Een hels paradijs; 6. Allemaal tijdelijke baantjes

Deel 6 van mijn feuilleton over Colombia; Een hels paradijs. Hoe ik mijn eerste zes maanden in Colombia begin en zie dat de vrolijke temperamentvolle Colombiaan zich van het ene naar het andere tijdelijke baantje worstelt.

Íngrid Betancourt is al acht maanden ontvoerd als ik op 15 oktober 2002 met twee koffers land in Bogotá. Ik word opgewacht door Rocío, een vrouw van eind dertig, die Vicky en ik hebben leren kennen tijdens ons verblijf bij haar familie in Pereira. Rocío is gescheiden en heeft twee kinderen die ontzettend zijn aan het puberen. Ze is filiaaldirecteur van een bank in het stadje Fusagasugá, voor iedereen beter bekend als Fusa, op anderhalf uur rijden van Bogotá.

Ik wil snel woonruimte in Bogotá vinden, maar het lieve aanbod van Rocío om een kamer in haar kleine appartement te betrekken kan ik niet afslaan. Ik kom in een warm bad. Mijn tijd verdeel ik tussen rondwandelen door het lieflijke Fusa met zijn ontelbare bloemen, praten en eten met Rocío en haar pubers, en het navlooien van de media en mijn email in de internetcafés.

Mijn eigen computer staat opgeslagen in een muurkast van mijn appartement in Den Haag, dat is onderverhuurd. De auto staat in hoog en droog in de garage van mijn moeder en haar vriend in het Zuid-Limburgse Simpelveld. Zes maanden heb ik mezelf gegeven om te kijken hoe het leven in Colombia bevalt en om te verkennen of ik een leven als freelance correspondente kan opbouwen. Alle media in Nederland die ik kon bedenken heb ik aangeschreven met de boodschap dat ik me in Colombia ga vestigen en dat ik voor hen nieuws en achtergronden kan verslaan. Acht hebben er te kennen gegeven dat ze belangstelling hebben. Maar in mijn gretigheid om alles te begrijpen in mijn nieuwe land vind ik alles belangrijk en vergeet ik dat het thuisfront veel selectiever te werk gaat. Een confronterend en snel leerproces. De zak geld die ik van mijn ex-werkgever heb meegekregen blijkt onmisbaar om deze periode financieel door te komen.

Martelaarschap

In de kranten op het internet lees ik hoe de pas als president aangetreden Álvaro Uribe zijn offensief tegen de FARC uitbreidt. Rocío is in haar nopjes met de nieuwe regering, eindelijk orde op zaken, nooit meer bang zijn. Rond Fusa is de guerrilla sterk, maar ze zal steeds verder naar het zuiden, naar de provincie Meta waar ook Tanja’s dagboeken gevonden zullen worden, worden teruggedrongen.

De vredesonderhandelingen onder ex-president Pastrana waren in februari 2002, een maand nadat Vicky en ik vanuit Colombia terug naar Nederland gingen, afgebroken. Nadat de FARC een vliegtuig hadden gekaapt en senator Jorge Eduardo Gechem, die op de vlucht zat, hadden ontvoerd, kon de regering Pastrana weinig anders meer doen dan de zieltogende onderhandelingen afbreken. Uribe, die voor eens en altijd met de FARC zou afrekenen, was toen al bezig met zijn glorieuze opmars in de peilingen. Presidentskandidate Íngrid Betancourt werd ontvoerd toen ze op campagne was in het gebied waar Pastrana en de FARC hadden onderhandeld en waar de FARC al die tijd heer en meester waren geweest.

Internationaal is er veel ophef over de mediagenieke Betancourt, als ik in Colombia aankom met mijn twee koffers. Ikzelf zet grote vraagtekens bij haar martelaarschap. Na het lezen van haar boek Woede in het Hart, waarin ze zichzelf beschrijft als een onverschrokken Jeanne d’Arc, die strijdt tegen onrecht temidden van stuk voor stuk corrupte collega’s, heb ik mijn buik vol van madame Betancourt. In Colombia kan het weinig mensen wat schelen. “Ze heeft papaya gegeven”, met andere woorden ze heeft het uitgelokt door zich in het hol van de leeuw te wagen, is het onverbiddelijke oordeel van de mensen. Eigenlijk ben ik het wel met hen eens.

Meubelmaker

Vanuit Fusagasugá gaat een goed geasfalteerde weg door de bergen naar boven, naar de ijzige hoofdstad Bogotá, dat op 2660 meter hoogte in de Andes ligt. Ik ben aangekomen in oktober, dat wil zeggen wanneer de regentijd in volle hevigheid losbarst. Pas rond Kerst zal het water wijken voor de stralende zon.

Bogotá lijkt op Nederland in die laatste maanden van het jaar: koud, nat en geen verwarming. Tot mijn vreugde zal het appartement waarin ik het langst woon een open haard hebben. Ik heb ook nog eens ontzettend geluk dat er op de begane grond een meubelmaker zit, Don Emilio, die mij van grote zakken met afvalhout voorziet. Ik leer Don Emilio kennen op de namiddag dat ik op tweehonderd meter van mijn huis – ik woon er nog maar net – overvallen word en onder bedreiging met een mes mijn tas moet afgeven. Gelukkig zit er niet heel veel belangrijks in. Het vervelendst zijn mijn Colombiaanse identiteitsbewijs en mijn boekje met aantekeningen van interviews. Als ik buiten adem de weg omhoog naar huis ben gerend, zit Don Emilio, een gedrongen man met gitzwart haar en dito snor en goedmoedig lachende oogjes, een biertje te drinken met een paar politieagenten die vaak bij hem komen buurten. Don Emilio weet dan ook alles. De agenten hijsen me de grote wit met groene patrouillewagen in om me door de buurt te rijden op zoek naar de daders. Ik moet erom lachen. Alsof die ergens gedwee op ons staan te wachten. Na afloop kom ik bij van de verschrikkingen terwijl we drinken uit Don Emilio’s bierkratje. Onderbuurman Jaime, tanig en lenig als een kat, klimt via een ladder op zijn balkon mijn balkon op waar hij gemakkelijk de keuken binnen kan. Ik heb hem uitgelegd waar de reservesleutel ligt. We besluiten de sloten van de toegangspoort en de centrale deur van ons gebouw te vernieuwen. Nog dezelfde avond wordt het gepiept. Ik woon dan een dikke twee jaar in Bogotá en heb het gevoel dat ik eindelijk ben geland en dat er mensen om me heen zijn op wie ik kan bouwen.

Ontroostbaar

Maar die allereerste begintijd dat ik vanuit Fusa kersvers in Bogotá aankom en ik een paar keer een kamer huur bij een vriendin van een vriendin is helemaal niet zo makkelijk. Het contact met Vicky’s vrienden in Bogotá is minder vanzelfsprekend dan ik dacht. De mensen hebben hun eigen leven en vooral hun eigen zorgen. Er is geen een persoon onder deze dertigers, veertigers, vijftigers die een stabiel financieel bestaan heeft. Allemaal, goed opgeleid, intelligent en welbespraakt, worstelen ze zich van het ene tijdelijke baantje naar het andere. Soms zitten ze zonder werk en moeten familie of vrienden dan maar zo goed of kwaad als het kan bijspringen.

Vicky, waar ik inmiddels een appartement mee deel in een ijlings uit de grond gestampte blokkendoos van tien verdiepingen, verliest haar overheidsbaantje als ze een nota schrijft die te kritisch is over het werk van een van de vriendjes van haar baas. Ze is ontroostbaar. In Nederland is ze afgestudeerd als elektrisch ingenieur maar het lukt haar in Bogotá niet om werk op haar vakgebied te vinden. We zullen de Kerst weer doorbrengen bij haar familie in Pereira, maar deze keer is de stemming gedrukt en pessimistisch. Vicky zal bij haar familie blijven en ik zal alleen terug moeten naar ons appartement in de blokkendoos. Ik realiseer me dat ik mijn eigen leven in Bogotá onafhankelijk van haar sociale kring moet opbouwen. Ik moet mijn eigen vrienden vinden. Leerzaam om er achter te komen dat Colombianen in hun eigen leefwereld niet veel opener zijn dan Nederlanders. Als buitenstaander in hun land moet je je plek bevechten. Ik vraag me af of er een land is waar het anders is.

Aanslagen

Tanja’s leven in Bogotá begint in november veel gestructureerder. Hoe groot is niet de kans dat we elkaar in het centrum van Bogotá zijn tegengekomen? We houden allebei van muziek en bier drinken.

 Ze wordt miliciana van de FARC, dat wil zeggen stadsguerrillera. Dat gaat er heel anders aan toe dan in het oerwoud, waar ze later in uniform met een wapen in een kampement zal bivakkeren.

Ze gaat als gewone burgervrouw door het leven, geeft lessen Engels aan universiteitsstudenten en neemt ondertussen deel aan trainingen van haar eenheid, het Antonio Nariño Front. Ze leert met allerlei soorten wapens omgaan en bommen maken. Bij een van de aanslagen van de FARC in Bogota, die op het stadsbussysteem Transmilenio, komt een 10-jarig jongetje om het leven. Heel verdrietig, maar bij de guerrilla vallen ook veel slachtoffers wordt haar voorgehouden. Sinds in de jaren tachtig de paramilitairen zijn opgericht om het guerrillageweld te bestrijden, zijn er duizenden slachtoffers gevallen. Oorlogvoeren vereist een hoge prijs.

De FARC willen Bogotá omsingelen en van binnenuit de slagkracht van milicianos zoals Tanja vergroten, maar president Álvaro Uribe heeft politie en leger flink onder de duim om de guerrilla klappen te geven. In Medellín verjaagt het leger de milicianos uit een grote sloppenwijk, de Comuna 13, met grof geweld. Er vallen tientallen doden en er verdwijnen 92 bewoners van de sloppenwijk. Later bekennen gedemobiliseerde paramilitairen voor de rechter dat ook deze mensen zijn gedood en in een geheim massagraf zijn gedumpt. Ze hebben in nauwe samenwerking met het leger deze keiharde militaire operatie uitgevoerd. De toekomst ziet er voor de FARC zorgelijk uit.

Al in de eerste helft van 2003 vertrekt Tanja vanuit Bogotá naar het oerwoud: haar droom is uitgekomen. Ze is nu een echte guerrillera geworden, een strijdster die vecht tegen het sociale onrecht in Colombia.

Ikzelf ga in april 2003 voor een paar maanden naar Nederland, om mijn auto te verkopen en een officieel journalistenvisum te regelen bij het Colombiaanse consulaat in Den Haag. De eerste zes maanden zijn niet gemakkelijk geweest, maar het vuur brandt nog. En in juli zullen radiomaker Joost Wilgenhof en ik voor de VARA een prachtige reportage maken: over ouderen en liefde in Colombia.

Over dit feuilleton

Colombia, waar ik bijna elf jaar als correspondente Latijns Amerika heb gewoond, is een prachtig land met een enorme potentie waar het nog steeds oorlog is, een hels paradijs dus. Ik vertel erover aan de hand van twee personen die er ongeveer tegelijkertijd aankwamen, ikzelf en Tanja Nijmeijer. Ik wilde weg uit het aangeharkte Nederland en was op zoek naar emotie en levenslust in een land dat me al veertien jaar mateloos boeide, Tanja wilde de revolutie en sociale gelijkheid brengen door zich aan te sluiten bij de linkse guerrillabeweging FARC. We hadden dus volstrekt tegengestelde bedoelingen.

Tanja werkte zich op van loopmeisje naar lid van de onderhandelingsdelegatie van de FARC in Havana. Al twee jaar onderhandelt de guerrilla daar met de Colombiaanse regering over een vredesakkoord. Ik raakte door het slepende conflict en het aanhoudende geweld steeds meer gedesillusioneerd en besloot mijn standplaats naar Brazilië te verplaatsen. Maar Colombia laat me niet los.

De onderhandelingen in Havana gaan met ups en downs, zo bleek onlangs nog, toen de FARC een generaal gevangen genomen bleken te hebben en de regering prompt de besprekingen opschortte. Maar de partijen zitten weer aan tafel, met het voornemen in 2015 toch echt een akkoord te sluiten. Een mooi moment om dit feuilleton te starten.

Voor de eerste vijf delen, zie in TPO Magazine, https://magazine.thepostonline.nl/auteurs/Wies-Ubags/85, Blendle/Cafeyn, https://blendle.com/search/%22Een%20hels%20paradijs%22, eLinea, http://www.elinea.nl/collecties/tpo-magazine-wies-ubags?pageNr=0 of Myjour, https://myjour.com/kiosk/wies-ubags/een-hels-paradijs

Voor dit deel heb ik gebruik gemaakt van het boek Tanja, een Nederlandse bij de FARC van León Valencia en Liduine Zumpolle.

Mijn gekozen waardering € -

Wies Ubags (1962) werkt vanuit Brazilië voor oa het ANP. Ze is ook te horen op de Nederlandse en Belgische radio (vooral BNN, WNL en VRT).  Ze schrijft over ambitie in Latijns Amerika, in het klein en in het groot. Economische onderwerpen krijgen veel aandacht.