Een hels paradijs; 3. Salsa en aguardiente

Deel 3 van mijn feuilleton over Colombia; Een hels paradijs. Over hoe ik doodsbang voor het eerst in het gevaarlijke Colombia aankom en spijt heb dat ik het zo snel al weer verlaat.

Wanneer ik in oktober 1988 in Medellín uit de taxi stap die me van het vliegveld naar het centrum van de stad heeft gebracht, denk ik dat ik binnen een minuut een pistool onder mijn neus geduwd zal krijgen. De mannen van drugsbaron Pablo Escobar of de FARC …..

Ik betaal de taxi, gris mijn rugzak uit de kofferbak en storm de eerste de beste winkel in die ik zie om te vragen of er een hotel in de buurt is. Een schoenenzaak. De verkoopster doet alsof ze dagelijks angstige backpackers over de vloer krijgt, roept een meisje dat me zal begeleiden naar een hotel in de buurt, het Moctezuma. Het bestaat nog steeds.

Een keurige mevrouw staat me te woord. Natuurlijk hebben ze een kamer met douche en toilet. Binnen vijf minuten ben ik geïnstalleerd. Niets aan de hand. Ik moet lachen om mijn eigen paniekvoetbal.

In Medellín, de tweede stad van Colombia, ben ik omdat een Colombiaanse leerlinge in mijn klas Nederlands voor buitenlanders me daartoe overhaalde. Ik was, net afgestudeerd in algemene literatuurwetenschap, een reis van drie maanden naar de Andeslanden aan het plannen. Nubia – mijn Colombiaanse leerlinge – stond erop dat ik ook haar familie in Medellín zou opzoeken. Ik wilde naar Ecuador en Peru omdat die landen nog een sterk indiaanse invloed hebben en dat sprak me aan. Colombia – gevaarlijk! – zat helemaal niet op mijn netvlies, maar Nubia was een schat van een mens en haar familie kon niet anders dan schatten van mensen zijn. Dat bleek toen ik er eenmaal was ook het geval. Ik heb salsa leren dansen van Nubia’s negen broers, vriendelijke en galante kerels met allemaal een snor en keurige scheiding in hun haar.

Anjers en wijn

Nu, net aangekomen en in mijn hotelkamer in Medellín, heb ik alleen nog maar vriendelijke mensen gesproken. Nubia’s familie had ik een brief geschreven om mijn komst aan te kondigen. Het leek me zo onbeleefd om opeens voor de deur te staan bij mensen die me helemaal niet kennen. Ik bel naar hun huis. Als ik uitleg wie ik ben, slaakt doña Alicia een kreet van enthousiasme: een vriendin van Nubia in Medellín, dat is een Godsgeschenk, Eh Ave María. Brief? Nee, niets gezien, schatert ze. Ze stuurt me Walter, haar boomlange en graatmagere zoon, die acteur is. Hij komt aan met een bosje anjers en een fles wijn. De stad van Pablo Escobar heeft me een hartverwarmende ontvangst gegeven.

Als ik de volgende dag, een zondag, een half uur later dan de afgesproken tijd op de lunch bij de familie, de Suaza’s, verschijn, gieren ze het uit. Ik ben veel te vroeg. Maar het geeft niet, ik word in een stoel gezet en krijg een glaasje aguardiente, ‘brandend water’ – het lijkt op Griekse ouzo – in mijn handen gedrukt. Dat moet ik in één teug achterover slaan. Oef! En daarna moet ik van het glas water drinken dat me wordt aangereikt. Bij het tweede glas besluit ik de traditie te doorbreken en de aguardiente met kleine slokjes naar binnen te nippen. Wederom grote hilariteit, maar het wordt geaccepteerd. De familie Suaza en ik sluiten elkaar in ons hart.

Macho

Moeder Suaza, doña Alicia, van een jaar of zeventig, is mijn favoriet. Niks lekkerder dan ‘s ochtends zes uur wakker worden en naar de keuken lopen, waar zij al koffie maakt en de voorbereidingen treft voor het ontbijt: warme chocola en eieren en arepas – maispannenkoekjes, die geroosterd worden op het vuur.

Een echte matrone, dertien kinderen gebaard en voortdurend in de keuken in de weer en bevelen roepend tegen haar grote zoons en dochters. Ook de mannen vegen, strijken en wassen af. Het moet gezegd. Als we op een dag toevallig met zijn vijfjes in de kamer zijn, alleen vrouwen, moeder Alicia, dochters Pilar, Alice, Martha en ik, krijg ik een spervuur van vragen over me heen. Hoe de mannen in Nederland zijn, dat vooral. Ik schraap mijn keel, ik hou niet van stereotiepen, en vertel hun dat volgens mij de verschillen minder groot zijn dan je zou denken. Niet alle Colombianen zijn zo macho als je op het eerste gezicht zou denken en niet alle Nederlanders zijn zulke voorbeeldige geëmancipeerde echtgenoten. Er wordt driftig geknikt. “Ja, de tijden dat we tussen vier muren waren opgesloten zijn voorbij”, besluit doña Alicia met haar krakende, schelle stem. Haar dochters hebben allemaal gestudeerd, net als haar negen zonen. De oudste kinderen hebben toen ze eenmaal werkten meebetaald aan de studie van de jongsten.

Straatkinderen

De meest avontuurlijke van het stel is Walter, de acteur, die me de eerste avond in het hotel opzoekt met een bos anjers en een fles wijn. Hij laat me Medellín zien. We wandelen door het opengebroken centrum, waar ze al jaren proberen het eerste metronetwerk van Colombia af te krijgen. We maken foto’s bij De Dikke van Medellín, een enorme zwartkleurige naakte vrouwentorso van de bekende beeldhouwer Fernando Botero in het Berrío Park. ´s Avonds komen we ook straatkinderen tegen die rond vuurtjes zitten om zich te warmen. Sommigen schat ik een jaar of zeven. Het is voor het eerst dat ik zoiets zie en het breekt mijn hart.

Ik vind Medellín een veel georganiseerdere stad dan ik me had voorgesteld. Gemoedelijk en vrolijk. De enigen die de pret bederven zijn de taxichauffeurs die me structureel proberen af te zetten, maar na een paar simpele instructies van de verontwaardigde Suaza’s is dat verleden tijd. Ik geniet van het geluid van de zwarte rook uitspuwende bussen die in alle kleuren van de regenboog zijn geschilderd.

Spijt

Maar de zuidelijke buurlanden lokken ook. Na een week logeer ik in het prachtige koloniale Popayán, dat dan grotendeels in de steigers staat omdat er een paar jaar ervoor een grote aardbeving is geweest.

Ik logeer er bij een charmante vioollerares die, zo lees ik in de South American Handbook, de reisbijbel over Zuid-Amerika van die tijd, kamers verhuurt. We praten veel over de situatie in Colombia en de slechte naam die het heeft. “Maar ik vind dat ze moeten onderkennen dat de guerrilla niet voor niks bestaat. Er is een hoop onrecht in dit land”, vindt ze. Het is een geluid dat ik daarna niet veel meer zal horen.

Wanneer ik in Ecuador en Peru ben, kom ik veel meer andere reizigers tegen dan in Colombia, waar ik er vrijwel geen ontmoet. Canadezen, Scandinaviërs en Australiërs, die allemaal min of meer het zelfde traject afleggen en dezelfde interesse hebben als ik: de indiaanse cultuur leren kennen in de Andes. We bezoeken ruïnes, vulkanen en oude incasteden. Ik zie Cuzco en Machu Picchu. Maar met de vele indianen die we tegenkomen praten we alleen als we iets van ze kopen. Felgekleurde doeken, truien, ceintuurs en mutsen. Het meest praat ik met andere reizigers en de gespreksonderwerpen zijn de route en de wisselkoers. Alleen met twee Australiërs die een ongelooflijk gevoel voor humor hebben lach ik tranen met tuiten.

Steeds groter wordt mijn spijt dat ik zo snel uit Colombia vertrokken ben omdat ik wilde vasthouden aan mijn oorspronkelijke reisplan. Ik mis de vrolijke mensen waar je gemakkelijk mee aan de praat raakt en de salsa in de ronkende, vrolijk gekleurde bussen. De behulpzaamheid als je iets niet weet en de bejaarde man die een gedicht voor me opdraagt in een restaurant om me het hof te maken. En natuurlijk mis ik ook de familie Suaza in Medellín.

Videoclip van Nederlands trompettiste Maite Hontelé's Déjame así, opgenomen in Medellín

Romantische liefdesliedjes

Geen paniektoestanden in een schoenenwinkel bij mijn tweede aankomst in Colombia, drie jaar later. Nubia gaat nu mee en we vliegen naar de hoofdstad Bogotá, waar we opgewacht worden door haar moeder en ‘s nachts blijven. We worden binnengehaald als verloren dochters en er is een trio voor ons besteld: drie mannen met gitaren die boleros voor ons zingen, romantische liefdesliedjes waar Zuid-Amerikanen dol op zijn – en ik ook. Doodmoe en zielsgelukkig – Nubia heeft haar familie vier jaar niet gezien – gaan we naar bed, om de volgende dag het vliegtuig naar Medellín te pakken.

In Medellín worden we groots onthaald op het vliegveld, met een zingende en dansende familie Suaza en een paar nietsvermoedende nonnen die zich lachend laten overhalen om in te haken. Het is een paar dagen voor Kerst, dé periode in Colombia dat families die ver van elkaar wonen elkaar weer opzoeken en overladen met cadeaus.

Ik zal nu vier weken in Colombia blijven en heb mijn zinnen op het Caribische gebied gezet. Maar natuurlijk kom ik bijna niet uit Medellín weg. Eten, drinken, dansen en voetballen met de buurjongens op straat.  Die loopt overigens vrij steil naar beneden, maar dat mag het fanatisme, ook aan de partij aan de onderkant, niet drukken. En natuurlijk wordt er na de rust gewisseld, net als in het echt.

Kerst is alles met de hele familie doen, dag in, dag uit, als het even kan tot 6 januari, de dag van Driekoningen. Nubia laat me de botanische tuin van de stad zien en vertelt over haar jeugd en eerste grote liefde. Terwijl ze vertelt, vraag ik wat haar toch zo trekt aan Nederland. Ze wilde zich losmaken van haar familie en de wereld ontdekken. Dat herken ik wel, want die behoefte had ik ook als Limburgs meisje van 18 uit Voerendaal, onder de rook van het grijze Heerlen. Een stuk provinciaalser dan Medellín overigens.

Geen snoepjes en kauwgum

Deze keer laat ik me gelukkig niet leiden door een rigide reisplan. Maar op 1 januari sta ik dan toch met een houten kop op het busstation om naar het noorden af te reizen, Sincelejo en Mompox in eerste instantie, waar het volgens een volks gezegde zo warm is dat je in je eentje naar bed gaat en met zijn tweeën opstaat. Later de prachtige koloniale stad Cartagena, aan de Caribische kust, en de geboortestreek van ‘s lands bekendste schrijver, Gabriel García Márquez, ten zuiden van de kuststad Santa Marta.

In gammele bussen schommel ik door prachtige groene berglandschappen met hier en daar witte huizen voorzien van veranda’s, hangmatten en planten, veel planten. Van tijd tot tijd passeert een man met een grote hoed op zijn hoofd en een machete – kapmes – aan zijn riem te paard of op een ezel. Aan de mensen in de bus leg ik uit dat ik uit Nederland kom en dat dat in Europa ligt en dat je daarvoor de Atlantische Oceaan moet oversteken en tien uur in het vliegtuig moet zitten. Ze kijken me ongelovig aan. Mijn South American Handbook waarschuwt voor het aannemen van snoepjes en kauwgum van vreemden, maar wat ik tegenkom is vriendelijkheid, belangstelling en behulpzaamheid. Wat een rare gedachte dat er in dit land zo veel problemen zijn.

In Cartagena wandel ik door het slaperige koloniale centrum, waar mannen op karren en de ezels die ze moeten trekken hun siësta doen. Tegenwoordig wordt het centrum van Cartagena beheerst door hippe souvenirswinkels en trendy restaurants. De oorspronkelijke arme bevolking heeft plaats gemaakt voor rijke Colombianen en buitenlanders die hun huizen hebben opgekocht en opgeknapt. In 1992 zijn er in het centrum nog ijzerwarenwinkels, levensmiddelenzaakjes, schoenmakers en kleermakersateliers en als het geen siësta is, is het een gezellige, tropische chaos. De mensen zijn overwegend zwart. Velen missen de helft van hun gebit. De tijd lijkt er te zijn stilgestaan. Met de dikke vestingmuren, waar de zware kanonnen nog opstaan, waan je je zo terug in de tijd dat Engelse piraten de stad onder vuur namen.

Vluchtelingen

Cartagena is na die eerste keer dat ik er was een stad van tot het uiterste geperfectioneerde schoonheid én de bitterste armoede geworden, een hels paradijs in optima forma. Vanuit het vliegtuig kun je de sloppenwijken aan de randen zien liggen. Bevolkt door boeren uit de omliggende streken die de machetes van de paramilitairen ontvlucht zijn en die nu proberen te overleven in de stad.

Het geweld heeft ook de familie Suaza gevonden: wanneer ik doña Alicia tien jaar later, al wonend als correspondente in Colombia, opnieuw spreek, vertelt ze me dat haar jongste, Pilar, een paar jaar daarvoor is vermoord. Ze werd doodgeschoten in de wijk, een par honderd meter van huis, toen ze uit een bus stapte. Een raadselachtig voorval dat niemand goed kan uitleggen. Was het een afgewezen vrijer of iemand die haar wilde beroven van haar tas? Feit is dat enkele straatjongeren uit de buurt het hadden gezien en achter de dader aangingen. Doña Alicia vertelt het me met tranen in haar ogen terwijl ze Pilars foto in haar oude handen houdt.  “Die jongens zijn er achteraan gegaan en hebben die knul vermoord.” Ze slaat haar handen voor haar ogen. “Ik wil niet weten hoe. Ik wilde niet dat het gebeurde, want ik zou mijn dochter er niet mee terugkrijgen. Ik geloof niet in wraak. Maar zo is het gegaan. Ze zijn me zelf komen vertellen dat hij dood was.”

Doña Alicia heeft liever niet dat ik nog alleen door de wijk wandel.

Over dit feuilleton

Colombia, waar ik bijna elf jaar als correspondente Latijns Amerika heb gewoond, is een prachtig land met een enorme potentie waar het nog steeds oorlog is, een hels paradijs dus. Ik vertel erover aan de hand van twee personen die er ongeveer tegelijkertijd aankwamen, ikzelf en Tanja Nijmeijer. Ik wilde weg uit het aangeharkte Nederland en was op zoek naar emotie en levenslust in een land dat me al veertien jaar mateloos boeide, Tanja wilde de revolutie en sociale gelijkheid brengen door zich aan te sluiten bij de linkse guerrillabeweging FARC. We hadden dus volstrekt tegengestelde bedoelingen.

Tanja werkte zich op van loopmeisje naar lid van de onderhandelingsdelegatie van de FARC in Havana. Al twee jaar onderhandelt de guerrilla daar met de Colombiaanse regering over een vredesakkoord. Ik raakte door het slepende conflict en het aanhoudende geweld steeds meer gedesillusioneerd en besloot mijn standplaats naar Brazilië te verplaatsen. Maar Colombia laat me niet los.

De onderhandelingen in Havana gaan met ups en downs, zo bleek onlangs nog, toen de FARC een generaal gevangen genomen bleken te hebben en de regering prompt de besprekingen opschortte. Maar de partijen zitten weer aan tafel, met het voornemen in 2015 toch echt een akkoord te sluiten. Een mooi moment om dit feuilleton te starten.

Voor de eerste twee delen, zie in TPO Magazine, Blendle/Cafeyn, eLinea of Myjour.  

Mijn gekozen waardering € -

Wies Ubags (1962) werkt vanuit Brazilië voor oa het ANP. Ze is ook te horen op de Nederlandse en Belgische radio (vooral BNN, WNL en VRT).  Ze schrijft over ambitie in Latijns Amerika, in het klein en in het groot. Economische onderwerpen krijgen veel aandacht.