De ontdekkingsreis van een zondagsrenner

In de schaduw van Tom Dumoulin strijdt Bauke Mollema (31) de komende weken als kopman van Trek voor een topklassering in de Tour de France. Als jonge renner was Mollema de veelbelovende nieuwe Nederlandse troef in de grote ronde. Tien jaar geleden volgde journalist-fotograaf Igor Wijnker de onconventionele Groninger tijdens zijn eerste profjaar en publiceerde in De Muur deze longread – volgens Nando Boers "het ultieme Mollema-verhaal". Met niet eerder gepubliceerde foto’s.

Heel topsportend Groningen is in op het Groninger Sportgala in pinguin-outfits en nauwsluitende jurken bijeen in het Mediacentrum in de oude Helpmancentrale. Het Sporttalent van het jaar zit intussen in een hotel in Malaga. Alleen met zijn racefiets en een stapeltje boeken.

Een trainingskamp in de Zuid-Spaanse zon in de laatste weken van december: dat had Bauke Mollema zichzelf beloofd. Als afsluiting van een zwaar maar succesvol jaar. En aan de vooravond van zijn grote profavontuur dat in 2008 zal beginnen.

Waar het avontuur hem zal brengen, durft niemand te voorspellen. ‘Bauke is een interessante renner; zijn grenzen kunnen we nog niet zien’, zegt Erik Dekker, die zich als rennerregisseur intensief met de renner met het verbazingwekkende klimtalent zal gaan bezighouden.

Bauke (‘Lekker rustig hier, er zijn hier alleen maar Engelse bejaarden’) ligt ontspannen op bed met een Grisham, als zijn moeder Anko de prijs in de grote hal van het Mediacentrum in ontvangst neemt, voor het oog van de paar honderd aanwezigen en de tienduizenden die het gala live op TV Noord volgen. Onwennig schuifelt ze door walmen van parfum langs de keurig gedekte tafels, en stapt dan schuchter de anonimiteit uit, het podium op. Ze zegt dat ze ‘supertrots’ is en doet dan iets heel moois: ze stapt naar achteren –zoals het de beste topsportmoeders betaamt.

‘Blijft u in het licht staan’, gebiedt presentatrice Cunera van Selm, ‘we willen u wel zien.’

Het gaat ook zo bespottelijk snel met haar jongste zoon, die in september als winnaar van de Ronde van de Toekomst in de voetsporen trad van Gimondi, Zoetemelk, Lemond, Indurain, Fignon, Bruyneel en Mentsjov. Drie jaar geleden fietste hij alleen wat voor zichzelf en had hij nog nooit een koers gereden.

‘Hij is natuurlijk een unieke jongen, met zo’n verhaal’, zegt Erik Dekker. ‘Daar kun je bijna een boek over schrijven.’

Het wielerleven van Bauke Mollema ís een jongensboek, een bijna ongeloofwaardig verhaal. Dat begint op de Friesestraatweg, waarschijnlijk de langste straat van Noord-Nederland, die van de stad Groningen naar Leeuwarden voert. Daar werd de wielrenner Bauke Mollema geboren, op het traject tussen zijn huis in Zuidhorn en zijn middelbare school, het Kamerlingh Onnes College in Groningen.

Ik ken die route goed. Sinds 2006 woon ik grofweg halverwege het traject. Van maandag tot en met vrijdag zie ik honderden scholieren dagelijks voorbij komen, voorovergebogen over hun ossenkopstuur. Dat is een machtig gezicht, vooral ’s middags als ze tegen de straffe wind in op weg zijn naar hun huiswerk. Het waait hier altijd, minimaal windkracht vier. Ik verbaas me altijd weer over hun vrolijkheid en voorspel dat binnen enkele jaren meer wielertalent uit Zuidhorn zal doorbreken.

Bauke was ook zo’n scholier. Hij woonde met zijn vader Klas en zijn oudere broers Wybe en Willem in Zuidhorn; zijn ouders waren jaren eerder van elkaar gescheiden. Vader Klas had een aantrekkelijk voorstel: Bauke kreeg in de wintermaanden vijftig gulden als hij op de fiets naar school ging in plaats van met de bus.

Bonussysteem

Er waren meer vaders die met dit bonussysteem werkten en meestal fietste Bauke met wat klasgenoten naar de grote stad. En dan hielden ze wel eens wedstrijdjes. Maar het fietsen kreeg pas serieus gestalte in de derde klas van het VWO, toen hij geen klasgenoten uit Zuidhorn meer had en hij eindelijk in zijn eigen tempo kon gaan rijden. Er kwam ook een kilometerteller op het stuur.

Hij waande zich nog steeds een voetballer, in de jeugd van VV Zuidhorn. Maar intussen kweekte hij een ijzeren fietsconditie. Elke schooldag bezorgde Bauke vanaf zes uur het Dagblad van het Noorden in Zuidhorn en omstreken, dus ook bij de afgelegen boerderijen. Daarna volgden de twee tijdritten van dertien kilometer.

Halverwege die tijdrit was er ook nog een klimmetje: de heuvel bij Nieuwklap. Het ligt voor de hand om zijn klimcapaciteiten te verklaren met de dagelijkse bestijging van deze brug over het Aduarderdiep, maar als ik vertel dat ik ‘m eens op de vroege ochtend van 1 januari heb bedwongen -in kennelijke staat, met kantoorbenen en mijn vriendin op de bagagedrager- dan weten de meeste De Muur-lezers genoeg.

Op zijn zestiende verjaardag kreeg Bauke een racefiets van zijn vader, een oude Raleigh. Na schooltijd stapte hij voortaan nog een paar uur op zijn racefiets om zich op de bochtige wegen in het weidse Westerkwartier kapot te fietsen. ‘Ik moest volle bak, mijn benen waren altijd verzuurd.’ En van elke rit – meestal tussen de vijftig en honderd kilometer – noteerde hij de details in zijn agenda.

Met voetbal was hij na de B-junioren gestopt en dat was volgens kenners een verstandig besluit. Bauke Mollema had als spitsige spits van VV Zuidhorn geen onuitwisbare indruk achtergelaten.

Maar of hij goed kon wielrennen, wist Bauke ook niet. Hij ging wel steeds harder en passeerde op zijn schoolfiets wel eens zo’n fanatieke toerfietser op een vederlicht carbonframe. Omdat hij toch wel eens wilde weten of hij iets voorstelde als renner, fietste hij in het najaar van 2004 op zijn oude racefiets naar de wielerbaan van de Noordelijke Wielervereniging Groningen (NWVG) en vroeg of hij mocht meedoen.

Arjan Elferink, trainer bij NWVG, kan zich zijn eerste ontmoeting met de toen 17-jarige scholier met de zware stalen fiets nog tot in detail herinneren. ‘Hij had al een Raboshirt aan dat een beetje slobberde om zijn dunne lichaam, z’n helm zat een beetje scheef op zijn hoofd. Zijn fiets was net zo oud als Bauke zelf, had de versnelling op het frame en was al een beetje roestkleurig.’

Nadat de andere coureurs waren uitgegrinnikt, zei Elferink dat hij het wel mocht proberen. ‘Ik zette Bauke eerst bij een rustige groep, maar daar fietste hij bij vandaan naar een snellere groep. Ik reed naast hem en vroeg hoe het ging. “Het gaat wel gemakkelijk”, zei hij lachend. Ik uitdagend: “Zullen naar het snelste groepje?” Het was een pittige training en daar fietste ie ook heel gemakkelijk mee.’

Kort daarna werd een onderlinge wedstrijd op de eigen wielerbaan verreden. Dat wilde Bauke ook wel eens proberen en hij vroeg aan Elferink wat hij moest doen. ‘Als je het heel goed wil doen’, zei Elferink, ‘dan moet je gewoon bij de eerste tien blijven.’ En dat deed Bauke, een uur lang.

Tijdens een trainingsdag met de hele club in Gelderland, gebeurde er iets raars. Bij het beklimmen van de Posbank (85 meter boven NAP) kwam het onbekende dunne jochie op die gekke zware fiets als eerste boven, vóór alle elite-renners van de club.

Toch zeiden de NWVG-trainers dat Bauke, vanwege zijn totale gebrek aan ervaring, zijn eerste seizoen maar moest beginnen bij de Amateurs A. Om een beetje te acclimatiseren. Dat vond de renner zelf geen goed idee. Hij wilde meteen bij de Elite meedoen en kreeg zijn zin.

Op 13 maart 2005, bij de ronde van Zuid-Holland, zijn allereerste echte wedstrijd, was Bauke 18 jaar en drie maanden. Het was zwaar en na honderd kilometer moest hij afstappen. Een week later ging het al beter en finishte hij in de zware klassieker Köln-Schuld-Frechen (190 km) in het peloton. En vier maanden na zijn debuut won Bauke in België zijn eerste koers, de GP de l’Hermeton Vodelée.

Hij begon een beetje naam te maken als klimmer en mocht soms als gastrenner van andere clubs mee naar een buitenlandse koers. Zo ook begin augusus 2006 met WV de Maaskant, een club waarvan hij nog nooit had gehoord, naar de Vuelta Ciclista a Leon. Met vijf man in een klein busje, 1900 kilometer. Geen ideale voorbereiding. Maar Bauke Mollema bleek over een niet te onderschatten kwaliteit voor een klassementsrenner te beschikken: hij kon slapen als een Joop Zoetemelk, overal en altijd.

In de tweede etappe sprong Bauke Mollema in de laatste twee glooiende kilometers weg uit het peloton en finishte als eerste. Hij liet tientallen talenten van naam achter zich.

Nico Verhoeven was aanwezig als ploegleider van het Continental Team van Rabobank. Hij kon zijn ogen niet geloven. Hij belde direct naar enkele collega-ploegleiders. “Wat ik nou heb gezien! Dit is een heel speciale, die moeten we hebben.” Nog diezelfde week werd Bauke Mollema voor twee jaar vastgelegd.

Eerst maar eens een jaar rijpen, vonden ze bij Rabobank. In juni 2007 won hij in de Circuito Montañes, een Spaanse rittenkoers, de koninginnerit en het eindklassement. In de slotklim zat Bauke Mollema nog als enige Raborenner in de kopgroep, ingeklemd tussen zo’n vijftien Spanjaarden. Die wilden hem er allemaal afrijden. Ze demarreerden om de beurt, maar Mollema haalde ze allemaal terug. En daarna reed hij alleen weg.

‘Pak die klootzakken!’, riep Verhoeven.

Dat vond Bauke Mollema wel mooi.

Voorbode

Het was de voorbode van nog veel meer moois. Want drie maanden later jubelde Daniel Mangeas, de vaste speaker van de Tour de France, de naam ‘Beaukueue Mollémàà de Rabobanque!’ van het podium van de Ronde van de Toekomst. Bernard Hinault was er ook. Hij knoopte elke dag de gele trui om de schouders van de klassementsleider in de Tour de l’Avenir, een schriel kereltje van de Friesestraatweg.

Dat ging zo een paar dagen door, met Mollema, Hinault en een gele trui en de stem van Mangeas schallend door de straten van achtereenvolgens Cholet, Contres, Super Besse, Brioude, Crappone-sur-Arzon. ‘Beaukueue Molléémààa`! Superbe coureur des Pays Bas!’ En die kleur stond hem goed.

In zeven van de tien etappes finishte hij in de top-10, drie keer tweede, een keer derde. Nu was de wielerwereld pas echt wakker. Een cameraploegje van RTV Noord reisde naar de Haute-Loire om de laatste etappe vast te leggen. En trof daar ook de moeder van het wielerfenomeen. Die excuseerde zich bij de interviewer toen ze haar zoon zag. ‘Ik moet hem even succes wensen, mag dat?’ Bauke Mollema groette zijn moeder alsof hij net terug was van een schooldag.

Geen sentimenteel gedoe of omhelzingen vanwege de camera.

Moeder gaf een lief tikje op zijn arm: ‘Nou, zet hem op joh, hè.’

‘Ja, is goed’, zei haar zoon.

Een paar uur later had hij ‘s werelds meest prestigieuze wedstrijd voor jonge wielrenners gewonnen plus een lachwekkend grote beker. Tour-baas Prudhomme sprak van een magnifieke zege en hoopte de winnaar als een grote renner terug te zien in zijn grote wedstrijd, de echte Tour.

Bauke was natuurlijk ook blij, maar hij had toch het liefste ook nog een etappe gewonnen. Eigenlijk was hij trotser op de eindzege in de Circuito Montañes. ‘Dat was een zwaardere wedstrijd. De winst in die bergetappe was mijn mooiste dag in 2007.’

Dat hij na Fedor den Hertog de eerste Nederlander in 35 jaar was die de Ronde van de Toekomst had gewonnen leek meer indruk te maken op de ploegleiding dan op Bauke Mollema zelf.

Er volgde koortsachtig overleg tussen de ploegleiders. Moest hij nu al naar de profs? Gezien Mollema’s geringe ervaring was het erg vroeg. Maar uiteindelijk was er maar één conclusie mogelijk: het moest. Rabobank had ook weinig keus, want een aantal buitenlandse profploegen wilde de veelbelovende ronderenner/klimmer graag contracteren. Bovendien, Bauke Mollema was er klaar voor.

Hij kon voor drie jaar tekenen, maar dat wilde hij niet. ‘Twee jaar is de minimumeis van de UCI en ik vind dat ook genoeg. Zo’n derde jaar voegt niets extra’s toe.’

En zo stond de 21-jarige Bauke Mollema begin januari 2008 bij de ploegpresentatie in Rotterdam op het podium tussen coureurs van naam en faam. Die toch wat verbaasd aankeken tegen dat iele mannetje, dat niet echt geïmponeerd leek. Koos Moerenhout: ‘Ontzag heeft ie nauwelijks, maar dat is ook een voordeel.’

Bauke had geen last van het hoge verwachtingspatroon, constateerde ook zijn rennerregisseur. Erik Dekker zei dat hij niet zo hield van hokjesdenken, ‘maar als je het hebt over een nuchtere noorderling, dan heb je het over Bauke.’

Het was bovendien een zeer goede periode om te debuteren in het profwielrennen. Er werd door de strengere dopingcontroles niet meer zo onmenselijk hard gekoerst en bij de Raboploeg kregen de supertalenten tegenwoordig een beschermde status. Ze konden zich rustig ontwikkelen.

‘Een paar jaar geleden’, zei Bauke, ‘werden jonge renners in het diepe gegooid en moesten ze meteen kneiterhard op kop rijden tot ze erbij neer vielen. Als je dat een jaar doet is het niet zo gezond. Die oude jongens als Boogerd, het was niet normaal zo hard als ze reden. Rust is veel beter.’

Dus reed Bauke Mollema de tweede helft van januari, tijdens het trainingskamp in het Spaanse Mojacar, voornamelijk in de tweede trainingsgroep, met daarin opvallend veel Spanjaarden. ‘Ik heb wel het gevoel dat het erg langzaam gaat’, zei hij. ‘Die Spanjaarden vinden het niet erg als ze stilstaan. Maar als ik hoor hoe hard ze in de eerste groep rijden, vind ik het wel prima.’

De Spaanse benadering lag hem wel. ‘Het gaat eigenlijk wel soepel die overgang naar de profs. Ik voel me ook niet echt een eerstejaars.’

Het was deze achteloosheid van Mollema die ongetwijfeld ook jaloezie wekte bij andere renners of buitenstaanders. Zeker de renners die zich jarenlang het schompes hadden gereden om prof te kunnen worden.

‘Het is natuurlijk wel heel apart dat hij eigenlijk vanuit het niets in het profwielrennen komt’, zei ploegleider Frans Maassen. ‘En hij is een beetje studentikoos. Maar ook wel een slim ventje en hij gaat er heel relaxed mee om. Misschien wel iets te relaxed.’

Bauke Mollema was graatmager, maar van anorexia-achtige toestanden had hij geen last. Hij was niet zoals de door overbodige grammen geobsedeerde Michael Rasmussen. Bauke Mollema schepte tijdens het avondeten lachend drie keer op en zijn ploegmaten gingen hem Buikje noemen. Robert Gesink dacht dat er in het spijsverteringskanaal van Bauke twee tamme lintwormen wonen die elk een ploegendienst draaien van twaalf uur.

‘Aan het ontbijt lijkt hij wel een circusartiest’, zei Koos Moerenhout, ‘zoals hij naar de tafel loopt met al die borden. Typisch een geval van grotere ogen dan maag, dacht ik in het begin. Maar hij eet het allemaal op.’

Bauke Mollema vond het eten in Spanje gewoon te lekker, vooral de toetjes.

Een week na het Spaanse trainingskamp kwam hij bij zijn masseur in Groningen. Die had niet alleen een grote pot met winegums staan, het favoriete snoep van Bauke, maar ook een weegschaal. ‘Shit, 69 kilo?!’ Dat was nogal veel voor iemand die normaal 64 weegt.

Niet dat Bauke Mollema ervan wakker lag. En de Raboploeg had weliswaar voor het eerst een diëtist in dienst, maar op dieet hoefde hij ook niet.

Beroepsernst

Bauke Mollema onderging zijn nieuwe profbestaan schijnbaar onbekommerd en de beroepsernst van een topsporter leek hem nog vreemd. Voor onze eerste ontmoeting, op een dinsdagmiddag begin februari, arriveerde Bauke Mollema op een gammel stadsbrik, een afgeragd damesmodel Union met terugtraprem en zonder verlichting. Boven zijn scherpgesneden maar vriendelijke gezicht droeg hij een muts van Friesche Vlag.

In Het Feithhuis, een grand café naast de Martinikerk, vroeg ik wat hij vond van de onthullende uitzending van Zembla over de zaak-Rasmussen. ‘Dat heb ik niet gezien’, zei Mollema. ‘Toen zat ik Peter R. de Vries te kijken.’ Hij zei dat hij zich niet bezighield met ‘dat hele Rasmussen-gebeuren’. Dat was van voor zijn tijd.

En dat profwielrenners door de verhevigde dopingjacht en het invullen van de whereabouts geen mens meer konden zijn, dat viel volgens Bauke Mollema wel mee. In 2007 werd hij twaalf keer gecontroleerd en wat hem betreft mocht dat in 2008 nog vaker gebeuren omdat zulks zou  betekenen dat hij vaker voorin was gefinished. Bloed of urine maakte hem niet uit, ‘een bloedcontrole is makkelijker, als je niet kunt pissen.’

Oké, die whereaboutformulieren waren wel vervelend en Bauke Mollema zei dat hij nog liever met een chip in zijn lichaam zou rondlopen. Maar aangezien de wielerprof tijdens de training is gevrijwaard van controles, had hij er al iets op gevonden. ‘Ik vul meestal standaard in dat ik train van 9.00 uur tot 17.30 uur.’

Hij keek op de klok van het café en schrok: ‘Shit!, is het alweer zo laat. Ik heb het maar ingevuld tot half zes; ik wist niet dat het gesprek zo lang zou duren.’ Hij maakte trouwens geen aanstalten zich naar huis te haasten, maar zette zijn gsm aan: ‘Dan kunnen ze me in ieder geval bereiken als ze me niet kunnen vinden.’

Eigenlijk zou hij, net als tientallen profwielrenners, naar Zuid-Limburg of België moeten verhuizen. Gezellig in het rustieke wielerreservaat Lanaken, bij de andere Nederlandse profs. Bauke Mollema gaf toe dat je goed kon trainen in de Ardennen, maar hij vond het daar wel saai. ‘Ik ben geen uitgaanstype, maar vind het wel prettig in Groningen. Hier is tenminste een beetje reuring. En ik train ook beter alleen, in mijn eigen tempo.’

Hij moest maar eens opstappen – misschien stonden de dopingjagers al een half uur te wachten-  en fietste zonder licht in het donker naar zijn studentenkamer. ‘Ik heb echt een heerlijk leven,’ zei hij in het café en zo zag het er ook uit. Slalommend tussen het winkelende publiek verdween hij uit beeld. Met één hand aan het stuur, de andere in zijn jaszak. Op weg naar zijn eerste profwedstrijd in Californië, land van zonneschijn, glamour, Hollywood.

De ploeg vloog businessclass naar de VS. In de zuidelijke punt van de Baai van San Fransisco wachtte een verkwikkende voorjaarszon en een proloogje van vier minuten. Bauke Mollema keek met verwondering naar Rock Racing, een showformatie die op het laatste moment was ingevlogen en die Mario Cippolini had ingehuurd. De ploegleiders reden in Cadillac Escalades en er huppelden mooie vrouwen in bikini rond de ploeg.

Bauke Mollema vond het erg grappig. Hij voelde hoe het wielrennen leefde in de VS, hoe je er reed in een orkaan van geluid. Ze hadden er weinig verstand van, maar het was mooi om een keer mee te maken.

In Palo Alto werd Bauke Mollema 87ste , 24 seconden achter ritwinnaar Cancellara.

Zijn dagen moesten nog komen: in de bergen. Die zou hij samen met kamergenoot Robert Gesink gaan bestormen.

Maar de eerste beklimming was nog niet begonnen, of de klimkoning van de beloften van 2007 moest al lossen. In de koninginnerit, die werd gewonnen door Gesink, eindigde Bauke Mollema op de 43ste plaats, op 11.59 minuten van zijn kamergenoot. Hij merkte dat hij nu in een andere wereld was terechtgekomen, met een ander niveau. Maar het viel hem wel een beetje tegen, van hemzelf.

De volgende dag werd de langste etappe gereden, over 220 kilometer. Van Seaside naar het zuiden, over the magnificent and picturesque Pacific Coast Highway 1, where the mountains and redwood forests flank the Pacific Ocean. Maar deze dag niet. Het was ijskoud, het regende onophoudelijk en er waaide een straffe tegenwind van 6 Beaufort.

Helemaal vooraan in het vroeg ontsnapte kopgroepje, reed de officieuze recordhouder van de Dertien kilometer van de Friesestraatweg. In korte broek en de gekromde kattenrug in een regenjasje. Hij voelde zich natuurlijk in zijn element onder de Groningse omstandigheden. ‘Nou ja, toen ik in de kopgroep zat,’zei Bauke later, ‘dacht ik wel even dat ik gek bezig was.’ Maar wat had hij te verliezen? Voor hetzelfde geld had je een goede dag. Kleine kans, zo vroeg in het seizoen, in 2007 was hij pas in juli goed, maar je kon nooit weten.

Ruim zeven uur duurde de uitputtingsslag en Bauke Mollema blies zich finaal op. Hij werd ingehaald door onverschillig voortjakkerende collega’s; de onderkoelde Raboprof fietste eenzaam over de van God verlaten Amerikaanse wegen. En voor het eerst twijfelde hij aan zijn capaciteiten. Stoppen! schreeuwde elke vezel in zijn doorweekte pezige lijf. Vijftien renners gaven daar vandaag gehoor aan, maar Bauke Mollema wilde niet afstappen in zijn eerste profkoers. Uitgeput bereikte hij de druilerige hoofdstraat van San Luis Obispo, op twaalf minuten van de winnaar, als 104e en voorlaatste.

Robert Gesink hield zich knap staande in de top-10, werd beste jongere en was in opperbeste stemming. Voor Bauke Mollema was het de rest van de week een kwestie van zo min mogelijk minuten verspelen en overleven. ‘Ik was elke dag blij dat ik de finish haalde.’ Hij eindigde als 46ste, op een half uur van winnaar Leipheimer. De ploegleiding was wel tevreden, maar de klassementsrenner van de toekomst voelde zich knap waardeloos.

Weer thuis voelde hij zich nog steeds beroerd en verkouden, had hij door de jetlag al twee nachten nauwelijks geslapen. Hij moest over vier dagen alweer koersen in de Clasica Almeria. ‘Als ik mocht kiezen dan was ik liever thuisgebleven,’ zei Bauke Mollema, nog onwetend van de reis die hem te wachten stond.

Eerst was er zeven uur vertraging op Schiphol, toen moest het vliegtuig uitwijken naar Alicante, daarna ging het met de bus nog driehonderd misselijkmakende kilometers naar de plaats van bestemming.

Om één uur lag Bauke Mollema eindelijk in bed, maar het slapen ging nog steeds beroerd. Met de pest in zijn lijf stapte hij ’s ochtends om elf uur op zijn fiets. Ze hadden hem er niet voor niets bijgehaald.  ‘Kom op, Bauke, tempo maken!’, riepen ze. Hij moest de hele tijd aan de kop van het peloton zitten. En na een paar uur ging opeens het lichtje uit. Bauke Mollema liet zich afzakken, samen met ploeggenoot Tom Leezer, en reed terug naar het hotel.

Na een dag rust kwam de Ronde van Murcia, een etappekoers. Ploegleider Frans Maassen zag wel dat Mollema nog met een flinke jetlag zat, maar verwachtte toch wel iets van hem. Maar Bauke Mollema reed anoniem mee en werd achtereenvolgens 80ste, 46ste, 57ste, 62ste en 63ste. Californië had er flink ingehakt.

Daarna volgde Nokere-Koerse, een vlakke klassieker met veel kasseien: niet helemaal zijn koers. ‘Ik stuiterde alle kanten op.’ Maar hij werd 25ste, verdienstelijk, zoals dat heet in het wielrennen.

Mooie etappes, sterke renners

Nu het er de schijn van had dat hij was hersteld, keek hij uit naar de Vuelta a Castilla y Leon: mooie etappes, sterke renners, goede herinneringen en vooral: goede benen. In de tweede etappe mengde hij zich opeens tussen de grote mannen. In de laatste paar honderd meter schoot Bauke Mollema vanuit het niets naar voren, passeerde Alberto Contador en finishte kort achter Thomas Dekker en ritwinnaar Karsten Kroon op de derde plaats. Hij verraste zichzelf. ‘Ik wist zelf ook niet dat ik kon sprinten.’ De aankomst lag hem, misschien was dat het, met een zware laatste twee kilometer, licht bergop en wat kasseien. Daardoor was iedereen al goed kapot, en hij misschien net wat minder.

Twee dagen later was de rit over 161 km van Carrion de los Condes naar Montaña Palentina, met de finish op ruim 1400 meter hoogte. Contador was oppermachtig, maar ook debutant Mollema maakte weer een zeer sterke indruk. Hij reed met de besten mee naar boven en eindigde als zesde. Dat was de volgende dag ook zijn plek in het eindklassement. Contador, Soler, Dekker, Leipheimer, Menchov, Mollema. Een droomrijtje. Leon had van Mollema nog wel wat langer mogen duren. Maar hij was blij met zijn klassering.

Ploegleider Adri van Houwelingen zei dat hij iets heel bijzonders had gedaan. Hij vertelde Bauke dat hij eens goed moest kijken wie hij er allemaal af had gereden. Een waslijst aan toppers. Het was geen superbelangrijke wedstrijd, maar er reden heel wat kanonnen rond. De eerste drie van de afgelopen Vuelta, de nummers een en drie van de Tour en de bergkoning van de Tour.

Het was tijd om eens rustig te evalueren wat de eerstejaarsprof in zijn eerste maanden allemaal was overkomen. We hadden om elf uur afgesproken in zijn nederige stulpje en dat was bij uitzondering geen loze uitdrukking. Bauke Mollema woonde in een studentenbuurt, op loopafstand van de Groningse binnenstad.

Wachtend bij de voordeur, met zes bellen waarvan volstrekt onduidelijk was bij welke bewoner het knopje hoorde, passeerden in een tijdsbestek van dertig seconden een vroegvadsige ongewassen jongeman op slippers met een pak melk, een halfje bruin en een doosjes eieren. En daarna een gammele fiets, krakend en ratelend op weg naar een collegezaal. Het wielerreservaat Lanaken was hier heel ver weg.

Het was een vooroorlogs pand en de bewoners noemden het zelf ‘het huis van de verzakking’. Met z’n negenen woonden ze er, drie per etage. Bauke betaalde 175 euro huur en woonde op de tweede etage, precies op de verdieping waar geen nieuwe keuken was geplaatst.

Er stond wel een oude Liebherr-koelkast die zo groot was dat je er het eten voor een bescheiden Pro Tour-wielerformatie in kon conserveren. Op de koelkast lag het schoonmaakrooster. ‘Bouke’ (sic!) stond ingeroosterd voor een keer in de drie weken. In de praktijk was dat toch iets minder vaak, zei hij.

Ik greep de kans om de koelkast te inspecteren van de befaamde eter van de Raboploeg. Het tweede vak was dan van Bauke en toonde een kil landschap: een brokje kaas, boter en wat vleeswaren. Het krat Heineken in het groentevak was verrassend genoeg ook van de wielerprof. Hij zei dat het er al een half jaar stond, van een keer toen hij een paar vrienden op bezoek had.

Van afgenomen eetlust van Buikje Mollema was geen sprake. Er stonden dozen met eten in de voorraadkast in de gang. De jonge renner at vooral Italiaanse mix. Er stond ook een doos met energierepen voor onderweg, een reep per uur.

De eerstejaars prof woonde in een jongenskamer van tien vierkante meter. De muur hing vol met vlaggen, van Feyenoord en Frankrijk, supportersjaaltjes, posters, de wielerkalender en een verkeersbord. Wederrechtelijk meegenomen souveniertje dat bij de tweede etappe van de Vuelta Ciclista a Leon van 2006 precies honderd meter voor de finishlijn stond. De toen nog onbekende renner van WV De Maaskant passeerde het bord als eerste en daarna ook de finish.

De kleine kamer was praktisch ingericht. Een kledingkast, met daarboven op een grote doos met wielerkleding. De doos van 2008 was nog groter dan die van vorig jaar, die trouwens ook nog voor de helft was gevuld. Het was te veel kleding voor Baukes woning en zijn sobere leefstijl. Sommige teamgenoten trokken elke wedstrijd nieuwe sokken aan en klaagden dan dat hun sokken op zijn. Volgens Bauke Mollema was dat bijgeloof. Hij fietste zelf nog te kort om aan bijgeloof te doen. Hij had tot nu toe redelijk geluk gehad.

Een zeer noodzakelijke hoogslaper, daaronder een tweezitsbank, in het hoekje bij het raam een bureautje waar nog net plaats was voor een beeldscherm. Aan de andere kant een tafel voor een kleine tv en stereo. Er was nog net genoeg ruimte voor de bewoner om zich tussen de verschillende meubelen en apparaten door te manoeuvreren.

Terug in Groningen betekende even een paar weken geen luxe hotels, geen verzorgers die de spieren vertroetelen of mecaniciens die de fiets prepareren. Bauke Mollema was nu weer studentenkamerbewoner, kookte zijn eigen potje en tilde de fiets mee naar de tweede etage. Gelukkig waren de trappen lekker breed.

Maar de harde profwereld was nooit ver weg. In korte tijd waren dopingcontroleurs twee keer langs geweest. Op zondagochtend acht uur stonden ze voor zijn deur. Of hij even bloed wilde afgeven en plassen. Hij had juist op zaterdag zes uur getraind en wilde lekker uitslapen. Hij vond het niet zo erg, maar was wel een uur bezig met het invullen van de formulieren.

Dopingcontroleurs

De tweede keer was Bauke bij zijn vriendin, de marathonschaatster Jane Douma, toen de dopingcontroleurs op alle knopjes bij de voordeur hadden gedrukt en binnen werden gelaten. ‘Mijn huisgenoten vroegen zich af wie dat waren. Ze bonkten op de deuren van hun kamers, maar werden niet binnengelaten.’ Daarna werd het stil en zag een huisgenoot – verscholen achter zijn deur – dat het anti-doping-duo door het sleutelgat van Baukes kamer keek. ‘Collega,’ zei de ene controleur, ‘hier is het hoor. Daar hangt een wielershirt van de Rabobank.’

En natuurlijk was er ook nog trainer Louis Delahaije die met zijn SRM-computersysteem elke pedaaltred van iedere Raboprof kon terugzien in zijn computer. Afstand, snelheid, hartslag en vermogen -wattage.

Wattage leek het nieuwe evangelie. Het was populair geworden door Lance Armstrong, die waarschijnlijk zelfs wist hoeveel watt hij tijdens de copulatie leverde. Op trainingskamp werd bij sprintwedstrijdjes gekeken wie het meeste watt kon trappen, zei Bauke. Bekend was dat Oscar Freire er weinig van moest hebben, maar dat Robert Gesink erbij zwoer.

Volgens Louis Delahaije was Robert iemand van de cijfers. ‘Hij zegt: “Ik heb vandaag lekker getraind, want ik heb 330 watt getrapt.” Bauke is meer van het gevoel, maar hij zit ook nog in een ontdekkingsfase. Door alleen veel te fietsen wordt ie al beter.’

Bauke vond het SRM wel boeiend, maar liet voorzichtig doorschemeren dat hij er ook niet zo’n liefhebber van was. Hij wees erop dat hij in de training wel veel watt kon trappen, maar dat je daar in de wedstrijd niet veel aan had, als het er niet uitkwam.

Toch hield hij het nog keurig bij en stuurde hij zijn gegevens elk dag braaf naar Delahaije. Hij nam plaats achter zijn laptop en even later verscheen de wielrenner in overzichtelijke grafieken en diagrammen op het beeldscherm. ‘Een beetje Big Brother is het wel,’ zei Bauke Mollema. ‘Kijk, vorig jaar heb ik 27.500 kilometer afgelegd.’

Het was ook verhelderend en zo begon hij ooit zelf ook, min of meer. Elke trainingsrit werd in de schoolagenda genoteerd. Ik had aan Bauke gevraagd de betreffende agenda’s op te sporen op zijn moeders zolder in Dokkum en mee te nemen. Ik stond voor mijn Hugo Borst-moment, toen die bij Joop van Basten thuis op de jeugdaantekeningen van Marco stuitte.

De agenda’s van Bauke Mollema gunden mij een blik in een jongensleven. Ik opende een met Feyenoord-stickers beplakte agenda van het schooljaar 2003-2004. Bauke deed 5VWO en noteerde na elke training afstand, tussen haakjes zijn gemiddelde snelheid en soms de weersomstandigheden en zijn gevoel.

Een willekeurige midweek in 2004.

Maandag 17 mei: fitness 1,5 uur

18 mei: 58,5 km (32,75 km/h)

19 mei: mondeling Engels 71,1 (28,25) kutbenen+koud naar Dokkum, in soms regen

20 mei: 105,6 (32,5) Dokkum-Zuidhorn 35 tegen Bft. 4/5

21 mei: 64,0 (31,75) Bft. 5+

In zijn eerste jaar, meldde de agenda, had hij al 21.707 kilometer bij elkaar gefietst. Dat was exclusief de dagelijkse krantenronde en de 26 kilometer naar en van school. Nu Bauke het na jaren weer teruglas was hij zelf ook nogal verbaasd over zijn trainingsijver. Hij zei dat hij nu de 21 uur per week, soms zelfs de 23 uur, niet eens haalde. Hij schrok ook van de gemiddeldes in de agenda van 2004-2005. ‘34 km/uur? Dat rijd ik nu niet eens!’

Hij was trouwens ook nog steeds verbaasd over zijn goede resultaat in Leon, een week eerder. Met dezelfde inspanning werd hij in Californië veertigste en in Spanje zesde. Hij hoopte dat hij ook nog een wedstrijd kon winnen, al waren er niet zoveel eerstejaars die dat deden.

Bauke Mollema kon nauwelijks wachten om weer te gaan koersen.

Maar twee dagen later beleefde hij een helletocht in de Hel van het Mergelland. Het regende, het was koud en hij had zich niet warm genoeg aangekleed. Onderweg raakte hij half onderkoeld en zat hij te rillen van de kou op zijn fiets. Er waren veel uitvallers en uiteindelijk reed hij de koers met moeite uit. Meer zat er niet in, zei hij.

Zijn volgende koers was de Waalse Pijl. Hij begon met heel goede benen. ‘Op een gegeven moment ging het ontzettend regenen en werd ik door de kou bevangen.’ Zat hij weer te rillen op de fiets, loste hij vijftien kilometer voor de finish en reed meteen rechtdoor naar de bus voor een warme douche. Dit jaar kon hij nog niet tegen de regen. Misschien had hij te weinig kleren aan. Hij ging zich er beter op kleden.

Bauke Mollema moest lange etappekoersen rijden, met veel bergen, in de droogte en de hitte. Dat was wel duidelijk. Volgend jaar hoopte hij de Vuelta te rijden, het jaar erna misschien de Tour. Hij wist nog niet hoe het was, om drie weken achter elkaar te fietsen. Hij had nooit langer dan tien dagen gefietst en nooit het gevoel gehad dat hij helemaal kapot zat. Het leek hem wel mooi om helemaal kapot te gaan en te zien of hij daarvan kon herstellen.

Misschien zou de Ronde van Romandië hem hieromtrent enig inzicht kunnen verschaffen.

Zeker de vierde etappe, de koninginnerit van Sion naar Zinal (1678 meter). Hij moest met Laurens ten Dam beulswerk verrichten voor kopman Thomas Dekker, de winnaar van vorig jaar en beste man in het klassement. Maar Dekker was Piepedood, schreef Het Nieuwsblad. Hij kon het niet afmaken, en misschien wilde hij het wel niet afmaken. Bauke Mollema had toen al het vermoeden dat er iets niet goed zat tussen Dekker en de ploegleiding.

Hij ging voor zijn eigen klassement, werd toch nog achttiende en klom fors in het klassement.

Hij ging met een goed gevoel de laatste etappe in. Hij wilde de 21ste plaats consolideren in zijn eerste Pro Tour-koers en daarna lekker op vakantie met zijn vriendin. Het was een overzichtelijke, vlakke etappe. Er was nog zestig kilometer te gaan en op een saai stuk, net na de bevoorrading, droomde Bauke wat weg. Over de vakantie van komende week in Frankrijk.

De weg ging naar beneden, de grote groep reed met een gangetje van vijftig kilometer per uur. Hij hoorde een schreeuw, aan de andere kant was een valpartij en Bauke Mollema – voor wie in het peloton rijden al net zo gewoon was als ademhalen –  kneep geroutineerd een weinig in de remmen. Bedrijfsongelukje, niets aan de hand.

Achter hem reed een Euskaltel-renner. Bauke wist niet meer precies wie het was. Hij kon nog wel exact vertellen wat er op dat moment gebeurde. Hij voelde dat de renner tegen hem aanreed, dat hij achterom keek en dat hij hem zag vallen. Hij voelde dat hij in zijn fiets bleef haken en dat hij werd meegenomen in de val. Hij dacht: ‘Shit….kut.’ De eerste echte valpartij van Bauke Mollema was een feit. Hij klapte naar rechts op zijn elleboog en heup, schoof over het asfalt en kwam tot onder een stilstaande auto.

Hij voelde eigenlijk geen pijn, al lag zijn elleboog open en hing zijn rechterarm er wel een beetje raar bij. Zijn broek was gescheurd en besmeurd met bloed. Dat vond hij zonde. Nou ja, het hoorde erbij. Je moest alles een keer meemaken. En de fiets was gelukkig ongedeerd. Hij zei: ‘Ja, het gaat wel hoor.’

De mecanicien hing uit het raam van de volgwagen en duwde Bauke met een snelheid van zeventig kilometer razendsnel terug naar het peloton. Opeens stond er een motor op de weg en bemerkte Bauke Mollema dat zijn rechterhand weigerde te remmen. Hij ontweek de motor en schoot de stoep op. Ging hij bijna wéér onderuit.

Hij was weer terug in het peloton maar na vijftien kilometer, toen er geklommen moest worden, voelde hij dat het bijna niet ging. Ploegarts Dion van Bommel zag ook dat de elleboog almaar dikker werd en Bauke Mollema hoorde Erik Dekker in zijn oortje zeggen dat doorrijden geen zin meer heeft. Hij stapte af, en toen de adrenaline naar normale waarden zakte, voelde hij ook dat het niet goed zat. Zijn ellepijp was gebroken.

Een paar uur later zat Bauke Mollema in het vliegtuig naar Nederland. De stemming was niet echt vrolijk in het Rabo-kamp. Op teletekstpagina 663 werd de naam van de hoogst geklasseerde Nederlander niet eens genoemd in het verslag; op de tweede pagina was Bauke Mollema simpelweg verdwenen uit het klassement.

Vluchtig afscheid

Hij nam vluchtig afscheid van zijn teamgenoten en werd getransporteerd naar het ziekenhuis van Amersfoort, waar hij de volgende ochtend zal worden geopereerd. Amersfoort, stad waar de klimmer Bauke Mollema zich in september 2005 voor het eerst liet zien, toen hij het bergklassement won van de Groeistad Klassieker.

Vanaf zondag 4 mei 2008 was het ook de plek waar hij, eenzaam onder witte steriele lakens, lag te wachten op zijn operatie. Met een donker gemoed. Teamgenoot Marc de Maar liep bij een vergelijkbare val een gecompliceerde elleboogbreuk op en was pas maanden later weer hersteld. Die vakantie met zijn vriendin kon Bauke Mollema nu ook wel vergeten.

Drie dagen na zijn zware val belde ik hem, om hem een hart onder de riem te steken. Zou hij me al te woord kunnen en willen staan?

‘Héé, met Bauke!’, zei Bauke Mollema

Hij klonk ongeveer hetzelfde als na zijn zege in de Tour l’Avenir. ‘Het gaat goed hoor,’ zei hij achteloos, ‘ik sta nu op de Eifeltoren met mijn vriendin.’

De toekomstige Tour-podiumklant stond me na de grootste tegenslag uit zijn jonge loopbaan opgeruimd te woord vanaf de hoogste plek in Parijs. Bauke was misschien niet zo van de symboliek, maar ik beschouwde dit als een historisch moment.

Blijmoedig vertelde hij over de mooie breuk en de geslaagde operatie. Hoe de rechterelleboog keurig werd opengemaakt (vleeslapjes ingesneden en opzij geklapt) en hij op de eerste rang lag en met nieuwsgierige ogen zat te kijken naar het bloederige binnenste van zijn rechterarm, ondertussen rustig pratend met de chirurgen. ‘Op een gegeven moment zag ik ze met een flinke hamer twee stalen pennen in mijn arm slaan.’

Hij zei dat hij zes weken uit de roulatie zou zijn. Dat was wel veel voor iemand die nooit langer dan een week niet had kunnen fietsen. ‘Maar,’ zei hij strijdlustig, ‘ik mag over twee dagen alweer op de rollerbank.’

Na Parijs verbleef Mollema twee dagen op Ameland, waar de ouders van zijn vriendin woonden. Ja, het was goed aan met Jane, wier naam je moest uitspreken met een lange a, zoals in ‘gedane’. Het programma op Ameland bestond uit aan het strand liggen en ontspannen. Zo had hij even iets anders aan zijn hoofd en hij kon trouwens ook niet veel anders.

Toch raasde er al snel een jong tandemduo over het eiland, dat andere fietsers de stuipen op het lijf joeg met een kruissnelheid van 35 kilometer per uur. Hij zei dat ze best hard hadden doorgetrapt. Jane zat voorop, zodat hij zijn arm kon ontlasten en zijn benen het werk deden.

Precies tien dagen na zijn zware val, reed er een Raboprof in vol ornaat, maar met opgetrokken rechterschouder, mijn achtertuin in. Behoedzaam stapte hij van zijn Colnago CLX Carbon ter waarde van vijfduizend euro.

Voorzichtig liet hij zich zakken op het zachte kussen van een tuinstoel en probeerde met zijn linkerhand de rits van zijn jasje los te maken. Zijn rechterelleboog kon hij nog niet buigen en hij was stijf rechts. Alles kostte moeite: tandenpoetsen, eten, naar de wc.

Hij had zich een dag eerder voor het eerst weer op zijn racefiets op de openbare weg begeven. Dat voelde nog niet echt goed, hij had nu ook last van zijn rug. Hij zat nu scheef op zijn fiets.

We hadden te maken met een gehandicapte en dit leek de verslaggever het uitgelezen moment om een stukje te gaan fietsen met Bauke Mollema. In het Westerkwartier, de streek waar hij het zichzelf leerde. Een sentimental tour, zogezegd.

‘Oh shit,’ zei Bauke toen hij opstond, ‘die korst gaat weer open.’ Er begon bloed te vloeien onder de blauw-oranje koersbroek. Maar hij lachte alweer toen hij mijn roestige racefiets zag: een oude Bridgestone Diamond Head met riempjes, roestige ketting en afgestompte tandwielen. Mijn eerste en zeer dierbare racemonster, vijf jaar geleden gekocht in Den Haag bij Rijwielspecialist Leo de Kok en zonen. De zonen Kees en Leo waren de zeventig inmiddels gepasseerd en vormden een kibbelend en volledig met elkaar vergroeid duo. Maar het waren vooral goudeerlijke vaklieden, niet uit op winstbejag. Voor slechts vijftig euro was het juweel van mij. Kees zei dat alleen de derailleur, een Shimano 600, al veel meer waard was.

Hier moest de verwende prof Bauke Mollema hard om lachen. Volgens hem was mijn fiets nog ouder dan zijn eerste Raleigh. Hij grijnsde om de versleten banden, de remmen en vooral het vale Royal GT zadel.

Even later tuften we als twee AOW-gerechtigde toerrijders door het zonovergoten coulisselandschap. Met een snelheid van 24,5 km/h gemiddeld en een wattage van 112. Handjes op het stuur en babbelen maar.

Ik leerde dat Bauke normaal ongeveer 200-240 watt wegtrapte en dat een profwielrenner helemaal geen oog heeft voor het decor waarin hij fietste. Hij zei dat hij daar niet op lette. Hij probeerde vaak wedstrijdsituaties na te bootsen, strak door de bochten te gaan en was vooral bezig met wattages. Er zat wel eens een liedje in zijn hoofd, soms tot vervelens toe.

We fietsten door een van de oudste cultuurlandschappen van West-Europa. Waar de wegen de kronkelige loop volgden van verdwenen wadgeulen. Er was weidsheid, we schampten wierdedorpen met baksteenkerken. Ik zei dat er gehooid werd, ‘daar rechts op het land’. Bauke Mollema antwoordde: ‘Ik rijd het liefste in de zomer, het kan mij niet warm genoeg zijn.’

Ik was zelf een fundamentalistische afstapper, een pathologische omgevingsfetisjist en redder van schapen in nood. Maar op een of andere manier stelde Baukes antwoord mij gerust. We namen afscheid, Bauke reed alleen verder. Hij meldde later fijntjes dat hij nog anderhalf uur serieus had gefietst.

In die quasi-onbekommerde jongeling huisde een eerzuchtige sportman die zijn energie kwijt moest. Hij had nog steeds last van zijn elleboog, maar het liefste zou hij alweer wedstrijden rijden. En nu zat hij op zijn kleine tv’tje te kijken naar zijn teamgenoten en hoorde hij de romanticus Maarten Ducrot jubelen over ‘de nieuwe generatie’ en ‘Het Nieuwe Wielrennen’. ‘Ik vind dit zo schitterend’, zei Maarten Ducrot. Collega Herbert Dijkstra was wat zuiniger. Hij vroeg wat Maarten bedoelde. ‘Nou, niet zo gecontroleerd fietsen’, zei Maarten Ducrot. ‘Maar aanvallen, man tegen man! Dit is toch prachtig!’

Bauke keek en luisterde met gemengde gevoelens. Hij vond het wel gaaf dat de jongeren zo goed reden. Hij was ook wel een beetje jaloers.

Op 11 juni maakte hij zijn rentree, in de Dutch Food Valley Classic die hij trouwens nog gewoon Veenendaal-Veenendaal noemde. Eerder dan verwacht – Bauke Mollema was een zondagskind.

Hij had weliswaar pas een week goed kunnen trainen en zei dat zijn conditie wel eens beter was geweest, maar hij mocht zijn arm weer belasten dus hij ging het gewoon proberen. Het was 200 kilometer, hij was al lang blij als hij levend de finish zou halen. Dat lukte niet, na 175 kilometer stapte Bauke Mollema af.

Bij de Ster Elektro Tour hoefden we ook niet veel van hem te verwachten, zei hij. En bij het NK ook niet. Het kwam allemaal te vroeg en het waren trouwens ook geen koersen voor klimmers en klassementsrenners.

Piekmoment

Zijn volgende piekmoment moest de ronde van Oostenrijk worden, een achtdaagse koers met direct aan het begin al hoge bergen. Het ging lekker met trainen en hij had het gevoel dat de goede vorm er weer aan zat te komen.

Maar er was ook nog een andere mijlpaal, op vrijdag 27 juni. Die dag ging de website van Bauke Mollema wereldwijd in première. Zijn broer Wybe had de domeinnaam al geclaimd. En, heel verstandig met het oog op Baukes gewoonte om zich nogal stormachtig te ontwikkelen, ook maar meteen die met de toevoeging .com.

Hij moest eerst nog wat rare figuren van zich afschudden, maar nu was hij in zee gegaan met het jonge trio Kerckhoffs-Koch-Stam. Hij had er heel wat bemoeienis mee gehad. Ze wilden  op de eerste pagina een foto van hem op een tijdritfiets, maar dat vond hij niet gepast. Hij was toch meer een klimmer.

Dus zagen we op zijn startpagina de jonge sportman met de dunne armen en gekromde kattenrug solo een steile berg beklimmen. Verbeten gezicht, het shirt helemaal open geritst.

Hij schreef regelmatige korte stukjes over zijn belevenissen. Ook dit was het Nieuwe Wielrennen, al zat een BM-kledinglijn er – in navolging van teamgenoot Thomas Dekker – er volgens Bauke Mollema voorlopig nog niet in.

Op 6 juli was Bauke Mollema eindelijk weer terug in zijn geliefde habitat: de bergen. De Ronde van Oostenrijk. Niet in zijn geliefde weersomstandigheden. Regen kletterde op het wegdek en tijdens het inrijden voor de proloog gleed hij onderuit. De schrik sloeg hem om het hart, hij keek naar z’n elleboog en zag een gat. Daarna keek hij naar de schaafwond op zijn heup. Toen pas kwam de opluchting: gelukkig, het was zijn gezonde kant. Het was stom, vond hij. En slecht voor de moraal.

De Ronde van Oostenrijk werd geen succes. Zelfs in de bergetappes eindigde hij rond de honderdste plek. Hij had geen idee wat eraan scheelde, mailde hij. De power in de benen ontbrak gewoon. Hopelijk zat er de komende dagen vooruitgang in want hij werd er niet vrolijk van om tijdens een bergrit op dertien minuten binnen te komen.

Nog nooit had Bauke in de bus gezeten en zelfs daar moest hij nu bijna uit lossen. Dat gaf zo’n slecht gevoel. ‘Je zit tussen de losers.’

Met de 74ste plaats in het eindklassement trok hij zich gedesillusioneerd twee weken terug in Font Romeu. Met zo’n vijftien ploeggenoten verbleef Bauke Mollema in het hooggelegen trainingsoord in de Pyreneeën. Hij ontdekte er snel dat hij nog steeds van de bergen hield en de bergen van hem. Saai was het er wel. Er hing daar een soort Oostblok-sfeer met die betonnen flats. En er was ook weinig te doen. Hij las ongeveer een boek per dag.

’s Middags keken ze in een zaaltje naar de Tour de France. Bauke keek niet zozeer als Raborenner, maar als liefhebber. Hij genoot vooral van de broertjes Schleck.

Het was een fletse Tour, wat betreft de Nederlanders, vond John van den Akker, rennersmakelaar voor de criteria, in het Sportjournaal. Hij zei te hopen dat de jonge garde –Gesink, Boom, Dekker, Mollema – over een paar jaar zou gaan presteren in de Tour. ‘Dan staat het land weer op zijn kop en stroomt het publiek hier massaal toe.’

Mooie verwachtingen, maar daar kocht Bauke Mollema nu even niets voor. Zwarte Zaterdag kopte hij op 2 augustus boven zijn verslagje van de Classica San Sebastian. Voortijdig uitgestapt. Frans Maassen had het al tegen hem gezegd: ‘Wielrennen is sowieso 90 procent verliezen.’

Al gold dat tot nu toe niet voor Bauke Mollema. Zoveel tegenslag was hij niet gewend. Lag hier een taak voor de rennerregisseur Dekker? Neuh, vonden beiden. Bij die functie moest je volgens de twee noorderlingen ook niet te veel voorstellen. Ze belden elkaar om de zoveel weken en dan spraken ze vijf minuten met elkaar. Het zou wel weer goed komen met Bauke.

Het duurde even, maar inderdaad, op zondag 17 augustus reed Bauke weer een goed resultaat. Vierde werd hij. Weliswaar bij het Open Kampioenschap van Groningen – dat hij even meepakte aan het einde van zijn training. Maar als hij zijn wiel niet had hoeven wisselen, had een podiumplaats erin gezeten.

Het oude gevoel keerde weer terug bij de Groninger. Die overigens steeds minder leek te voelen voor een verhuizing naar België. In de Ardennen kon je volgens hem niet echt goed klimmen. Hij zou dan toch liever in de Pyreneeën gaan wonen. Maar vooralsnog zag het ernaar uit dat hij in Groningen zou blijven. Ook omdat zijn vriendin daar zat.

Het jaar 2008 was Baukes alomvattende debuutjaar. Hij debuteerde bij de profs, op het internet en in de liefde. Of de goede vorm met verliefdheid had te maken, kon Bauke Mollema niet met zekerheid zeggen. ‘Ik merk er niks van tijdens training of wedstrijden. Ik kan het wel redelijk gescheiden houden, denk ik.’

En passant meldde hij dat hij niet meer met SRM trainde. Sinds een maand stuurde hij de bestanden niet meer door naar trainer Delahaije. Bauke had het acht maanden gedaan en hij zat er continu naar te kijken. ‘Dat maakte me onrustig.’ En hij ging er ook niet harder door rijden.

Niet de nieuwe Gesink

Wist de wielerwereld het bij deze ook: Mollema was dus niet de nieuwe Gesink. Die kon volgens Bauke niet zonder SRM. Gesink wilde per seconde weten wat hij deed. Hij dacht zelf dat gevoel heel belangrijk was en dat werd met die gegevens weggedrukt. Hij vertrouwde het ook niet zo.

Erik Dekker vond het jammer. Hij zei dat ze Bauke ervan moesten overtuigen dat het goed was om te trainen met de SRM. Volgens Dekker was Bauke Mollema nog van de logica ‘als ik moe thuis kom dan heb ik goed getraind.’ Hij was nog altijd een beetje de middelbare scholier die zich in het rood fietste, vond Dekker.

Maar Delahaije zei dat het gevoel zeker niet mocht worden weggedrukt en dat SRM ook niet zaligmakend was.

Bauke Mollema had het sterke gevoel dat hij goed zou gaan rijden in de Ronde van Duitsland. Mentsjov was weliswaar de kopman, maar die was eigenlijk doodmoe van de Tour en de Olympische Spelen. Bij de ploeg werd stilletjes toch vooral veel verwacht van hun jongste renner. Die blaakte van zelfvertrouwen. Volgens hem lag het parcours hem wel en als hij bij de eerste tien zat kreeg hij een beschermde status.

De negendaagse startte in Oostenrijk en met de Alpen had hij nog een rekening te vereffenen. Op 30 augustus was de eerste echte etappe, meteen de koninginnerit van Kitzbühel naar Hochfügen (1463m). Mentsjov stapte af en Bauke Mollema reed met de besten mee naar boven. Hij finishte als zesde en stond vijfde in het klassement, op een minuut van de leiderstrui. Een dag later, van München naar Hesselberg met weer een finish bergop, eindigde Mollema in een kopgroep van zes.

Ploegleider Frans Maassen was lyrisch. ‘Het is super wat Bauke heeft laten zien’, zei hij. ‘Met zo’n aankomst en deze tegenstand.’ De komende dagen gingen ze Baukes klassement verdedigen.

En zo kon een jonge debutant zomaar kopman worden van een topploeg in een respectabele Pro Tour-koers. ‘Dat is wel raar ja, om voor zo’n onervaren jongen te rijden,’ bekende Nederlandse kampioen Koos Moerenhout, tijdens de Deutschland Tour de kamergenoot van Bauke. ‘Maar koersen kan Bauke wel en hij dwingt het ook af. Hij doet dingen die ik zelf niet kan. Hij was de beste renner bergop, dus verdiende hij nu ook het vertrouwen van de ploeg.’

Bondscoach Egon van Kessel meldde dat hij Bauke Mollema had toegevoegd aan zijn voorlopige WK-selectie. Dat was dezelfde Van Kessel die nog geen jaar geleden zei dat Mollema eigenlijk nog geen echte wielrenner was en dat hij alle kneepjes en foefjes nog moest leren.

Bauke Mollema zei dat hij het eigenlijk wel een beetje had verwacht na die goeie eerste etappes in Duitsland.

Bij de Raboploeg hadden ze al eerder besloten dat ze zich niet meer zouden laten verrassen door Bauke Mollema. Regisseur Erik Dekker zei het zo: ‘Bij Bauke is eigenlijk niets logisch.’

Toch wist hij in de derde etappe ploegleider Maassen, zelf vroeger ook geen onaardige sprinter,  weer te verbazen. Mollema sprintte doodleuk mee en werd zevende. Maassen zei dat hij het wel apart vond dat Mollema de handen in de sprint gewoon op het stuur hield en dat hij zich er echt ingooide.

Mollema, meende Maassen, was wel relaxed. ‘In de afdaling rijdt ie weinig in de beugel, dat zie je niet zoveel.’

De vijfde etappe naar Winterberg was de langste etappe, met een paar venijnige beklimmingen. Misschien zat er nog meer in het vat. Het was smerig en koud weer en volgens Maassen moesten de mannen vreselijk afzien. En zijn jonge kopman beging een kardinale fout. Vijftig kilometer voor de finish deed hij zijn regenjack uit. Bauke Mollema dacht dat de finale was begonnen.  ‘Maar daarna viel het weer stil. De laatste 25 km heb ik het ontzettend koud gehad.’

Hij verloor vijftien seconden, viel terug naar de zesde plaats en wankelde na de etappe naar de bus. Vaste buschauffeur Piet de Vos ondersteunde de renner en trok diens doorweekte wielerkleren uit – zelf was hij daar niet meer toe in staat. Bibberend betrad Bauke het douchehokje in de bus, het werd even zwart voor zijn ogen en hij klapte tegen de wand.

‘Hij viel zo om,’ zei ploegleider Jan Boven, die dit toch vooral als iets positiefs zag. ‘Bauke heeft wel getoond dat hij heel diep kan gaan.’

De bijna-dode renner werd onder de verkwikkende stralen weer mens. Een kwartier onder de douche in de bus met het beperkte waterreservoir kon eigenlijk niet, maar ze lieten de jonge kopman maar even begaan.

Kamergenoot Koos voelde zich niet geroepen zich over zijn jonge teamgenoot te ontfermen. ‘Dat is ook de hardheid die met de jaren komt. Bauke is natuurlijk een frêle jongen en je kunt hem ervoor waarschuwen, maar de praktijk is toch echt de beste leerschool.’ Bauke Mollema was ook echt niet zo hulpbehoevend, zei hij. Hij had niet de indruk met een geknakt persoon op de kamer te liggen.

In de etappe van Bad Fredeburg naar Neuss won Mollema de verloren tijd slim terug en nestelde hij zich weer op de vijfde plaats. Maassen verbaasde zich over de ontspanning bij zijn jonge kopman. Die sliep ook heel veel en heel makkelijk – bijvoorbeeld tussen trainingen door – wat een heel goed teken was voor een klassementsrenner.

Het was hem allemaal redelijk makkelijk aan komen waaien, zei Maassen. Maar hij kon heel goed herstellen, het was een pittige koers, er was hard gereden in zeer wisselende omstandigheden.

Bauke Mollema keek nog wat verbaasd om zich heen en zijn omgeving keek geamuseerd en soms streng terug naar die onconventionele jongeling. Maassen vond hem een aardig ventje en volgens hem lag Mollema goed, in het team. Volgens chauffeur Piet de Vos, die al zestien jaar chauffeur was en vele renners van dichtbij had meegemaakt, was Mollema een prettige leerling. ‘Hij gaat geen dikke nek worden hoor. Maar hij moet nog wel veel leren.’ Bauke was bijvoorbeeld een beetje verstrooid. Ze hadden achterin kleedhokjes, maar dan ging ie toch voorin zitten met z’n besmeurde kleren.

Volgens Koos de kamergenoot vroeg Bauke Mollema hem niet het hemd van het lijf. Bauke leefde volgens hem in zijn eigen wereld, wist niet zoveel van de wielerhistorie of van andere renners. ‘Hij is heel onbevangen’, zei Moerenhout. ‘Hij is op ontdekkingsreis.’

Voor de afsluitende tijdrit in Bremen van 34 km (‘Zo’n lange tijdrit heb ik nog nooit gereden’) vergat Bauke Mollema bijna zijn helm mee te nemen. Maar hij bleef overeind op de gladde straten, kwam slijmspugend over de streep en eindigde in het eindklassement op de zevende plaats. Hij was geen simpele hardrijder meer, die verkeerd op zijn fiets zat. Maassen zei dat hij goed op de fiets zat, en op souplesse reed.

Bij het WK was een belangrijke rol voor hem weggelegd, zei bondscoach Van Kessel. Dat was, als je het nuchter bekeek, een beetje vreemd. Maar omdat het over Bauke Mollema ging, was het eigenlijk hartstikke logisch.

Jammer dat de Ronde van Polen, een week na Duitsland, roet in het eten gooide. Elke dag moesten de etappes –die ook extreem lang waren- worden ingekort vanwege het  abominabele weer. Op de laatste dag besloot Bauke niet meer te starten. Toen was het kwaad al geschied: griep, zwak en toch maar geen WK.

Was op zich ook weer een belevenis, vond Bauke, om deel te nemen aan de waarschijnlijk natste en koudste etappekoers die ooit is verreden. Maar volgend jaar toch maar iets drogere en warmere koersen uitkiezen.

 

Mijn gekozen waardering € -

Schrijft en fotografeert sinds 1998 voor kranten, tijdschriften en online. Oprichter/eigenaar van www.iederverdienteenboek.nl
Maakt graag lange reportages, waarbij hij uiteenlopende mensen voor langere tijd volgt. Dat kunnen sporters of muzikanten zijn, maar ook drugsverslaafden tijdens een Lourdes-reis.
Publiceerde de boeken "Onder Marokkanen" (2006), "Bezeten" (biografie over Ton Boot, 2009) en Rock City - Verhalen uit muziekstad Groningen (2017). Won in 2014 de Groninger Persprijs .
Woont en werkt sinds 2006 in Groningen.