Dode meisjes in de composthoop. Annemarie de Gee over het schrijverschap

De talentvolle schrijfster en theatermaakster Annemarie de Gee (1987) debuteerde in 2012 met de verrassende en gewaagde verhalenbundel ‘Kamermensen’. Momenteel werkt ze aan haar eerste roman. Elke maand neemt Annemarie in haar column de lezers mee op het kronkelige pad van het schrijverschap.

Als ik mijn ogen dichtdoe, zie ik mezelf op een Frans dorpsplein, bij een zwembad, midden in een lavendelveld, ik eet mosselen en boccerones aan de Spaanse kust, lonk naar donkere obers, beklim heuvels, bezoek pintxos-barretjes en speel spelletjes Risk in een afgelegen vakantiehuis in de Ardennen. Maar als ik eerlijk ben, zie ik voornamelijk een HP 635 notebook voor me. Man, wat was mijn zomer vol en goed, niets leek op hoe de dingen normaal gesproken in Amsterdam gaan.

Nu het voorbij is, vraag ik me af waarom ik me eigenlijk alleen tijdens zulke zomers een échte schrijver voel. Natuurlijk zijn er de voor de hand liggende redenen; er is niets wat me afleidt en er is niets wat me ’s nachts wakker houdt; ik ben zorgeloos, en in tegenstelling tot veel andere mensen, is dat voor mij de staat waarin ik het productiefst ben. Ik bekommer me niet om geld, ik teer op mijn spaarrekening en dat mag, want het is zomer. Maar er is denk ik nog een andere reden waarom ik mij juist dan een echte schrijver voel: mijn boek weerhoudt me van heimwee. Wanneer de krekels loeien en alle toeristen alle kerken van alle dorpen bezoeken, alle wandelingen maken en op alle stranden in de omgeving liggen, schuil ik in mijn boek. Het is verslavend, schrijven op plekken waar je eigenlijk niets te zoeken hebt. Je hoofd komt erdoor tot rust en de mate van concentratie is zo hoog dat al het andere, die kerken en die stranden, verbleekt bij wat er zich in je hoofd afspeelt. Proza is aantrekkelijk omdat het tijd kost, weerbarstig is.

Hoe kan ik die schrijfwoede het best beschrijven? Mijn tante – schilderes – noemt zichzelf een composthoop en ik herken me daar wel in. Iedere dag verzamelt zich daar nieuw materiaal:  een gesprek in de trein, een liefdesliedje, een krantenbericht, een boze schoonvader, een aardige vriendin. Veel hiervan is onbruikbaar, de meeste dingen in het leven zijn nou eenmaal in eerste instantie niet de moeite waard, maar omdat er elke dag nieuw materiaal bovenop het oude gegooid wordt, daalt het in. De dingen gaan schimmelen, stinken, etteren en verliezen vorm en functie. Dit is wat je wil! Dit is waarop je hebt gewacht, want wat onder in de composthoop ligt te broeien, had zelfs jij niet kunnen voorzien. Nu kun je alles overhoop graven en gaan oogsten. Waarom dat woede oplevert? Omdat het buitensporig veel tijd en energie kost je materiaal te laten verrotten en omdat het graven ernaar bevredigend en fantastisch is, een bezigheid waarbij je geen afleiding kunt gebruiken.

Hoe smeriger de dingen onderin zijn, hoe beter, en mijn hoop was deze zomer behoorlijk smerig. Zo kwam mij bijvoorbeeld het verdrietige nieuws ter ore dat een gehandicapt meisje, na een ziektebed van een paar dagen, gestorven was. Onder de Franse platanen schreef ik vervolgens dat meneer Steeghuizen, een van de drie hoofdkarakters in mijn boek en vader van vijf dochters, een meisje aanrijdt. Trots bedenkt hij dat hij de loop van de natuur voor één keer heeft kunnen veranderen, want kind en ouder zijn volgens hem net als de leerling en de leermeester, de computer en de mens, de kloon en het origineel, de religie en zijn god: op zeker moment streeft de navolger zijn voorbeeld voorbij en vergeet hij aan wie hij zijn bestaan te danken heeft. In die zin heeft hij de vader van het aangereden meisje een dienst bewezen, hij zal zijn dochter niet hoeven zien losbreken, hij zal niet worden overvleugeld door iemand die hij zelf geschapen heeft, zoals meneer Steeghuizen.

Een tijd later schreef ik over hem (ik zat nu in Spanje en dronk een glas koude sangria):

Een ogenblik lang ziet Rosa meneer Steeghuizens stinkende, opgezwollen gezicht. De stalen bril. Hij geeft de indruk alsof hij Rosa met zijn van angst doordrenkte, blinde ogen om vergeving vraagt, maar degene die afhankelijk zijn van brillen, prothesen, rolstoelen, katheters of kwijlbakken, zullen de eersten zijn. Zij zullen als eerste sneuvelen.

Deze fragmenten hebben natuurlijk op geen enkele manier meer te maken met het dode meisje, maar ze zijn wel op haar geïnspireerd. Tijdens het graven in mijn composthoop vond ik haar terug, in een heel andere vorm dan toen ze erin was gekomen. Het inspireerde me, het deed me nadenken over of, en waarom, haar dood te rechtvaardigen zou zijn. Weken later, los van alle conventies, durfde ik bovengenoemde passages te schrijven. Ik dwong mezelf meedogenloos te zijn, het ooit zo lieve, gehandicapte meisje als materiaal te gebruiken, niet als voorbeeld. Mijn antwoorden over de rechtvaardigheid van haar dood zijn niet fraai, maar wel heel bruikbaar voor literaire fictie.

Het is belangrijk om je materiaal de tijd te geven te veranderen. Het trekt je tekst uit het alledaagse en geeft je de vrijheid weldoordachte en onbehoorlijke dingen op te schrijven.

Mijn gekozen waardering € -