Hij volgde diverse workshops en kreeg een coach toegewezen. ‘In mijn geval was dat Giancarlo Sanchez. Hij heeft onder meer Mocro Maffia geregisseerd, en Santos. Daar heb ik echt veel van geleerd.’
Zijn idee voor een korte film werd geselecteerd door De Ontmoeting, een stichting die filmmakers ondersteunt en helpt bij het maakproces. Vorig jaar ging En leid ons niet in bekoring in premiére op het Nederlands Filmfestival.
1. Welke kunstenaars inspireren jou?
‘Ik vind Sahil Amar Äissa, Shariff Nasr, Joenoes Polnaija en Perla Vita Beerens heel interessante makers. Ze zijn heel verschillend, maar hebben elk een eigen stem en ze zijn allen koppig genoeg om vast te houden aan hun idealen. Ik ben trots om te kunnen zeggen dat dit ook mijn vrienden zijn.
Zo zijn Sahil en Shariff momenteel bezig met een eigen komedieserie, waar ik ze bij mag assisteren. Ze zijn daar al zeker zes jaar mee bezig, en vorig jaar hebben ze eindelijk een go gekregen van de publieke omroep.
Joenoes heeft altijd inspiratie gehaald uit zijn Molukse identiteit en daar heeft hij nu ook zijn werk van gemaakt. Hij geeft onder meer colleges op scholen over het Molukse verhaal. Ik vind het heel motiverend, dat hij zijn energie en kennis nu kan delen met nieuwe generaties.
Zelf ben ik nog wat zoekend in mijn werk. Ik wil graag persoonlijke verhalen vertellen met universele thema’s. Soms zal dat vanuit een Moluks perspectief zijn, maar het kan ook iets Achterhoeks zijn of iets Amsterdams. Finding Nemo gaat uiteindelijk ook niet over twee vissen, maar over een vader en zoon. Ik houd van persoonlijke verhalen, en die kunnen soms overlappen met mijn eigen identiteit of achtergrond, maar dat hoeft niet.’
2. Welke muziek luister je graag?
‘Toen ik aan mijn film werkte, heb ik uren naar gospel geluisterd. Ik heb een heel vette afspeellijst gemaakt. Het voelt alsof ik echt in die wereld kom. Ik zie de karakters voor me, ik hoor de grappen al. Vergelijk het met koken: als ik Italiaans kook, zet ik Italiaanse muziek op. Dat voegt net dat beetje extra toe. Je komt echt in die sferen.
Voor sommige karakters maak ik ook speciale afspeellijsten, als een soort vooronderzoek. Wat zou dit personage luisteren? Het komt niet per se terug in de film, maar het roept een gevoel op. Het is een soort audio-moodboard dat inspiratie geeft.
Als ik begin met het schrijfproces luister ik instrumentale jazz. Ik wil niet mee kunnen zingen, want dan raak ik afgeleid. Het moet ook geen fancy melodie hebben. Ik heb het niet getest, maar ik denk dat ik ADHD heb. Ik heb de neiging van hot naar her te gaan. Die rustige jazz helpt me om te kalmeren. Mijn favoriete lijstje op Spotify is: Jazz in the background.’
3. Wat is je favoriete podcast?
‘The Screenwriting Life. Die voelt als een filmschool voor mij. De twee makers zijn werkzaam bij Pixar en vertellen over hun schrijfervaringen. Hoe maak je een karakter interessant? Welke elementen moeten in de eerste en tweede akte zitten? Wat zegt de omgeving over je karakter en de verhaallijn?
Ik heb zelf nog niet zoveel ervaring met het schrijven, dus ik leer hier veel van. Ik luister het alsof het een hoorcollege is. Ik maak zelfs aantekeningen. Een van de lessen die ik onthouden heb is dat karakters moeten lijden, zodat de eindconclusie bevredigend wordt. Tijdens het kijken ga je al vermoeden dat het goed gaat komen.’

Morris Maturbongs: ‘Toen we naar de kerk gingen, dacht ik: dit wordt een soort Sister Act. Maar het was alsof ik terug was in de Achterhoek.’ Fotocredit: Martin Waalboer
4. Welke plek/locatie heeft jou geïnspireerd en waarom?
‘Ik heb veel ideeën vanuit de Molukse gemeenschap. Waarom doen we de dingen zoals we ze doen? Het idee voor mijn korte film ontstond toen ik met mijn ouders, oom en broer voor de eerst keer naar de Molukken ging. We maakten mooie muziek, we zongen en dansten. Elke dag voelde als een musical. Als ik iets wilde weten over mijn voorouders, werd dat verhaal niet verteld, het werd gezongen. Alles was zo magisch.
Maar toen gingen we naar de kerk. Ik dacht: dit wordt een soort Sister Act. Maar het was alsof ik terug was in de Achterhoek. De dienst was heel ingetogen en stilletjes. We zongen wel mooie liederen, maar ze waren heel somber. Het was totaal anders met wat ik verder op de Molukken zag.
Zodra we de kerk uit waren, kwamen de gitaren weer tevoorschijn. Toen zei ik tegen mijn vader: ‘Dat is toch gek? We maken de hele dag muziek, maar die lijn wordt niet doorgetrokken in de kerk?’ Toen zei hij dat ‘we dat altijd zo doen’ en dat zulke vragen soms best gevoelig kunnen zijn, omdat ze over het geloof gaan. Maar ik twijfelde ook niet aan het geloof, alleen aan de praktische uitvoering ervan. Hoe kan het dat we het op deze manier doen? ‘Dat doen we al meer dan driehonderd jaar’, zei hij toen. Maar hoe was het voor die tijd dan? Is dit echt onze cultuur, of is het iets koloniaals?
Toen ik nog bij een reclamebureau werkte, leerde een collega me dat contrasten heel belangrijk zijn. In mijn film wilde ik spelen met de vraag: hoe kan het dat wij als gemeenschap zo muzikaal zijn, maar dat we het geloof nog zo koloniaal uitvoeren? Ik vond het leuk om met dat contrast te spelen: een energiek gospelkoor en een ingetogen, katholieke kerk. Ik was wel bang dat de Molukse gemeenschap zou denken: dit is niet ons verhaal, of: je raakt het geloof aan. Maar ik heb veel support gekregen en mooie gesprekken gevoerd met mensen.’
5. Welke film(s) moet iedereen gezien hebben?
‘Ik heb laatst The Promise gezien op het Movies that Matter filmfestival. Het is een documentaire over West-Papoea. Het laat zien hoe dat een kolonie van Nederland is geworden en daarna overgenomen is door Indonesië. Ik vind het mooi hoe de documentaire die gemeenschap aan het woord laat en alles vanuit hun ogen vertelt.
Een ander film die iedereen zou moeten zien is Wadjda. Dat is een Saoedisch-Arabische film over een meisje dat tegen de heersende vooroordelen trapt. Zo draagt ze geen hoofddoek en spaart ze voor een fiets, terwijl het niet gebruikelijk is dat meisjes fietsen. Via school kan ze meedoen met een wedstrijd. Ze moet de Koran uit haar hoofd leren en proberen te reciteren. Wie dat het beste kan wint een geldprijs.
Toen de Koreaanse Bong Joon-ho, die de film Parasite maakte, een Oscar won, zei hij dat als we de taalbarrières zouden loslaten, we zoveel meer cinema zouden kunnen zien. Ik ben blij dat we in Nederland filmhuizen hebben die dit soort buitenlandse films vertonen.’
Dit artikel verscheen -als ingekorte versie- in het Nederlands Dagblad.