De Willem Ruis Show

Elke week in DNP's Collectie: een hoofdstuk uit een journalistieke klassieker, opnieuw uitgegeven door Fosfor. Long read van de week: 'De Willem Ruis Show' van Gijs Groenteman.

De legende: In 1976 debuteerde Willem Ruis, na een succesvolle radiocarrière, als quizmaster bij de KRO. De vaart, brutaliteit en vitaliteit waarmee hij ‘De Willem Ruis Show’ presenteerde waren in het Nederlandse televisieamusement ongekend en zijn naam was meteen gevestigd. Hij was een beroemdheid, iets waar hij zijn hele leven al van gedroomd had. In 1981 maakte hij een veelbesproken overstap naar de VARA. Hij kreeg de inhoudelijke en financiële vrijheid om zijn shows grootser, spectaculairder en sentimenteler te maken. Hij zong, danste en acteerde. Hij leek bijna te verdrinken in zijn ambities. Maakte een speelfilm, mislukte in Duitsland en droomde van een onemanshow in Carré. 

Achter de schermen: Hij bleek echter nauwelijks om te kunnen gaan met de druk van de roem en sloot zich steeds verder af van de buitenwereld. Na de scheiding van zijn vrouw Ineke in 1982 was hij geestelijk kapot. Ruis is de klap nauwelijks meer te boven gekomen. Hij kreeg de zorg over zijn dochters Eva en Suus en stond zodoende aan het hoofd van het beroemdste eenoudergezin van Nederland. 

Het einde: In zijn laatste twee seizoenen presenteerde hij vanuit een gigantische tent ‘De Sterrenshow’, het grootste elektronische circus ter wereld. Het was een gedoemd project dat door loodzware weersomstandigheden en financiële problemen van de VARA op een fiasco uitliep. Terwijl hij tijdens zijn vakantie zon op revanche, stierf hij aan een hartaanval. Hij werd eenenveertig jaar. 

De Willem Ruis Show vertelt het meeslepende verhaal van een man die zich met een niet te beteugelen werkdrift van hofmeester bij de KLM, via theater, radio en televisie opwerkte tot een ongeëvenaarde quizmaster en presentator. Ook geeft De Willem Ruis Show een beeld van de Nederlandse radio en televisie in de jaren zeventig en tachtig. Een tijd waarin quizkandidaten nog blij waren met ‘een heren- en damesfiets’ en Ruis’ jaarsalaris van drie ton tot kamervragen leidde. Voor deze biografie sprak Gijs Groenteman met alle direct betrokkenen uit Ruis’ professionele en privé-leven en kreeg hij toegang tot diens persoonlijk archief.

‘Een strak geschreven verhaal. Tegenover het air van de alleskunner dat de showman zo graag opbouwde, stelt de biograaf de nuchtere waarheid.’ – NRC Handelsblad

‘Een onderhoudend en meeslepend verhaal over een gedreven leven.’ – Het Parool

Gijs Groenteman (1974) is journalist. Hij werkte voor de VPRO-radio en de VARA-televisie. Hij schrijft onder andere voor Het Parool, NRC Handelsblad en de Varagids. Van zijn hand verscheen verder Ischa, verhalen van vrienden, verwanten en vrouwen (2005). De Willem Ruis Show (2003) stond op de longlist voor de Gouden Uil literatuurprijs.

Proloog

Alleen op een eiland

Zoiets had men nog nooit gehoord op de Nederlandse radio. Twee schrijvers, Godfried Bomans en Jan Wolkers, werden elk een week op een onbewoond eiland gedropt en zouden dagelijks, live via de radio, in tien minuten verslag doen van hun belevenissen en zielenroerselen. Hun contact met de vaste wal was de presentator van het programma, een nauwelijks bekende radioverslaggever: de zesentwintigjarige Willem Ruis. Het was de zomer van 1971.

Het idee was door VARA-producer Gé Gouwswaard in Denemarken opgedaan. Daar had men maar liefst zeven schrijvers naar een eiland gestuurd, die op band hun verhaal hadden gedaan. De Nederlandse opzet was bescheidener, maar door de liveverbindingen directer en technisch ingewikkelder. Probleem was dat de onbewoonde eilanden in Nederland nogal dun gezaaid zijn. Eigenlijk kwam alleen Rottumerplaat in aanmerking, een zandbank van vijfhonderd meter breed en zes kilometer lang. Zelfs hier bivakkeerden bijna altijd mensen van Verkeer en Waterstaat, maar die waren in de zomer op vakantie.

Tijdens het verblijf van de schrijvers op het eiland waren de programmamakers stand-by aan de vaste wal, waar zij vanuit een hotel in Noord-Groningen contact hielden. Gouwswaard was een wat cynische, door de wol geverfde producer en regisseur van radioamusement. Zijn ervaring strekte zich uit tot voor de Tweede Wereldoorlog, toen hij inspiciënt van hoorspelen was geweest. Het kostte hem niet veel moeite de twee meest geschikte schrijvers voor het project te vinden. Jan Wolkers en Godfried Bomans waren allebei mediageniek en tot ver buiten de literaire wereld bekend door hun vele radio- en televisieoptredens. De beide auteurs waren bekende Nederlanders, die ieder een speci?eke rol in de media vervulden. In karakter waren ze elkaars tegenpolen.

Bomans was het type bedachtzame intellectueel, die zijn onhandigheid welhaast tot cultus had verheven. Hij verscheen in panels en talkshows en kreeg Nederland aan zijn voeten met zijn ironische gevoel voor humor. Hij was een echte Haarlemse heer, die de natuur, zoals hij zelf zei, zag als ‘de afstand tussen twee steden’.

Wolkers had weinig van een heer. Hij had iets woests, iets van een oermens. Zijn boeken waren zeer expliciet in hun seksuele beschrijvingen. Op de televisie en de radio zei hij zomaar woorden als ‘kut’, ‘lul’ en ‘neuken’, ongekend in die tijd. Hij was opgegroeid in Oegstgeest, woonde inmiddels in Amsterdam, en had een enorme liefde voor de natuur. Gouwswaard verwachtte desalniettemin dat hij het contact met de buitenwereld sterker zou missen dan de bedachtzame Bomans.

Toch twijfelde vooral Godfried Bomans of hij wel mee moest doen aan ‘weer zo’n onderneming’. Toen hij een paar maanden eerder voor het programma gevraagd werd, had hij al een stampvolle agenda. Hij kon nou eenmaal moeilijk nee zeggen tegen verzoeken voor de radio of televisie. Hij moest nog een tour door België maken, om voor de BRT bekende Vlamingen te interviewen. Voor de NCRV moest hij naar Engeland om op zoek te gaan naar spoken. Verder stonden er nog reizen naar Tunis, Libië, Malta en Sicilië gepland. Maar goed, een week op een onbewoond eiland zou ook een ideale gelegenheid kunnen zijn om van al deze vermoeienissen uit te rusten. Hij kon er slecht tegen om alleen te zijn, maar zegde toe. Net als Jan Wolkers, die het een opwindend plan vond.

Het volgende probleem voor Gouwswaard was de presentator. Zijn eerste keus was Mies Bouwman, volgens hem de gedroomde kandidaat voor dit programma. Zij had, in zijn ogen, de gave om altijd de toon van haar gesprekspartner aan te nemen, met iedereen contact te maken. Bovendien kon ze goed improviseren, wat noodzakelijk zou zijn met het oog op de onvoorziene omstandigheden die zich ongetwijfeld voor zouden doen.

In een lang gesprek probeerde Gouwswaard haar over te halen, maar uiteindelijk had ze er geen zin in om, midden in de zomervakantie, drie weken lang geïsoleerd in Noord-Groningen te zitten. Zijn tweede keus was, verrassend genoeg, de tamelijk onervaren Willem Ruis. Hij had voor een andere gelouterde VARA-presentator kunnen kiezen, maar vond hen vaak niet meer dan ‘zeer kundige omroepers’. Ruis was een jonge verslaggever vol branie, die al tijdens zijn dienstverband als hofmeester bij de KLM begonnen was met het maken van reportages en inmiddels als freelancer bijna fulltime voor de VARA werkte. Gouwswaard zag wat in hem, en had het afgelopen jaar veel programma’s met hem gemaakt. Hij was ervan overtuigd dat Ruis moeilijke omstandigheden het hoofd zou kunnen bieden. Bovendien was hij een Haarlemmer, net zoals Godfried Bomans, en was hij zelfs al eens bij de schrijver op bezoek geweest. Ze hadden toen, zoals bij Bomans te doen gebruikelijk was, getafeltennist en konden het goed met elkaar vinden.

Willem had niet lang na hoeven denken over het aanbod van Gouwswaard. Dit was de kans waar hij al jaren op had gewacht.

Het was een grote verantwoordelijkheid om de twee schrijvers een week lang, volledig op zichzelf teruggeworpen, op een eiland te zetten. De voorbereidingen waren dan ook zeer intensief.

Door een kampeerdeskundige van de AnWB was in Ommen een proefopstelling gemaakt van de tent die op het eiland zou staan. Bomans noch Wolkers had ooit in een tent geslapen en ze maakten beiden een proefnachtje. Ze kregen de beginselen van het kamperen uitgelegd. Bomans was zo charmant onbeholpen dat hij de kampeerinstructeur zover kreeg om de afwas voor hem te doen. Gé Gouwswaard had twaalf verschillende blik­ope­ners meegenomen, om te testen met welke Bomans het beste uit de voeten zou kunnen. Ondanks alle goede bedoelingen schoot hij er weinig mee op. De kampeerinstructeur vond dat hij als een soort Sint-Nicolaas om zijn tent heen liep.

Op 30 juni 1971 werd er in het Amsterdamse Apollo-hotel een persconferentie over het programma gehouden. Alleen op een eiland zou in de zendtijd van de VARA en de AVRO uitgezonden worden, maar was feitelijk een VARA-productie. Bomans zou als eerste naar het eiland vertrekken, op zaterdagochtend 10 juli 1971. Wolkers zou hem na een week a?ossen. De journalisten konden de uitrusting waarmee de schrijvers het een week lang moesten uithouden bekijken. De schrijvers zelf waren ook aanwezig. Het contrast tussen hen had niet duidelijker gemaakt kunnen worden dan door hun verschijning tijdens deze gelegenheid. Bomans droeg een corduroy jasje, wit overhemd, grijze broek en stropdas. Wolkers was als een Afrikaans stamhoofd gekleed, had een vilten paradijsvogel bij zich, een met kreeft gevuld visnet en ‘zes zakjes blauw om de zee mee te zuiveren’. Hij kondigde aan geen van de voedselpakketten aan te zullen raken en helemaal van de natuur te gaan leven.

De vaste wal waarmee Wolkers en Bomans contact zouden hebben was hotel De Breedenburg in Warffum; daar verbleven de programmamakers. Het was een prachtig hotelletje, omgeven door een slotgracht. De kamers waren eenvoudig, de keuken was in het hele land vermaard. Op dinsdagmiddag 6 juli 1971 arriveerden Willem Ruis en Gé Gouwswaard. Technicus Jan Burgemeester had een van de hotelkamers al als studio ingericht en de mobilofoon klaargemaakt voor uitzending. De zomer was warm, de stemming goed.

Bomans zou pas vrijdag aankomen, dus Ruis en Gouwswaard hadden nog niets te doen in Warffum, en de meligheid sloeg toe. Landerig reden ze naar een nabijgelegen zwembad waar ze ?auwe geintjes en kattenkwaad uithaalden. In het hotel werden zes kreeften afgeleverd die Bomans als galgenmaal had besteld, Willem nummerde ze en liet ze racen om te bepalen welke als eerste de pan in mocht.

Terwijl Bomans in Warffum aan de kreeften zat, was Jan Wolkers te gast in het VARA-televisieprogramma Zomaar een zomeravond. Hij zou zich niet eenzaam gaan voelen, dacht hij, want zijn vrienden, de zeehonden, waren er. Hij was van plan om een hek op het eiland te bouwen met een bel, naambordje en brievenbus bij de ingang. Voor Bomans zag hij het verblijf minder rooskleurig in. ‘Misschien wordt dit wel een dead end voor hem. Zijn de?nitieve afscheid van de bewoonde wereld.’

Bomans kwam ook nog even in de uitzending, via de telefoon. ‘Je klinkt wat nerveus!’ kraaide Wolkers vrolijk. Bomans zei dat hij dat helemaal niet was. De animositeit tussen de twee was hoorbaar.

Het is zaterdagochtend 10 juli 1971, kwart over negen. Willem Ruis staat met een microfoon naast Godfried Bomans. De schipper maakt de boot klaar voor vertrek. Willem praat met onderdrukte opwinding en doet deskundig verslag van alle re­stric­ties en problemen die er aan het verblijf op Rottumerplaat vastzitten. ‘De eenzamen mogen slechts drie boeken meenemen, één muziekje en twee ?essen wijn.’

Hij vertelt dat het erg mooi weer is, waardoor de zon op het kale eiland ongenadig zal branden. Bomans kan dus niet de hele dag buiten zitten. Veertig liter water heeft hij bij zich, de rest zal uit een put moeten komen. ‘Er zijn een paar duizend meeuwen die in hun eenzaamheid gestoord worden en daardoor de hele dag krijsen. Wat denk je daarvan, Godfried?’

‘Die schijnen je aan te vallen. Mij is aangeraden een stok op te rapen van het strand en daarmee afwerende bewegingen te maken.’

‘Je gaat je niet als meeuw verkleden?’

Er wordt geschakeld met de uitzending van het radioprogramma Z.O., dat op dat moment uitgezonden wordt. Letty Kosterman en Herman Stok ondervragen Bomans vanuit Hilversum. Gaat hij zich scheren? (‘Weet ik nog niet.’) Welke boeken heeft hij bij zich? (‘Geschichte der Päsen van Rank, Kulturgeschrifte der Neuzeit van Egon Friedl en A Social History of England.’ Maar hij hoopt ze niet te lezen en helemaal in de stilte op te gaan.)

Ze vertrekken om ongeveer half tien, vertelt Bomans, dan blijft de ploeg nog even en wordt hem het een en ander uitgelegd. Bijvoorbeeld hoe een fotoapparaat met zelfontspanner werkt. ‘Een methode van zelfrealisatie die ik niet ken, maar uitgelegd zal krijgen door Willem Ruis.’

De toon die Kosterman en Stok aanslaan is op een oubollige manier schertsend, een beetje uit de hoogte zelfs. Wezenlijk anders dan de toon van Willem Ruis, die meer naturel is, direct en ironisch. Om half tien vertrekt het stoomscheepje naar Rottumerplaat. Aan boord bevinden zich Bomans met zijn vrouw en dochtertje, Willem Ruis, Gé Gouwswaard en een fotograaf. Als ze vlak bij het eiland zijn stappen ze over in een roeibootje en het allerlaatste stuk waden ze met lieslaarzen door het water. Bomans vindt de reis, die al met al zo’n twee uur duurt, lang en gevaarlijk. Als ze aankomen is hij onder de indruk van de schoonheid van het eiland. Voor Willem komt het er nu op aan: hij zal het ongewisse avontuur van Godfried Bomans voor de luisteraar invoelbaar moeten maken. Hij is Bomans’ contact met de buitenwereld, en het contact van de buitenwereld met Bomans. Hij zal hem bij de les moeten houden, koesteren en op zijn gemak stellen.

‘Wat is je eerste indruk van het eiland?’ vraagt Willem.

‘Prachtig. Verlaten. Eenzaam. Hier en daar wat wrakhout. En zo ver je kan zien de oneindigheid om je heen. Ik ben echt diep onder de indruk. Dit is een moment waarop ik niet angstig maar ernstig gestemd ben, zoals iemand die op het punt staat iets te beleven wat nog geen enkele Nederlander beleefd heeft: de volstrekte eenzaamheid. Geen telefoon en geen bezoek. Geen mens te zien, zeven dagen lang. Ik vind dat een geweldige ervaring die ik met spanning tegemoet ga.’ Hij spreekt plechtig en vraagt dan abrupt: ‘En wanneer gaan jullie weg?’

Willem wil zich niet haasten, alles moet zorgvuldig afgehandeld worden. ‘We willen niet horen dat we verantwoordelijk zijn voor de dood van een Nederlandse schrijver.’

Bomans wordt onrustig. ‘Vanaf welk moment ben ik nou he-le-maal alleen? Ik heb maandenlang aan dit moment gedacht en nou wil ik ook dat het gebeurt.’

Willem krijgt, mede door de grote strooien hoed die Bomans draagt, het idee dat hij zijn verblijf op het eiland als een vakantie beschouwt en dat hij niet kan wachten tot die begint. Om half een laten ze hem achter. Moederziel alleen.

Naast de dagelijkse uitzending tussen twaalf uur en tien over twaalf ’s middags en enkele radiopraatjes in het weekend, is er dagelijks een aantal gesprekken met de vaste wal om te controleren of alles in orde is. Deze zogenaamde calls worden niet uitgezonden.

De eerste oproep is nog dezelfde dag om negen uur ’s avonds. Willem is rustig en spreekt met gezag. Hij is streng tegen Bomans als die vergeet ‘over’ te zeggen wanneer hij uitgesproken is. Hij vraagt of hij nog zeiljachten of andere tekenen van menselijk leven heeft gezien. Bomans klinkt rustig, alles is in orde, er zijn alleen twee vliegtuigen over komen vliegen. Hij zegt het leuk te vinden Willems stem te horen, maar Bomans’ rustige gemoedstoestand blijkt schijn te zijn. Hij dacht dat hij eenzaam en alleen, en dus veilig, op het eiland was, maar het blijkt ook door vreemden, onbevoegden te bereiken te zijn. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Vlak voor ik vertrok zag ik vier paaltjes op de horizon staan die er eerst niet waren. Door de kijker zag ik dat het drie mannen waren en één vrouw. (…) Ze bleken gelukkig afkomstig te zijn van de boot die wij op onze heentocht passeerden en waren dus geen toeristen van ver weg. Afkomstig uit Warffum. Ik heb geen bevoegdheid zoiets te verbieden en kon niet anders doen dan hen vriendelijk duidelijk te maken waaróm ik er niet blij mee was. Achteraf spijt dat ik toch op dringend verzoek mijn naam geschreven heb op de schouder van één man. Ik deed dit in ruil voor zijn belofte om over dit bezoek verder met niemand te praten, maar toch was het verkeerd, want wat heeft hij eraan als hij dat aan niemand laat zien?’

De ontmoeting geeft Bomans een angstig en onrustig gevoel. Tijdens de volgende oproep, zondagochtend 11 juli rond half tien, herinnert Willem Bomans eraan dat hij straks te horen is in het AVRO-programma Weer of geen weer met Bert Garthoff. Bomans was het vergeten en klinkt lichtelijk geïrriteerd. ‘Je krijgt vragen over vogels,’ zegt Willem kalm. In de uitzending klinkt Bomans verward, hij lijkt er niet veel van te snappen en vertelt uiteindelijk maar dat hij een slechte nacht heeft gehad vanwege krijsende meeuwen.

Tijdens de call van negen uur ’s avonds zegt Bomans dat hij zich niet goed voelt. Hij heeft veel dorst maar helemaal geen honger. Hij voelt zich alsof hij van een heel lang ziekbed is opgestaan. Hij gloeit maar weet niet of hij koorts heeft, of de hitte van binnen of van buiten komt. Willem vraagt hoe het met de meeuwen is. Als hij zich rustig houdt is er geen rumoer, zegt Bomans. ‘Geen gevoel van paniek hè, Godfried?’ vraagt Willem bezwerend. Geen paniek, maar hij is wel bang dat hij op moet geven, en dat zou hij verschrikkelijk vinden. Willem rondt af met de mededeling dat de Koninklijke Luchtmacht de volgende dag oordopjes bij de tent zal droppen. Hij vraagt ook nog of Godfried de afwas wel in de gaten houdt. ‘We denken aan je en hopen dat je een ontzettend goede nacht hebt.’ De volgende morgen zullen ze geen contact hebben, zodat God­fried kan uitslapen.

Als ze de volgende dag even voor de uitzending praten, zegt Bomans tussen neus en lippen door dat hij geen melding wil maken van zijn griep op de radio. Daar zou zijn gezin maar ongerust van worden. Willem gaat er niet op in, maar vraagt wel of ze de calls eventueel ook uit mogen zenden. Bomans wil dat niet. In de uitzending vertelt hij over een tamme duif die bij zijn tent zit, ‘terwijl alles hier als de dood voor me is’. Hij vraagt zich af waar ze het over moeten hebben, omdat er niks gebeurt. Maar dat is Willems zorg, vindt hij. In lyrische termen praat hij over de schoonheid van het eiland. ‘Er is niks om je heen dat lelijk is. (…) Voor het eerst in je leven zie je alles om je heen zuiver en ongerept.’ Willem vraagt Bomans of hij weleens in zichzelf praat. Dat had de schrijver nog nooit gedaan, maar laatst schrok hij toen hij ineens ‘donder op’ tegen een duif riep. De meeuwen beginnen aan hem te wennen, denkt hij. Als hij beweegt vliegen er nog maar tien van de vijftig op.

Na de uitzending zegt Willem eerlijk dat hij Godfried nogal vlak vindt en wat meer beschouwing had verwacht. Bomans antwoordt een beetje gepikeerd dat hij blij is het überhaupt gehaald te hebben, hij voelt zich zo rillerig. Willem wil dat Bomans ook op de radio melding maakt van zijn conditie, hij wil geen act meer opvoeren. ‘Het moet geen hoorspel worden.’ Hij hoopt dat zijn woorden niet te hard overkomen. Beteuterd geeft Bomans toe, al vraagt hij zich af wat de luisteraars met zijn persoonlijke problemen te maken hebben. Willem zegt dat het er niet om gaat dat zijn woorden er mooi uitkomen, of dat hij een goede beschrijving van het eiland geeft. ‘Het allerbelangrijkste is het gevoel van jezelf. Als je je naar voelt of vervelend, zég dat dan.’ Hij benadrukt dat de luisteraars niet op de hoogte zijn van de dingen die tijdens de calls worden besproken.

In zijn dagboek schrijft Bomans dat hij ervan uitgegaan was dat mensen alleen geïnteresseerd waren in de problemen die hij op het eiland tegenkwam, en dus niet in een griep.

Tijdens de oproep van zes uur ’s avonds vraagt hij of zijn dochtertje Eva gehuild heeft tijdens de terugtocht op de boot. Ze heeft niet gehuild, zegt Willem, hij heeft veel lol met haar gehad. Bomans voelt zich miserabel. Hij houdt geen eten binnen, heeft moeite met zijn stoelgang, wordt gek van de meeuwen en is bang dat hij het avontuur om gezondheidsredenen moet beëindigen. Tot introspectie komt hij niet. De praatjes met de vaste wal ergeren hem. Toch lijkt hij elke keer als hij Willems stem hoort weer opgelucht te zijn.

Tijdens het contact voor de uitzending van dinsdag 13 juli kondigt Bomans aan dat hij gaat zeggen dat hij zich niet lekker voelt. Maar mocht zijn echtgenote ongerust bellen, dan moet Willem haar verzekeren dat hij zich van het eiland laat halen als hij zich te slecht voelt. Dat is ook de afspraak, zegt Willem. ‘Het gaat hier niet om een ruimtevlucht, het is geen prestigezaak.’ In de uitzending maakt Bomans in moedeloze bewoordingen melding van zijn griep. Hij had er zelf niet over willen beginnen, zegt hij. Willem vraagt hoe het is om tegen niemand te kunnen zeggen dat je je niet goed voelt. Dat is gek, zegt Bomans, het geeft hem een sterker gevoel van eenzaamheid. Maar hij geniet nog altijd van de schoonheid van de zee.

Na a?oop zijn Willem en Bomans beiden opgelucht dat hij zijn ziekte gemeld heeft. Bomans is geroerd als Willem zegt dat hij Bomans’ eenzaamheid het meest voelt als ze, na de uitzending, af moeten sluiten. Dan zou hij nog wel door willen praten. Bomans voelt dat precies zo.

Als hij later die dag zijn koorts opneemt, blijkt hij slechts verhoging te hebben: 37,6. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Van “diepe gedachten” geen spoor en ik doe er ook niet de minste moeite voor. Toch zal ik na a?oop hiervan een ander iemand zijn, dat voel ik, nu ik halverwege ben. De verandering zit hierin: dat ik vrede heb met mezelf. Ik heb veel aan vroeger gedacht, vooral aan mijn jeugd, en vele gebeurtenissen die ik dacht vergeten te zijn, kwamen langzamerhand boven, zoals hier het gras boven het water als het eb is. Ik zie nu beter dan eerst en nú eigenlijk pas goed, dat ik ben wie ik ben en dat het zo heeft moeten zijn. Ik heb geen wrevel, geen spijt en geen wrok meer tegen het verleden. Zo is het allemaal gelopen en ik genees van mijn wonden. Dit oude verzet was een rest van onvolwassenheid.’

Deze bespiegelingen deelt Bomans niet met de luisteraar. Zelfs in de gesprekjes buiten de uitzending komen zijn emoties slechts spaarzaam aan de oppervlakte. Toch is het programma een enorm succes. De spanning van de bedachtzame en onhandige man, alleen op een kaal en verlaten eiland, is door de zinnen heen voelbaar. Honderdduizenden mensen luisteren thuis of op hun vakantieadres naar de radio.

Willem is de perfecte intermediair. Hij cijfert zichzelf weg en vindt altijd de goede woorden. De emoties die af en toe aan bod komen geeft hij een plaats zonder ze te dik aan te zetten of te temperen. Hij maakt geen enkele misstap, al is het vaak balanceren op een slap koord. En gedurende de week wordt het contact met Bomans er niet gemakkelijker op.

Gouwswaard begint zich zorgen te maken over Bomans’ fysieke conditie. Het zou weleens mis kunnen gaan, en daarom mobiliseert Gouwswaard de Luchtmacht om Bomans onmiddellijk van het eiland te kunnen halen als de situatie daar om vraagt.

Tijdens het radiocontact van woensdag erkent Bomans al uit te zien naar zaterdag, als hij weer van het eiland opgehaald wordt. Het weer is omgeslagen en het waait nu erg hard. Hij wordt gek van de wind. De oordopjes, die door de Luchtmacht gedropt zijn, passen niet. Willem vraagt hoe hij het radiocontact ervaart. Bomans zou graag een uur of langer praten, maar van de tien minuutjes in de wind wordt hij erg nerveus.

In de volgende calls raast de storm door de microfoons. Bomans is bang dat zijn tent wegwaait. Willem maant hem de haringen stevig in de grond te duwen en de scheerlijnen te spannen. Hij kondigt aan in de volgende uitzending iets over verveling te vragen. Als ze weer contact hebben, zegt Bomans nagedacht te hebben over dit thema. ‘Ik geef antwoord, en doe dat op de vrolijke toer.’ Hij heeft ook een vervolgvraag bedacht – ‘Kun je een punt noemen waarin dit leven verschilt van het gewone?’ – en vraagt Willem die even te noteren. Bomans blijkt, tot Willems hoorbare verbazing, nog meer vragen verzonnen te hebben en het hele gesprek te willen voorbereiden. Hij wil graag wat ernstiger worden en niet langer improviseren, want dat vindt hij moeilijk. Willem reageert er niet op.

Tijdens de call van donderdag 15 juli om negen uur ’s ochtends is Bomans verward omdat zijn horloge stil heeft gestaan. Hij weet dus niet meer hoe laat het is. Vanwege de storm heeft hij niet geslapen. Willem klinkt een beetje ontdaan, wil nog een keer het lijstje met de vragen doornemen, maar Bomans heeft daar geen zin in. Willem vraagt of het goed gaat. Bomans antwoordt dat het wel gaat, maar dat hij nog steeds niets eet. ‘Ik zou me hier kunnen vestigen als hongerkunstenaar.’ Willem zegt dat hij niet weet wat hij zeggen moet. Bomans vindt het ?jn dat hij het even kwijt kan.

In zijn dagboek schrijft hij die dag: ‘Ik merkte aan de stem van Willem dat hij iets van mijn minder goede toestand voelt. Het is merkwaardig wat voor verlichting dat geeft. Ik kan hem niet alles zeggen en dit om twee redenen:

1 uit schaamte;

2 uit vrees dat ze me komen halen.

Die schaamte komt hieruit voort dat ik niet zeker weet of aan mijn toestand griep of verkoudheid ten grondslag ligt óf dat het komt door het feit dat ik van iedereen verlaten ben. (…) In dat geval blijk ik op mijn dooie eentje niet veel waard te zijn en dit is een vernederende gedachte, die ik toch onder ogen moet zien. Moeder zei hiervoor: Slappe Tinus.’

Het radiocontact van die dag lijkt in niets op de andere uitzendingen. Het is overduidelijk dat Bomans zijn teksten heeft ingestudeerd. Bijna zonder tussenkomst van Willem rollen de volzinnen van zijn lippen. De dagen daarvoor klonk hij mismoedig en ongemakkelijk, maar wel oprecht. Nu verschuilt hij zich achter zijn vrolijke ironie.

De onoprechtheid van het contact stoort Willem. Hij doorbreekt de toon met een directe vraag: ‘Godfried, ik heb soms het idee dat we nog niet helemaal eerlijk zijn, hè? Dat we toch een beetje de schijn ophouden. Ik heb de indruk dat we, als we gewoon met zijn tweetjes zitten te praten, tijdens die calls, dat je je naar voelt. Voel je je een gevangene – ik krijg sterk die indruk – die zo af en toe gelucht wordt? Voel je je rot? Voel je je echt naar?’

Bomans is verrast door deze vraag en geeft een warrig antwoord. Daar is voornamelijk uit op te maken dat hij het avontuur in goede conditie wil beëindigen. ‘Er mag geen wrak over de loopplank aan boord komen.’

Willem wil weten hoe het met zijn gezondheid is en of hij echt helemaal niks meemaakt. Nee, Bomans maakt echt niks mee. ‘Geen reden tot paniek, hè?’ vraagt Willem half bezorgd, half ironisch. Bomans verlangt naar het einde. ‘Het is echt waar, maar elke dag als ik van dit paaltje wegloop, voel ik me meer alleen dan daarvoor. Er komt een stem uit de grond en als ik terug naar m’n tent slof, dan is het net of ik achter me iemand begraven heb. Over.’

Als de uitzending is afgelopen, is Bomans geïrriteerd. Willem heeft zich niet aan de volgorde van de vragen gehouden die ze de vorige dag hadden afgesproken. Bomans meent zelfs dat Willem een vraag heeft overgeslagen. In de verwarring die ontstaat biedt Willem zijn excuses aan, maar hij erkent niet dat hij een fout heeft gemaakt. Bomans zegt dat hij het verder een goede, authentieke uitzending vond. Willem daarentegen vond dat er ‘een muurtje’ tussen hen in stond. Bomans vraagt Willem dringend zich de volgende keer aan de afgesproken volgorde te houden. Hij wil niet improviseren in de wind.

Tijdens de call van drie uur ’s middags zegt Willem dat hij het gevoel heeft dat Bomans dingen verzwijgt, misschien zelfs wel voor zichzelf. Bomans geeft geen antwoord. Hij kijkt vooruit naar de uitzending van morgen. Hij is onzeker over de vorige uitzendingen, wil voortaan lange monologen voorkomen en heeft vijftien korte vragen en antwoorden voorbereid. Willem zegt dat hij de uitzendingen juist uitstekend vond. Hij verontschuldigt zich nogmaals voor de spraakverwarring van die middag. Bomans klinkt nu uitgelaten: ‘Ik groet je, Willem!’

Aan wal maakt men zich nog steeds zorgen over Bomans’ toestand. Willem zou hem graag willen helpen maar voelt zich, achter de microfoon op zijn hotelkamer, machteloos. Bomans meldt dat hij ?essenpost heeft ontvangen: een meisje zoekt een penvriendin. Hij dicteert de vragen waarvan hij wil dat Willem ze in de volgende uitzending, zijn voorlaatste, stelt. ‘Morgenochtend om puntje puntje uur stap je de bewoonde wereld in. Was het moeilijk?’, ‘wanneer had je het moeilijk?’, ‘wat voor stemmen, er is daar toch niemand?’, ‘was dat eng?’, ‘ja, dat herken ik. Noem nog eens een mogelijkheid.’, ‘ik ben misschien vervelend, maar noem nog eens een mogelijkheid.’

Willem moet lachen om deze absurde opsomming van vragen. ‘Maar Godfried, dat doe ik niet!’ Bovendien, zegt hij, maakt Gé bezwaar. Hij schrikt bijna van zijn eigen woorden en zegt dat hij hoopt dat zijn stem niet te koel klinkt. Hij wil best een paar kernpunten noemen, maar zo verdwijnt elke spontaniteit. Het levert ook een technisch probleem op. Steeds als er wordt overgeschakeld klinkt er een harde tik, een te snelle opsomming van vragen en antwoorden zou dus een lelijk geluid opleveren. Bomans sputtert tegen, hij snapt niet wat er verkeerd kan zijn aan deze opzet. Hij kan nu eindelijk eens vertellen wat hij interessant vindt.

Voor het eerst grijpt Gé Gouwswaard in. Met zijn laconieke stem en licht Amsterdamse tongval zegt hij: ‘Hallo Godfried, met Gé. Afgelopen week is het zo heerlijk spontaan gegaan, je próéfde het gewoon. De rillingen liepen je over de rug. En als we dit doen gaat alle spontaniteit eruit.’ Bomans stribbelt wat tegen, maar accepteert het gezag van De Breedenburg. ‘Ik zit hier om het uit te houden, de uitzending is jullie zaak.’ Er wordt een aantal vaste punten afgesproken en Bomans zal wat langere antwoorden geven. ‘Ik moet die maar op dat benauwde pleetje improviseren,’ schrijft hij in zijn dagboek.

In het contact van die avond dringt Willem er bij Bomans op aan dat hij wat eet. Bomans zegt het te zullen proberen, maar dat hij tot nu toe niets binnen kan houden. Hij vraagt of er slaappillen zijn en klinkt beteuterd als dat niet zo blijkt te zijn. Op bijna ironische toon vraagt Willem: ‘Controleer je of het grondzeiltje vastzit en zo, en de scheerlijntjes strak staan?’

Vlak voor de uitzending van vrijdag 16 juli is Bomans vrolijk gestemd en maakt hij zelfs grapjes. Het einde is in zicht. Willem spreekt af dat ze de spanning in de uitzending wat op zullen bouwen. Hij zal zeggen dat hij de hele dag, ondanks herhaalde oproepen, geen contact met Godfried Bomans heeft gehad en dat het verschrikkelijk stormt. Dat de Luchtmacht die ochtend is gaan kijken of alles er nog stond, en wel een tent maar géén mens heeft gezien.

Als de uitzending begonnen is en Willem contact probeert te maken, spreekt hij zijn vaste opening uit: ‘Dit is De Breedenburg naar Rottumerplaat. Godfried, ben je daar?’ Bomans laat een lange stilte vallen en acteert dan met een dun stemmetje: ‘Hallo? Hallo? Hallo, over?’ Willem kan zijn lachen haast niet houden: ‘Godfried, gelukkig ben je daar.’

Bomans vertelt dat hij het moeilijk heeft en die nacht pas om vijf uur in slaap is gevallen. Hij wordt angstig van het geluid dat de meeuwen ’s nachts maken, ‘een dof soort gemompel, alsof er mannen bij je tent aan het beraadslagen zijn’. In de primitieve toestand waarin hij zich bevindt komen er weer kinderangsten boven, denkt hij. Maar ondanks alles zegt hij het nooit te hebben willen missen. ‘Ik denk dat ik mijn hele leven aan dit avontuur zal terugdenken.’ In het gesprekje na de uitzending zegt Bomans bijna niet te kunnen wachten om van het eiland af gehaald te worden, om gewoon weer iemand aan te kunnen raken.

In zijn dagboek beschrijft hij het dilemma waarmee hij de hele week heeft geworsteld. ‘Behalve de eerste dag, toen ik me volkomen gezond voelde, heb ik het niet leuk gehad. Als je dit allemaal vertelt (overgeven enz.) dan wordt het gezeur. Verzwijg je het helemaal, dan wordt het onwaarachtig. Ik heb de weg ertussen gekozen, maar dat is koorddansen. Er is nog dit: ik beschouw een anonieme menigte, mensen die bovendien intussen de was doen, biljarten of kaarten, niet als de ontvanger van intieme mededelingen. En dit om twee redenen: zij vragen er niet om en ik heb er geen behoefte aan.’

Willem Ruis en Gé Gouwswaard wilden de hele Bomans, inclusief angsten en miserabele momenten. Bomans zelf vond deze uitzendingen niet het juiste podium om zich helemaal bloot te geven. Het verklaart de spanning die er de hele week tussen Rottumerplaat en De Breedenburg heeft gehangen.

Op vrijdagavond arriveren Jan Wolkers en Bomans’ echtgenote en dochtertje met vriendinnetje in De Breedenburg. De volgende ochtend zal Wolkers Bomans a?ossen. Aan tafel is Wolkers uitgelaten, hij maakt er een feestje van. Willem is ongelukkig. Hij voelt een intense band met Bomans en is in gedachten op het eiland. De vrolijkheid verdraagt hij nauwelijks. Het beeld van Bomans die ongeschoren en miserabel zit te wachten op het moment van bevrijding krijgt hij niet van zijn netvlies. Hij vindt dat Bomans eigenlijk ook wel nu meteen gehaald kan worden. Terwijl het feestgedruis doorgaat, vertrekt hij naar de mobilofoon voor een laatste, zeer intense call.

Willem zegt Bomans dat het hem verstandig lijkt om zijn echtgenote niet voor de microfoon te halen, dat zou de kwelling alleen maar groter maken. ‘Ik had al gehoopt dat je dat niet zou doen,’ zegt Bomans, bijna ontroerd. Plechtig neemt hij vervolgens het woord: ‘Ik wil je bedanken voor de steun die je me gegeven hebt. Ook wil ik de achterban, dus Gé die ook het een en ander gedaan heeft, al heb ik dat niet gezien, van harte danken voor wat hij gedaan heeft. Zonder jullie had ik het misschien niet uitgehouden, dat weet ik niet, maar het was een hele steun, hoor.’ Willem kucht en zegt dat het ?jn is om te horen. Hapert. Weet eigenlijk niet meer wat hij moet zeggen. De laatste nacht zal zwaar worden, concluderen ze. Bomans vraagt of ze in het hotel gezamenlijk gedineerd hebben. Het is nog aan de gang, zegt Willem bijna gegeneerd. Hij had het eigenlijk niet willen zeggen, het komt zo lullig over. ‘Eigenlijk zijn het allemaal rotopmerkingen.’

Bomans lacht, vindt het juist ?jn om te horen. ‘Dan warm ik me aan een heel ver vuur.’ Met pijn in het hart rondt Willem af. Hij vindt het moeilijk. ‘Ik heb precies hetzelfde,’ grinnikt Bomans, ‘je talmt op de stoep. Dat is menselijk, en het betekent dat we toch een band gevormd hebben deze zeven dagen. Wat ook geen wonder is, het is heel begrijpelijk. Jij zult er toch ook je hele leven aan terugdenken, denk ik.’

De laatste uren op het eiland vallen Bomans zwaar. De boot arriveert later dan hij had verwacht omdat het stormachtig weer is. Hij verdraagt het bijna niet. Op de boot zijn cameraploegen van Zomaar een zomeravond en het nOS Journaal aanwezig. Als de eerste sloep aan wal komt omhelzen Willem Ruis en Godfried Bomans elkaar. ‘Fijn dat je er bent,’ stamelt Bomans.

Alleen op een eiland is een hit, het gesprek van de dag. Toch hebben Willem en Gé Gouwswaard twijfels over de uitzendingen. De gesprekken die ze met Bomans tijdens de calls gevoerd hebben, gaven een eerlijker beeld van Bomans’ verblijf dan de dagelijkse tien minuten op de radio. Wat dat betreft hebben ze hogere verwachtingen van Jan Wolkers, die nauwelijks gêne kent en het hart op de tong heeft.

Ze laten Wolkers achter met in zijn handen een ?es champagne en een drukbel en naambordje, voor op het hek dat hij op het eiland wil gaan maken. Wolkers’ beleving staat haaks op die van Bomans. Het eerste radiocontact heeft hij als hij pas een uur op het eiland is, met Letty Kosterman en Herman Stok in Z.O. Hij heeft dan al ‘een verschrikkelijk ?jne wandeling gemaakt’ en schitterende vogels gezien die ‘mij veel minder vijandig bejegenen dan Bomans. In De Breedenburg wordt Bomans door Willem geïnterviewd. Enigszins beduusd maar tevreden bespreekt hij zijn terugkeer naar de bewoonde wereld. Na een tijdje gaat hij in een hoekje de krant zitten lezen, daar had hij zich enorm op verheugd.

In zijn eerste reguliere radiocontact praat Jan Wolkers over de staat van de tent. Die was ‘ziekelijk nauwkeurig’ opgeruimd. In zijn stem klinkt enig dédain door, zoals altijd als hij het over Bomans heeft. Het weer is goed, Wolkers is garnalen gaan vangen omdat hij het blikvoer niet aan wil raken. Hij heeft al veel over het eiland gezworven en heeft gezien hoe een scholekster een zilvermeeuw heeft opgegeten, ‘voor de ogen van zijn krijsende ouders’. Verder heeft hij een dode wulp en een dode zeehond gevonden.

‘Gezellige boel, Jan. Er leeft toch ook nog wel wat?’ zegt Willem. Hij vraagt aan Wolkers of hij de mensen tegen wie hij altijd praat niet gaat missen. ‘Nee hoor. Toen jullie wegvoeren, dacht ik: Die rotzakken zijn opgedonderd. Ik vind jullie allemaal erg aardig, maar ik had een enorme behoefte om alleen op dat eiland te zijn.’

In het gesprekje na de uitzending blijkt Willem zich ongemakkelijk te voelen. Kan Wolkers het niet wat rustiger aan doen met die vogels? Wolkers begrijpt dat niet, hij heeft toch juist veel over het eiland verteld? Het contrast met de breekbare, hulpbehoevende Bomans is zo groot, dat Willem de juiste toon voor het gesprek niet weet te vinden. Er is nauwelijks interactie tussen hen.

Wolkers wil haastig afronden omdat hij een scholekster met een gebroken pootje heeft gevangen dat hij wil gaan verzorgen. Hij stelt voor het contact van drie uur te schrappen.

Op zondag zit Wolkers kort in het AVRO-programma Muzikaal onthaal van Herman Emmink. Als hij het in een van zijn antwoorden over zijn ‘blote lul’ heeft rolt er een opgewonden lach van de tribune. Tijdens het radiocontact op maandag praat hij aan één stuk door, Willem komt er nauwelijks tussen. Hij loopt veel, is ’s avonds doodmoe. Hij gaat een dode zeehond opensnijden om te kijken of ze zwanger was. Soms vliegt er een straaljager vlak langs zijn tent, dat vindt hij vervelend. Na de uitzending vertelt Willem dat de jongens van vliegbasis Leeuwarden af en toe willen controleren of alles nog goed is, dat deden ze bij Bomans ook. De spanning in De Breedenburg is verdwenen, om Wolkers hoeven ze zich geen zorgen te maken. Aan contact via de mobilofoon heeft hij nauwelijks behoefte, dus hoeven Willem en Gé zich niet meer elke drie uur te melden.

In het hotel laat Willem zich gelden als entertainer en gangmaker. ’s Avonds staat hij aan de piano liedjes te zingen, begeleid door technicus Willem Meester. Samen maken ze ritjes door Groningen in Willems sportauto. Ze stoppen bij kerkjes waar Meester op de orgels speelt. Dat mag van de kosters, ze zijn tenslotte de mensen van de radio. Ze krijgen een beetje sterallures merkt Willem, het lijkt alsof er een Formule 1-circus is neergestreken.

Hij gaat vaak alleen weg, en laat niemand weten waar hij is. Hij heeft regelmatig aanvaringen met Gé Gouwswaard, die vindt dat Willem lange tenen heeft en een overdreven hang naar populariteit. Maar meestal zitten ze op één lijn en hebben ze aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen. Bovendien hebben ze hetzelfde gevoel voor humor.

In de uitzendingen weet Willem nog steeds geen goede toon te vinden, zijn rol is marginaal. Hij zit nog te veel met Godfried Bomans in zijn hoofd, beseft dat, maar kan het niet veranderen. ‘Maar Jan, wat vóél je dan?’ Hij krijgt geen grip.

Op dinsdag 20 juli vertelt Wolkers geëmotioneerd over de dode zeehond die hij heeft opengesneden en het jong dat hij in haar buik aantrof. Verder windt hij zich op over de milieuvervuiling en het rechtse kabinet-Biesheuvel, ‘met hun gekon?jte krokodillenkoppen!’ De calls en de radio-uitzendingen ziet hij als een onnatuurlijke onderbreking van zijn eenzaamheid. Hij heeft nog steeds geen blikje aangeraakt, het eten gaat uitstekend, vooral het vangen van garnalen lukt goed. Hij maakt veel foto’s en wil als hij terug is misschien een diashow gaan geven. ‘Dan moet Bomans ook maar komen kijken hoe het eiland er eigenlijk uitziet.’ Willem heeft het gevoel dat Wolkers het enorm naar zijn zin heeft, zegt hij, en vindt dat eigenlijk wel jammer. Wolkers brandt los. ‘Ik heb sterk de indruk, Willem, dat ik jou teleurstel. Maar ik begrijp het niet, want Bomans leefde helemaal afgesloten in die tent en ik heb echt het eiland verkend. Mooier had je het eigenlijk niet kunnen hebben! Als ik hetzelfde was geweest als Bomans had niemand meer geluisterd. Eén keer, zoals Bomans zei, door een heer uit Haarlem en één keer door – laten we maar zeggen – de Tarzan van de schapen van Texel.’ Willem lacht. Zegt dat het een grapje was, dat het jammer is dat je elkaar niet kunt zien, dus ook het knipoogje niet. ‘Ik vind je een eindeloze peer hoor, Jan!’ Het blijft stroef.

De volgende dag, woensdag 21 juli, even voor twaalven, is er weer contact. Willem vraagt Wolkers dringend niet meer over politiek te praten, want daar zijn klachten over gekomen. Wolkers zegt dat hij veel aan zijn vrouw Karina denkt. Soms meent hij haar te zien zitten, maar dan blijkt het een zeehond te zijn. Hij wordt in beslag genomen door de gewonde scholekster, heeft zijn pootje gespalkt met stokjes, een dun verbandje en leukoplast. Hij heeft hem in een doos gezet en vangt pieren voor hem. Het geeft Wolkers een warm gevoel als hij zijn tent in komt en twee donkere, glimmende oogjes hem aankijken. Willem vraagt of hij het niet raar vindt alleen maar contact te hebben met ‘zo’n onpersoonlijke stem’. ‘Ik vind je stem helemaal niet onpersoonlijk!’ roept Wolkers. Hij ziet Willem juist helemaal voor zich, ‘met die blonde haren en zo’. Als ze elkaar niet zouden kennen, zou hij ook niet met hem kunnen praten. Willem weet zich geen houding te geven en zegt met een snikstemmetje: ‘Dat vind ik erg ?jn, Jan.’

Die avond, om negen uur, krijgt Willem een opgewonden Wolkers te spreken. Tijdens het bouwen van het hek heeft hij een jonge zeehond gevonden die zijn moeder kwijt is. Hij heeft een uur met hem over het strand gelopen, maar de moeder niet gevonden. Nu wil hij dat Willem contact opneemt met het Texels museum om te vragen hoe hij de zeehond moet verzorgen.

Een halfuur later heeft Gé Gouwswaard met een zeehondenexpert gesproken en hebben ze weer contact. Hij moet de zeehond gepasteuriseerde melk geven via een slang met een doorsnede van één à anderhalve centimeter. De slang van het gasstelletje, oppert hij. De zeehond zal in het begin erg tegenspartelen en bijten.

Donderdagochtend vertelt Wolkers dat hij die nacht vier uur bezig is geweest de zeehond zijn melk te geven. Na veel geworstel had het beest een halve liter naar binnen, die hij meteen weer uitkotste. Die morgen heeft hij hetzelfde geprobeerd met kof?eroom, aangelengd met water. Dat hield-ie wel binnen. De zeehond had zich ook laten strelen. Wolkers heeft hem toen tussen wat strobalen gezet en besprenkeld met water. Er zal een helikopter gestuurd worden om de zeehond op te halen.

‘Dit beestje is ongelofelijk,’ zegt Wolkers ontroerd.

‘Ja ja,’ zegt Willem koeltjes. Na de uitzending zegt Wolkers dat hij nu eenzamer achterblijft dan hij ooit geweest is. Willem vraagt Jan op een papiertje te zetten wat er nou in hem omgaat. ‘Ik wil nou eens wat menselijke Wolkers, zoals ook in je boeken.’

‘Ik denk dat je niet goed achter de woorden luistert,’ zegt Wolkers, ‘want kijk, Bomans deed eigenlijk datgene wat een schrijver nooit zou moeten doen. “Ik voel me eenzaam”, “Ik voel me rot.” Je moet door de omgeving te beschrijven laten blijken dat je je rot voelt. Beschrijf dát maar. Ik vind wat dat betreft dat Bomans verschrikkelijk tekortgeschoten is. En ik vind dat je uit wat ik zeg kan concluderen hoe mijn gevoelens zijn. Dat ik op een gelukkige manier bij dit eiland betrokken ben.’

In de uitzending van vrijdag raakt Willem geïrriteerd. Hij had gevraagd naar Wolkers’ grootste verlangen, maar die vindt dat een stomme vraag en begint een politiek betoog over het milieu en ‘die stinkaars van een ex-minister Bakker’.

‘Maar betrek dat dan eens op jezelf,’ zegt Willem cryptisch. Hij probeert zelfs een vergelijking met Bomans te maken, die zich altijd zo eenzaam voelde als hij van de mobilofoon wegliep.

De hele week besteedt het nOS Journaal aandacht aan Wolkers’ verblijf op het eiland en die avond is hij via de mobilofoon verbonden met Achter het nieuws. ‘Zelfs het kleinste kwikstaartje dat hier loopt is een wonder en daar moet de mens met zijn grove poten vanaf blijven!’ tiert hij.

Tijdens de call van die avond vraagt Willem of hij moe is, zelf is hij namelijk doodmoe. ‘Waar ben je dan zo moe van Willem?’ vraagt Wolkers. Het antwoord blijft hij hem schuldig.

Op zaterdagochtend 24 juli 1971, om kwart over negen, is het schip op weg naar Rottumerplaat om Jan Wolkers op te halen. Hij heeft de tent en alle pakketten opgeruimd en klaargezet voor vertrek. Willem zit samen met technicus Willem Meester in De Breedenburg om het laatste contact met Jan Wolkers in Z.O. tot stand te brengen. ‘Ze stellen de gebruikelijke guitige vraagjes,’ zegt Willem. In de uitzending raast Wolkers weer over de milieuvervuiling. ‘Dit eiland is prachtig, maar bij elke stap word je geconfronteerd met de bedreiging van de overkant!’

Als het schip met Gé Gouwswaard, een cameraploeg van de AVRO en enkele journalisten aankomt op Rottumerplaat, zit Jan Wolkers met een paarse zwembroek en een groen hemd voor een groot, zelfgebouwd hek van zo’n 25 meter. Hij heeft er een deur in gemaakt, een bel en een naambordje met ‘Jan Wolkers / 2x bellen’ erop. Als het schip voor anker gaat ontsteekt hij een vuurwerk. Terwijl hij ge?lmd en gefotografeerd wordt gaat hij achter zijn tafeltje zitten en eet van zijn zeesla en garnalen. Dan rent hij plotseling weg, gooit met een driftig gebaar de zeesla van zijn bord en kwakt wat drabbig spul uit een potje in het witte bord. ‘Moet je verdomme nou eens zien! Dat is nou zeewater. Heb ik zo gewoon opgeschept hier aan de kust. Is het geen schandaal?!’

Als ze op het schip zijn, geeft Gouwswaard Wolkers het vaderlijke advies om nu toch maar een broek aan te trekken. Wolkers hoort hem niet in de drukte.

Gouwswaard heeft alles tot in de puntjes voorbereid, maar is stomverbaasd als het in Noordpolderzijl, waar het schip aankomt, zwart staat van de mensen. Iedereen wil een glimp opvangen van de eenzame eilandbewoner. Pas nu begrijpt hij wat Alleen op een eiland heeft losgemaakt. Hij zit in de rats, want in De Breedenburg staat men op het punt een afsluitende uitzending te beginnen. Hij worstelt zich met Wolkers door de mensenmassa tot hij bij de laatste van de rij auto’s komt, een Citroën met een verbouwereerd gezinnetje erin. Hij duwt Wolkers, nog steeds slechts in hemd en zwembroek gekleed, in de auto en beveelt de bestuurder naar Warffum te rijden.

Daar aangekomen blijkt Bomans er ook te zijn. Hij ziet er weer helemaal gesoigneerd uit. Op het bed in de hotelkamer annex studio geven hij en Wolkers een afsluitend interview. Geamuseerd en verbaasd blikt Bomans terug op Wolkers’ uitzendingen: ‘Die man ziet veel meer dan ik.’ Geïnteresseerd vraagt hij: ‘Heb jij je ooit echt eenzaam gevoeld?’ Nee, Wolkers heeft zich niet eenzaam gevoeld.

Wolkers stelt voor dat elk zeehondje in nood voortaan met een helikopter gered zal worden. ‘Daar is onze democratie al een heel stuk mee gered, want dan krijgt het leger een heel andere klank.’ ‘Wil jij de strategische bedoelingen van onze land- en luchtmacht terugbrengen tot het redden van zeehondjes?’ vraagt Bomans. Als er ooit een vijandig leger Nederland binnendringt en op het punt staat te gaan schieten, denkt Wolkers, zouden ze gelijk gedemoraliseerd zijn als het Nederlandse leger zeehondjes aan het redden blijkt te zijn.

Willem en Bomans hebben besmuikte pret om het geratel van Wolkers. ‘O jee, daar gaat-ie weer,’ mompelt Bomans zo nu en dan. In zijn dagboek schrijft hij later: ‘Gisteren nog op De Breedenburg geweest om die ?es wijn aan te bieden aan Willem en Gé en om Jan Wolkers te begroeten. Het was of ik een trommel opendeed met veel oud brood. (…) Jan spoelde als een nog steeds niet geëxplodeerde zeemijn aan land. Ook onze gezamenlijke einduitzending beheerste hij volledig: alles wat er rondom hem was, niets over zichzelf. Ik vroeg hem als een laatste poging wat er ’s avonds door hem heen ging als het donker werd, maar hij gooide er onmiddellijk een paar zeehonden tegenaan. Ik weet niet of die ontwijking van het kernprobleem, waar het hele experiment eigenlijk om begonnen is, bewust wordt toegepast óf dat het probleem (het alleenzijn) gewoon voor hem niet bestaat. (…) Ik was veel minder boeiend, maar zei eigenlijk meer. Hoe dan ook, twee grotere contrasten waren niet denkbaar en daar zat iets aardigs in.’

Een paar weken later gaan Willem en Gé Gouwswaard nog eenmaal naar hotel De Breedenburg voor een afscheidsetentje en om terug te kijken op de legendarische radioweken. In zijn sportauto zegt Willem tegen Gé: ‘Ik zal je er eeuwig dankbaar voor blijven dat je me deze kans hebt geboden.’

••

Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek De Willem Ruiss Show van Gijs Groenteman is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99

De Willem Ruis Show – Gijs Groenteman

Geen iPad, iPhone of ander iDing? Klik hier

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op onze nieuwsbrief.

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op onze nieuwsbrief.

Twitter: @fosforuitgevers

Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor

Mijn gekozen waardering € -

Geef een reactie