Disco really made it. Was de drive-in show de doodsteek voor bandjes?

Veel bandjes vonden dat ze in de jaren zeventig minder konden optreden dan in de jaren zestig. Zij wezen naar de drive-in disco’s als oorzaak. Die zouden hen met makkelijk en goedkoop vertier uit de markt hebben gedrukt. De werkelijkheid was veel complexer. Met de vermeende malaise in het clubcircuit viel het ook in de eerste helft van jaren zeventig erg mee.

Wie de uitgaansagenda’s van het alternatieve jongerenblad Aloha (1969-1974) vergelijkt met die van zijn voorganger Hitweek (1965-1969) trekt makkelijk de conclusie dat de nederpop begin jaren zeventig in een crisis verkeerde. Waar Hitweek elke week een lange lijst van bandjes en optredens publiceerde, kondigde de beatagenda van het tweewekelijkse Aloha maar een handjevol concerten aan. Ook artiesten zelf ervoeren een neergang in het clubcircuit. In januari 1972 verwoordde gitarist George Kooymans (Golden Earring) het als volgt: ‘We spelen nu eigenlijk alleen nog maar in concertzalen (…) Die hele markt van kleine zaaltjes is nou trouwens toch dood. Dat komt door die drive-in shows, hè. Die zijn goedkoper en makkelijker dan een groep. ’t Is nou zó moeilijk om aan de slag te komen als je geen hit hebt … In de goeie tijd konden er in Noord-Holland binnen een straal van 15 kilometer 6 groepen spelen en volle zalen trekken .. . Dat is voorbij. Ik vind dat ze die drive-in shows zó mogen ophangen. Laten die discjockeys zich bij hun station houden.’(1)

Opkomst van de drive-in disco

De drive-in disco ontstond bij toeval. Op Koninginnedag 1967 had zeezender Veronica een Oranjebal georganiseerd in hotel Krasnapolsky te Amsterdam. Toen de geboekte band niet kwam opdagen, regelde een  discjockey(2) snel een paar draaitafels en singletjes en werd het toch nog gezellig.(3) De naam ‘drive-in disco’ zou bedacht zijn door Willem van Kooten als verwijzing naar het drijvende bestaan van het radiostation.(4) Volgens Veronica-deejay Will Luikinga kwam de naam van een KLM-purser, die vaak platen uit Amerika meenam. Drive-in verwijst in die lezing naar de drive-in bioscoop.(5)

Disco’s waren geen nieuw verschijnsel. Wel nieuw was dat de platen gedraaid werden door deejay’s van de radio. Tijdens de drive-in show kon het publiek de bekende stemmen in het echt aan het werk zien en dat trok veel jongeren. Vanaf eind jaren zestig kopieerden de publieke omroepen het idee. In 1969 startte de VARA met haar eigen drive-in show, gevolgd door AVRO, KRO en NOS. Tot ergernis van de nederpopmuzikanten. Ze vonden dat de publieke omroepen commerciële nevenactiviteiten ontplooiden waarvoor zij nooit waren opgericht. Met hun monopolie op de ether konden zij daar ook nog eens veel reclame voor maken.

‘Die blies je zo de zaal uit’

Vanaf de vroege jaren zeventig vatte het idee post dat er sprake was van een sterke neergang in het popcircuit: minder zalen, minder werk en derhalve ook minder bands die van de muziek konden leven. Diverse bandjes (van Q’65(6), Orphan(7), Smyle(8), Lucifer(9) tot Amsterdam(10)) verklaarden in interviews dat zij waren gestopt of in de WW waren beland door het goedkope vertier van de radiodisco’s. Niet alleen de bandjes zelf, maar ook popjournalisten onderkenden de concurrentie van drive-in disco’s. Zo zei Hitweek– en Aloha-journalist Koos Zwart in 1973: ‘In ’66 en ’67 waren er driehonderd zalen. Iedereen die maar een gitaar kon vasthouden, werd het podium opgesleept (…) Maar in ’68 begon ’t al minder te worden en in ’69 was er in feite al niks meer van over. De groepen kunnen niet werken, dus gebeurt er niets. En dat komt allemaal door die verdomde drive-in shows, de blikken troep met de bandjes en de plaatjes en de jongens die de gaatjes vullen.’(11) De ‘schuldigen’ zelf waren het daarmee eens. Lex Harding blikte jaren later terug op de populariteit van de Veronica Drive-In Show: ‘Dat is inderdaad heel slecht geweest voor het clubcircuit. We hadden zalen van enkele honderden tot wel tweeduizend man. Voor, na of tijdens onze drive-in-show hadden we wel eens een bandje staan. Die blies je zo de tent uit. Een artiest kan alleen maar spelen wat ze op hun repertoire hebben, wij konden een avond opbouwen en spelen wat de mensen leuk vonden.’(12)

Aannames

Het idee dat drive-in discotheken in (grote) mate verantwoordelijk waren voor de neergang in de nederpop in de jaren zeventig is tamelijk onomstreden. Maar er zijn zelden kritische vragen gesteld. Zo zijn andere oorzaken bij de vermeende achteruitgang (zoals een economische recessie), en de vraag of er überhaupt sprake was van een crisis, tot op heden nauwelijks onderzocht. In hoeverre waren drive-in shows bijvoorbeeld directe concurrenten voor livebands? Die aanname wordt makkelijk gedaan maar suggereert dat de rijdende disco’s precies hetzelfde publiek trokken als popgroepen en dat beide communicerende vaten waren: het succes van de een ging automatisch ten koste van de ander. Maar is dat wel zo? Livebands boden zowel toen als nu een ander soort vermaak dan discotheken en het is helemaal niet gezegd dat jongeren die naar een drive-in show gingen anders naar een bandje waren gegaan. Concurrentie waren de drive-in disco’s wel degelijk in de slag om het uitgaanspubliek. Maar dat hoort bij een vrije markt en er was ook andere concurrentie voor bandjes, denk aan televisie en bioscoop.

Verschraling in de uitgaansagenda’s

Als drive-in discotheken inderdaad funest waren voor nederpopbandjes, zoals de populaire opvatting wil, dan zou je dat in de concertagenda’s terug moeten zien. Je verwacht dan dat het aanbod van optredens in heel Nederland vanaf 1967, toen Veronica met zijn drive-in discotheek kwam, terugliep en dat de agenda’s in Hitweek en Muziekkrant Oor elk jaar kleiner werden en minder bands bevatten. Ook het aantal plaatsen waar bandjes speelden zou moeten zijn afgenomen, met name vanaf 1969, toen ook de publieke omroepen met hun drive-in disco’s begonnen.

Om hier iets over te kunnen zeggen, zijn de agenda’s van Hitweek (1965-1969) en Muziekkrant Oor (1973-1977) ingescand in de computer en met een zelfgeschreven programma geanalyseerd en vergeleken. Zowel Hitweek als Oor zijn goede en onverdachte bronnen. Beide bladen waren met afstand de belangrijkste platforms voor de liefhebbers van livemuziek. Managers en boekingskantoren konden gratis hun speeldata plaatsen. Daarmee was er feitelijk geen goede reden waarom bandjes hun speeldata NIET aan Hitweek en Oor zouden willen doorgeven.

Groei en krimp: 1966-1968

In de beatagenda’s van Hitweek (1965-1969) staan in totaal zo’n 1900 verschillende nederbeatgroepen, gemiddeld zes- tot achthonderd groepen per jaar. Een enorme rijkdom aan bandjes dus, maar het overgrote deel ontgroeide nooit de amateurstatus. Het aantal beatgroepen dat circa één keer per week optrad (en er dus enigszins van kon leven) was slecht 2 tot 3 procent van het totaal, nooit meer dan 17 per jaar. Het overgrote deel trad maar een paar keer op en hield daarna op te bestaan.(13)

Volgens Koos Zwart konden beatgroepen in 1966 en 1967 in driehonderd zalen in Nederland spelen, maar zette vanaf 1968 een neergang in. Is dat zo? De beatagenda’s van zijn eigen blad Hitweek spreken dat tegen. In het aantal plaatsen waar bandjes optraden zat een groei van acht procent. Het aantal bandjes zelf nam met bijna twintig procent toe. Die getallen zeggen niet alles. Bij de (semi)professionele groepen – die meer dan veertig keer per jaar optraden – is een lichte achteruitgang te zien. Groter is de daling onder groepen die meer dan tachtig keer optraden. Ook daalde het aantal optredens van de top 25 in de jaren 1966-1968 met circa 15 procent. Vergelijken we de eerste vier maanden van 1969 met die van 1968, dan is de afname in het aantal optredens circa 25 procent en van het aantal plaatsen zelfs veertig procent. De dalende trend lijkt dus door te zetten, maar wat ook een rol kan spelen is dat Hitweek er in de eerste maanden van 1969 al weinig zin meer in had en dat de beatagenda misschien niet meer zo goed bijgehouden werd als in de jaren ervoor.

Disco’s en discotheken

Valt er op basis van de beatagenda ook iets te zeggen over de populariteit van drive-in discotheken? De publieke omroepen begonnen hier pas in 1969 mee, dus in de jaren 1966-1968 had Veronica een monopolie. Een eerste constatering is dat de drive-in disco van deze radiopiraat nauwelijks voorkwam in de beatagenda. Heel vreemd is dat niet: Veronica maakte reclame voor zijn drive-in show’s via de radio en had de beatagenda niet nodig om publiciteit te genereren. Drive-in disco’s waren maar één kant van de medaille. Veel zaaltjes organiseerden ook zelf platenavonden met een lokale deejay. Deze discotheken hadden evenmin veel aan publiciteit in het landelijke Hitweek. Om publiek te trekken waren vooral plaatselijke kranten belangrijk. Aan de andere kant: publicatie in de beatagenda was gratis en dus stuurden ook lokale dancings de data van hun discoavonden in. Het aantal vermeldingen van disco’s in Hitweek nam met de jaren sterk toe. In 1968 was het aantal dorpen en steden waar disco’s waren (en die in de beatagenda werden vermeld) met een factor 4 toegenomen.

Geen neergang clubcircuit

De veelgehoorde constatering dat het aantal (drive-in) disco’s in de jaren zestig toenam wordt bevestigd in de beatagenda van Hitweek. Maar voor de beschuldiging dat deze tot een neergang van het clubcircuit leidden, is geen grond. De beatagenda laat weliswaar een geringe afname zien van het aantal bandjes en optredens, maar de eredivisie van de nederbeat was stabiel. Elk jaar waren er circa twintig groepen die één keer per week optraden. Zij speelden door het hele land, waarbij het aantal zalen niet afnam (zoals Koos Zwart beweerde) maar juist steeg.

De jaren 1969-1972 zijn moeilijker te onderzoeken. Hitweek veranderde in Aloha, dat veel minder aandacht aan popmuziek besteedde. Bovendien verscheen het nieuwe blad om de twee weken, en werd het nooit zo’n succes als Hitweek. In april 1971 kwam Muziekkrant Oor op de markt. Gemodelleerd naar het Amerikaanse Rolling Stone zou deze krant uitgroeien tot het toonaangevende muziekblad van Nederland. Die status was bereikt in 1973. Daarom is dit jaar in dit artikel dit jaar als startpunt van het onderzoek genomen.

Magere jaren zeventig

De aantijging dat de drive-in discotheken het clubcircuit veel schade berokkenden, was in de jaren zeventig sterker dan ooit. Belangenvereniging ANOUK kwam begin 1973 in actie. In Muziekkrant Oor werden de bezwaren tegen drive-in disco’s uiteengezet: ‘Dagelijks kondigen schreeuwende radioreclames optredens aan van de drive-in shows. Dat zijn mobiele discotheken, die voor respectabele bedragen die tot twee mille(14) (inclusief lasten) kunnen oplopen, optreden in dancings en zalen. Bekende radio disc-jockeys kondigen daarbij platen aan. Niet alleen de twee commerciële zenders Veronica en Noordzee doen er aan, ook de gevestigde Hilversumse zuilen VARA, KRO en AVRO. Voor die shows wordt voor tonnen radioreclame gemaakt’.(15) Dat er sprake was van broodroof leek te worden bevestigd door een enquête onder nederpopartiesten die in 1978 werd gepubliceerd. 87% zei geheel of gedeeltelijk afhankelijk te zijn van een uitkering. Slechts 9% verdiende met het maken van muziek voldoende om ervan te kunnen leven. De onderzoekers zagen drie oorzaken voor deze slechte financiële situatie: de drive-in discotheken, de concurrentie van groepen uit het buitenland en amateurgroepen die voor veel lagere prijzen konden optreden dan de professionals.(16)

Bloei begint in 1975

In 1974 verdween zeezender Veronica – volgens velen een ramp voor Nederlandse popgroepen die hiermee een belangrijk platform verloren – en over de hele linie was 1974 niet zo’n best jaar in de uitagenda van Muziekkrant Oor. De subtop (>40 optredens per jaar) was bijvoorbeeld kleiner dan in 1973 (-10%) en de echte top (>80 optredens) zelfs aanzienlijk kleiner (-67%). Daar stond tegenover dat de groei in het aantal Nederlandse bandjes na 1974 enorm was (gemiddeld 10 procent per jaar). In 1978 was het aantal groepen op Nederlandse podia met 50 procent toegenomen ten opzichte van 1974. Ook het aantal groepen dat meer dan veertig keer per jaar optrad – de (semi)professionals dus – groeide aanzienlijk tot en met 1978 (+35 %). Het aantal bands was groter dan in de jaren zestig en ook het aantal bands dat 80 keer per week optrad (de absolute top) nam toe: van 4 groepen in 1974 naar 10 groepen in 1977. Deze cijfers bewijzen dat de ‘amateurs’ geen concurrentie vormden voor de beroeps, zoals de klacht luidde. De (semi)professionele groepen gingen immers niet minder maar méér optreden. Amateurs lijken vooral concurrentie te zijn geweest voor nederpopgroepen met de ambitie (maar niet het talent) door te breken. Dat Oor in economisch moeilijke jaren (oliecrisis) meer nederpopbandjes in zijn agenda had dan Hitweek is een indicatie dat er geen verschraling van het poplandschap was medio jaren zeventig.

Concurrentie?

Een van de oorzaken van de vermeende malaise was de concurrentie van buitenlandse groepen. In 1973 werd het Verenigd Koninkrijk lid van de EEG waardoor Britse popgroepen makkelijker aan de slag konden in Nederland. De buitenlandse invloed was het grootst in 1973, toen circa één op de vier concerten in de uitagenda van Muziekkrant Oor van een niet-Nederlandse groep was. In de jaren daarna nam het aandeel van buitenlandse groepen in absolute aantallen toe (+4,5%) maar in relatieve zin af: van 24,7 van het totaal aantal optredens naar 18,8 procent. Het zal met name door de absolute aantallen gekomen zijn dat nederpopmuzikanten in de jaren zeventig ervoeren dat er steeds vaker buitenlandse bands gecontracteerd werden. De groei van het aantal Nederlandse bandjes was echter veel sterker en dat zij uit de markt werden geconcurreerd door buitenlanders was simpelweg niet waar. Integendeel: zij waren juist concurrentie voor de buitenlandse bands. Vreemd genoeg werd er nooit geklaagd over de concurrentie van jazz-groepen. Hun aandeel in de uitagenda schommelde in deze jaren tussen de 11 en 15 procent.

Conclusie

Van een crisis in de nederpop is in de uitgaansagenda van Muziekkrant Oor vanaf 1973 niets te merken. Integendeel: de nederpop groeide op alle fronten en overtrof de ‘gouden’ jaren zestig in aantallen bands en plaatsen waar opgetreden werd. Ook nam het gemiddeld aantal optredens van de topbands in Nederland met zo’n dertig procent toe, zodat er in de jaren zeventig een betere boterham aan livemuziek te verdienen viel. Daarmee kunnen we de conclusie trekken dat drive-in disco’s weliswaar een concurrentie vormden in de slag om het uitgaanspubliek (zoals bioscoop en televisie dat ook waren) maar dat zij er niet voor zorgden dat nederpopbandjes zonder werk kwamen te zitten. Wat het meest opvalt is de continuïteit.

Dat volgens de enquête van 1978 nog geen tien procent van de muziek kon leven, wordt bevestigd door het percentage groepen dat meer dan twee keer per week optrad. Dat lukte in de jaren zeventig niet meer dan een handvol bands. Maar dit was in de jaren zestig niet anders.

Data over de jaren 1969-1972 ontbreekt zodat niet valt uit te sluiten dat er in deze periode inderdaad sprake was van een dip in het clubcircuit. Toch lijkt het daar niet op. Zo zijn er geen krantenartikelen die melding maakten van een neergang in het aantal livebands en –optredens. Bovendien was begin jaren zeventig was het aandeel van Nederlandse groepen in de Top 40 hoger dan ooit, oplopend tot 42% in 1974. Afgaande op tabel 4 is er een relatie tussen hits en aantal optredens, zodat vermoed kan worden dat in elk geval de hitgroepen ook in de vroege jaren zeventig veel speelden. En kijken we naar lokale jongerencentra, zoals Don Kiesjot uit Sittard, dan is er in de jaren 1970-1973 geen teruggang in het aantal concerten te bespeuren.

Herman Brood

Tot slot werpt dit onderzoek nog licht op een andere mythe uit de nederpop. Die luidt dat het vooral Herman Brood and His Wild Romance was die het clubcircuit vanaf de zomer van 1976 weer vlot trok. Het nieuwe elan waarmee hij door Nederland raasde zou andere bands geïnspireerd hebben. Zaaleigenaren zagen dat livebands veel publiek trokken en goed waren voor de bieromzet. Muzikant Bram Vermeulen zei in 1984: ‘Hij (Herman Brood, RV) is gaan rondtrekken en sleurde een heel aantal groepen mee in zijn kielzog. (17) Vervolgonderzoek moet duidelijk maken of het clubcircuit eind jaren zeventig, de hoogtijddagen van Herman Brood, inderdaad een bloeiperiode doormaakte. Op basis van bovenstaande kan in elk geval al geconcludeerd worden, dat de groei van het clubcircuit al inzette voordat Brood op het podium verscheen, wat zijn rol relativeert.

Rutger Vahl schreef biografieën over Cornelis Vreeswijk (2014), Wally Tax (2015), Xandra Brood (2016) en George Baker (2018). In 2017 publiceerde hij in de reeks Privé Domein ‘Laurie Langenbach. Brieven, dagboeken en een Geheime Liefde’. Momenteel werkt hij aan de definitieve biografie van Herman Brood.

(1) Oor, 19-1-1972.
(2) Volgens Robert Haagsma was het Ad Bouman. Zie: Robert Haagsma, The golden years of Dutch pop music (Houten 2016), 96.
(3) Peter Voskuil, Dutch Mountains: het ultieme standaardwerk over de Nederlandse platenindustrie (2017), 246-247.
(4) Auke Kok, Dit was Veronica.
(5) Will Luikinga, De Veronica-tapes (2015), 37.
(6) Pim Scheelings, Q’65. De ultieme biografie (Boskoop/Nijmegen 2009), 58.
(7) Oor, 11-10-1972.
(8) Oor, 29-8-1973,
(9) Oor, 27-7-1977.
(10) Oor, december 1978.
(11) Oor, 25-10-1972.
(12) Voskuil, 247.
(13) Zie de website www.nederbiet.nl  voor een overzicht van alle nederbeatgroepen en hun afkomst.
(14) Het bedrag van fl 2.000 geeft al aan dat drive-in disco’s niet per definitie goedkoper waren dan livebands.
(15) Robert Briel, ‘Anouk wil positie Nederlandse popmusici verbeteren’, Muziekkrant Oor, 31-1-1973)
(16) André Nuchelmans, ‘Dit gebonk dient tot het laatst toe bestreden te worden’ (2002),36.
(17) Gazet van Aalst, 4-5-1984.

Mijn gekozen waardering € -

Rutger Vahl (1972) is journalist en biograaf. Hij schrijft vooral over boeken, popmuziek, geschiedenis en de combinatie van die drie. Hij publiceerde ‘Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden’ (Nijgh & Van Ditmar, 2014), ‘Wally Tax. Leven en lijden van een outsider’ (Nijgh & Van Ditmar, 2015), 'Xandra Brood. Rock 'n' roll widow' (Nijgh & Van Ditmar, 2016), 'Laurie Langenbach. Brieven, dagboeken en een geheime liefde' (De Arbeiderspers, 2017) en ' Nu weet ik het zeker, ik hou van George Baker' (Nijgh & Van Ditmar, 2018). Momenteel werkt hij aan de biografie van Herman Brood.