Een natie van bijenhoteliers

De lente is begonnen! Gauw nog even de tegels Rounduppen, want wie weet kunnen we buiten brunchen met Pasen. En hangt het bijenhotel al?

Ik heb iets heel doms gedaan, vrees ik. Drie maanden geleden meldde ik me in een vlaag van prematuur voorjaarsverlangen aan bij de Facebookgroep ‘Tuinliefhebbers’. Dat had ik beter niet kunnen doen. Want nu erger ik me kapot aan mensen die zich tuinliefhebber noemen, maar ondertussen zweren bij Roundup, grindtegels, betonklinkers, Roundup, mosdoder, geïmpregneerde Gammaschuttingen, Roundup, slakkenkorrels, mierenlokdozen, vijvernetten, Roundup en andere giftige brouwsels die het daglicht niet kunnen verdragen.

Tuinslopers dus. Ik was even vergeten dat die de absolute meerderheid vormen in ons bijna kamerbreed betegelde landje. Domdomdom! Soms probeer ik de groepsgenoten op andere gedachten te brengen, maar dat leidt vooral tot veel digitaal hoofdschudden en dooddoeners als ‘smaken verschillen Luciene van Ek’.

Begrijp ik dan niet wat deze mensen allemaal wordt aangedaan door Moeder Natuur? Speenkruid dat woest om zich heen grijpt met een irritant geel bloemetjestapijt. Sperwers die zomaar een koolmees van de voederplank plukken en DOODMAKEN (!!!) Kikkers die ’s nachts hardwerkende Nederlanders uit hun slaap houden met hun stompzinnig gekwaak. Prehistorische mossen die onschuldige grassprieten verdringen. Oprukkend zevenblad. De geniepige kleine veldkers die duizenden springzaadjes in het rond smijt. Bomen die groot worden. Tuinplanten van de buren die zich ongevraagd uitzaaien in andermans tuin… de lijst van tuinergernissen is eindeloos.

Nadelig voor imkers?

Het paradoxale is, dat de gemiddelde tuinsloper zich inmiddels wèl de gastvrije eigenaar m/v mag noemen van een heus bijenhotel. Zelfgemaakt of gewoon zo gekocht. Ook dit voorjaar staan de trendy bijenhotelletjes weer in groten getale opgesteld bij Intratuin, Groenrijk en Ranzijn Tuin & Dier. Online kun je ze kant en klaar scoren bij Bol.com of Insectdirect.nl (alles tègen insecten!).

De logische vraag die zich vervolgens aandient in het tuinliefhebbersoverleg op Facebook, is of zo’n bijenhotel niet nadelig is voor imkers. Dat de bijen dus zeg maar een hotelovernachting in een particuliere tuin verkiezen boven een standaardverblijf in de bijenkorf, samen met de collegaatjes. Want dat zou natuurlijk niet goed zijn. Imkers hebben het toch al zo moeilijk, met die massale bijensterfte wereldwijd…

…sorry, ik moest even een slokje volstrekt onschuldige Roundup drinken.

Nee. Geen paniek. Hier is geen sprake van valse concurrentie richting hardwerkende imkers. Want die doen in honingbijen, de soort die in biologentaal Apis mellifera wordt genoemd. Honingbijen wonen graag met z’n alle bij elkaar in een zelfgemaakt bijennest. Gewoonlijk bouwen ze elk jaar een nieuw nest, om zo de overlast van parasieten tot een minimum te beperken. Maar die ene hardnekkige parasiet, die het gemunt heeft op hun honing, bijenwas, propolis en koninginnegelei, weten ze maar niet af te schudden. Dus hebben honingbijen de moed opgegeven en laten ze zich gedwee verkassen naar de korven en kasten die Homo sapiens (zoals deze parasitaire soort in biologentaal heet) voor hen heeft gevlochten cq. getimmerd.

Delicate leventjes 

Vliegt een gewone honingbij tijdens het woon-werk verkeer toevallig langs zo’n schattig lichtblauw bijenhotelletje van Intratuin, dan denkt ze waarschijnlijk iets in de trant van: ‘He gatsie, wat klein en ongezellig! Gauw terug naar mijn eigen bruisende wereldstad!’

Pijnlijk maar waar: die schattige bijenhotelletjes zijn bedoeld voor solitaire bijensoorten waarvan de gemiddelde tuinliefhebber niet eens weet dat ze bestaan. Om over de geheimen van hun uiterst delicate leventjes nog maar te zwijgen.

Ooit vlogen er zo’n 327 verschillende soorten solitaire bijen rond in Nederland en Vlaanderen. We hadden onder meer zijdebijen, rouwbijen, houtbijen, slobkousbijen, dikpootbijen, roetbijen, zandbijen, bloedbijen, slurfbijen, maskerbijen, klokjesbijen, tronkenbijen, metselbijen en behangersbijen.

Anno 2015 mogen we al blij zijn dat er van die 327 verschillende soorten bijen nog 79 (vrij) algemeen voorkomen in ons land. De overige 248 soorten zijn (zeer) zeldzaam geworden of allang verdwenen. En dan gaan we nu ineens hotels voor ze ophangen. Terwijl we ze niet eens herkennen. En in één moeite door meteen nog even wat Roundup tussen de tegelvoegen spuiten, zodat het terras er met Pasen lekker strak en kantig bij ligt. ‘Zuiver maken’, noemen ze dat hier op het platteland waar ik woon.

Rollen behang en lijm

Okee, genoeg gefoeterd. Misschien kan ik beter maar eens de geheimen van zo’n delicaat bijenleventje beschrijven. Bijvoorbeeld van het zeldzame zilveren fluitje Megachile leachella, een behangersbij die ook nog eens kan fluiten.

Jac. P. Thijsse – onze eigen David Attenborough avant la lettre – schreef ooit over deze bij: ‘Het behangertje stak de pluimvoetbij naar de kroon in bedrijvigheid. Terwijl deze maar voortgroef met de handigheid en halstarrigheid van een foxterriër, vloog gene af en aan en iedere keer bracht hij een groen blaadje aan, om er zijn nest mee te tapiseeren. Je hoorde het zilveren fluitje en als je dan opkeek, zag je het glimmende, witbehaarde diertje uit de blauwe lucht neerdalen, het groene blaadje opgerold tusschen de poten en zoo stuurde hij dan recht en strak naar den ingang van zijn woning.’

In de tijd van Thijsse was behangen kennelijk nog typisch mannenwerk, want Jac. had het steevast over hij’s, terwijl het toch alleen de zij’s zijn die nestjes ‘tapiseeren’ en dat wist hij best. Maar even serieus, gaat deze bij werkelijk aan de slag met rollen behang en lijm? Jazeker!

Zodra ze zich heeft verpopt tot volwassen bij, wordt het zilveren fluitje bevrucht door een mannetjesbij. Daarna gaat ze op zoek naar een tunnel om haar eitjes in te leggen. Zelf graven doet ze niet graag, het liefst betrekt ze een al bestaande ruimte. Dat kan een oude insectengang zijn in een vermolmd stuk hout, maar ook een kier tussen twee planken of een holte onder een steen. Vervolgens gaat ze behangetjes shoppen, zoals seringenblaadjes of berkenblad. Hier knipt ze met haar grote kaken ovale stukjes uit, die ze met haar pootjes in de lengte oprolt, waarna ze er slingerend mee terug naar het nesthol vliegt.

Daar aangekomen schuift ze de rol naar binnen en laat hem vervolgens los, zodat het blad zich weer ontrolt en strak tegen de wanden van de tunnel komt te zitten. Dit ritueel herhaalt ze een aantal keer, totdat de hele tunnel van binnen is bekleed met elkaar overlappende bladovaaltjes, waarvan ze de randen aan elkaar vastlijmt met spuug. 

Broers wachten zusjes op

Uiteindelijk ontstaat er een mooi, hermetisch gesloten vingerhoedje van blad, dat ze volplempt met een zelfgemaakte brij van stuifmeel en nectar. Bovenop deze zoetigheid legt ze een eitje. Eentje maar. Daarna vliegt ze terug naar de ‘behangboom’ om er nog een stuk of zes ronde sluitstukjes uit te knippen, waarvan ze een stevig dekseltje fabriceert. Zodra het nectarbrouwsel en eitje hiermee is toegedekt, bouwt ze bovenop het dekseltje weer een tweede groen vingerhoedje, dat ook wordt volgestopt met voedsel en een eitje. Dekseltje erop, en nog een vingerhoedje + voedsel + ei, en nog een en nog een. Ze gaat net zo lang door met klussen tot de gang helemaal is opgevuld. Uiteindelijk sluit ze de opening naar de buitenwereld af met alweer een stevig stapeltje ronde bladstukjes. Is de broedtunnel eenmaal af, dan vliegt het zilveren fluitje weg. Om nooit meer terug te komen en nog voor het invallen van de herfst te sterven.

In de tussentijd kruipen uit haar eitjes in de vakkundig behangen tunnel witte, pootloze larven, die zich de hele zomer tegoed doen aan het bijenbrood (het mengsel van stuifmeel en nectar), dat mama in iedere broedcel heeft achtergelaten. Het is genoeg proviand voor hun hele ontwikkeling. Elk in hun eigen vingerhoedje vreten ze zich helemaal vol en daarna verpoppen ze zich in een zijdeachtig spinsel. De binnenkant van deze zijden pyjama wordt bekleed met een laagje , dat al snel helemaal indroogt en een waterdicht omhulsel vormt voor de transformerende larve.

De hele herfst en winter bivakkeren de kleine behangersbijen in hun huisje van , zijde en blaadjes. Pas in de laatste helft van mei of begin juni van het volgende jaar kruipen ze naar buiten. Heel ordelijk, één voor één: de bijen die het dichtst bij de uitgang zitten (de jongens), gaan het eerst naar buiten en de bijen die helemaal aan het eind van de tunnel zaten (de meisjes), komen als laatste naar buiten en worden daar opgewacht door hun broers, die meteen met hen paren.

Amper te herkennen

En dan begint het hele verhaal weer van voor af aan: de bevruchte vrouwtjes gaan op zoek naar een geschikt holletje en slaan aan het knippen en behangen. Zonder dat iemand hen ooit heeft verteld hoe dat moet.

Helaas groeien de zorgvuldig ingepakte larven van het zilveren fluitje niet altijd uit tot volwassen behangersbijen, want er zijn krakers op de kust. Zoals de al even zeldzame kegelbijen (Coelioxys), die hun koekoekseieren graag in een welvoorziene broedtunnel van fluitje leggen. De Coelioxys-larven kruipen eerder uit het ei dan de behangersbijtjes en eten alle lekkere honingbrij op, zodat de kleine behangertjes doodgaan van de honger.

Om volop te kunnen genieten van behangersbijen en andere solitaire wilde bijtjes, moet je natuurlijk wel weten hoe ze eruit zien. En dan nog is het maar de vraag of je ze herkent, want ze hebben het altijd zó razend druk, dat ze zich hooguit een fractie van een seconde laten bekijken en dan zijn ze alweer verdwenen. Bovendien zijn solitaire bijtjes vrij klein: meestal zo tussen de zes tot veertien millimeter. Soms lijken ze meer op een (sluip)wesp of een torretje, dan op een bij.

Voor een leek is het herkennen van wilde bijensoorten dus eigenlijk net iets te hoog gegrepen, tenzij je de schema’s op www.wildebijen.nl uit je hoofd leert. Maar je kunt ze wel naar je tuin cq. bijenhotel lokken! Dat is eigenlijk heel eenvoudig: gewoon de Roundup en andere planten- en dierendoders uit de ‘tuinapotheek’ voor altijd achter slot en grendel zetten, zo veel mogelijk tegels en betonklinkers uit je tuin trekken en de vrijgekomen grond daarna volplanten en –zaaien met vlinderbloemigen (zoals goudenregen, lathyrus, brem en alle soorten bonen), gewone rolklaver, kruipend stalkruid, kattendoorn, luzerne, wilde reseda, alle soorten klokjes, alle soorten composieten (zoals zonnehoed en margrieten), distels, hemelsleutels, wilgenroosje, wilde wingerd, rozen, ezelsoren, wilgen, duizendblad, boerenwormkruid, guldenroede, kamille en vrouwenmantel.

Daarna wijntje of glaasje fris inschenken en heel mindful op je zitbillen gaan genieten van het zoemende insectenleven in je tuin, terwijl pal onder je schedeldak de zachte hormonale krachten van serotonine en dopamine hun geheimzinnige werk doen en je langzaam maar onontkoombaar overspoelen met warme, authentieke geluksgevoelens.

Mijn gekozen waardering € -

Journaliste met een zwak voor de natuur EN de menselijke natuur. Werkt(e) onder meer voor natuurmagazine Roots, Wereld Natuur Fonds, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en is mede-auteur van zeven boeken over de natuur.