worden van z’n woede-aanvallen – op zeker moment te gortig. In de herfst van 1944 werd Karl Fritzsch naar het Oostfront gestuurd.

Veteraan

Vanaf dat moment waren oorlogs-onderzoekers het spoor decennialang bijster. Hoe was het Karl Fritzsch vergaan? Ik vroeg het aan Piotr Setkiewicz, het hoofd van de onderzoeksafdeling van het Auschwitz-Birkenau Memorial, aan diens collega Boris Behnen, van de Gedenkstätte Flossenbürg, ik mailde met veteraan-journalist Tom Segev – die zich verbaasde over de oplevende aandacht voor de kampcommandanten (hij wordt kennelijk vaker lastig gevallen) en zei zich nauwelijks iets te herinneren van de gesprekken die hij voor zijn boek had gevoerd – en ik reisde naar Ludwigsburg, waar de Zentrale Stelle zur Aufklärung national-sozialistischer Verbrechen is ondergebracht.

Mijn belangstelling voor de confrontatie tussen Fritzsch en Kolbe, de beul en de heilige, goed en kwaad, was alleen maar gegroeid en moest inmiddels uitmonden in een boek. Ik wilde me in Ludwigsburg informeren over de strafrechtelijke zaken die in de loop der jaren tegen Fritzsch – wegens oorlogsmisdaden – waren aangespannen.

Gertrud Berendes

In dat archief vond ik, op een regenachtige morgen, tussen allerlei andere paperassen in een kennelijk vergeten onderzoeksakte uit 1966 de verklaring van die Berlijnse mevrouw, Gertrud Berendes. Zij vertelde haar ondervragers dat Karl Fritzsch op 2 mei 1945 in een kelder in de Sächsische Strasse 42 in Berlijn, waar destijds ook Berendes woonde, zichzelf een kogel door het hoofd had geschoten. ‘Zittend op een ijzeren bed’. Berendes’ vader en een buurman zouden het lijk van Fritzsch hebben begraven in het Preussenpark, terwijl om hen heen Duitse soldaten vertwijfeld probeerden om het Rode Leger van zich af te schudden en het vege lijf te redden.

‘Ik heb zijn persooonlijke bezittingen naar zijn echtgenote gestuurd’, vertelde Gertrud Berendes aan haar ondervragers. ‘Maar Frau Fritzsch heeft nooit iets van zich laten horen.’

Trouwring

Dat bericht uit Berlijn moet Fanny Fritzsch in het zuidelijke Regensburg de zekerheid hebben gegeven dat haar man Karl, over wie zij niets slechts wilde zeggen, dood was. Die gedachte klopte, zo bleek mij toen ik diezelfde dag documenten onder ogen kreeg van de Kriminalpolizei Regensburg: een verhoor uit april 1966, van Fanny Fritzsch. ‘Ik heb geen enkele reden eraan te twijfelen dat mijn man dood is’, verklaart zij daarin. ‘Als hij nog in leven was geweest had hij mij en onze kinderen dat zeker laten weten. Ik kreeg uit Berlijn bovendien zijn trouwring toegestuurd en brieven die ik hem op het laatst nog had gestuurd, toen hij aan het front was.’

Gertud Berendes sprak dus de waarheid, volgt uit deze verslagen. Zij had het lijk van Karl Fritzsch gezien en ze was zo fatsoenlijk geweest om diens echtgenote over het lot van haar man te informeren en enkele van diens spullen op te sturen. Alleen had Fanny nooit iets van zich laten horen. Was ze ondankbaar of wilde ze het verleden vergeten? Hoe dit ook zij: na 1983, het jaar waarin Fanny Fritzsch stierf, was er niemand meer die de ware toedracht rond de dood van Karl Fritzsch kon of wilde vertellen.

 

 

 

Deze herfst verschijnt van Wierd Duk het boek ‘De Beul en de Heilige: een geschiedenis uit Auschwitz’ (Prometheus / Bert Bakker)

 

Mijn gekozen waardering € -

Wierd Duk schrijft over Berlijn, de hipste stad van Europa, en bericht over Duitsland, het machtigste land in de Europese Unie, en over Rusland, het ingewikkeldste land tussen Europa en Azië. Hij was correspondent in Rusland en verslaggever voor de GPD en Elsevier. Laat op radio en tv regelmatig zijn licht schijnen over actuele internationale ontwikkelingen. Schreef de boeken ‘Poetin: straatvechter bedreigt wereldorde’ (Prometheus/Bert Bakker) en 'Merkel: koningin van Europa' (Prometheus/Bert Bakker). In 2016 verschijnt 'De Beul en de Heilige: een geschiedenis uit Auschwitz' (Prometheus/Bert Bakker).