Foute (davidster) boel: De irrationele vijandschap tussen beerput en doofpot (slot)

Drie nieuwe arbiters met een mr. titel voor hun naam werden gevraagd hier een uitspraak over te doen. Ze hadden drie jaar de tijd en een prikkel in de vorm van een aanmaning nodig om tot een vonnis te komen. Hoewel op voorstel van één van de arbiters eerst een verzoeningspoging zou worden ondernomen, bleek opnieuw dat het bestuur de schijn ophield, want op een gegeven moment haakte het af met als excuus de kosten niet te willen dragen. Hoewel het debat inhoudelijk al was afgesloten, toegezegd was dat een uitspraak zou afkomen als verzoening zou mislukken, openden de arbiters dat weer, omdat er nieuwe vragen zouden zijn gerezen.

De uitspraak zette de tijd terug naar het moment dat de website was overgedragen. De scheidsrechters oordeelden dit keer dat die niet op een deugdelijke manier zou zijn uitgevoerd, hoewel dat niet in strijd was geweest met de wet. Ze vonden met het bestuur dat dat op een ‘dwaalspoor’ zou zijn gebracht en het onredelijk en onbillijk was nog een beroep te doen op het nakomen van de afspraak om het royement in te trekken, nadat de website vijf jaar daarvoor al was overgedragen. ‘Merkwaardig’, aldus een vooraanstaand kerkrechtspecialist.

Het verleden leek eindelijk te zijn begraven en de weg vrij te maken zich als volwaardig gezin opnieuw als lid aan te melden, hoewel dat door de rabbijn jaren terug al was bezegeld. Het bestuur wilde echter geen afscheid nemen van het verleden, zo bleek. En niet verder gaan dan het gezin als ongeschreven regel de status ‘belangstellende’ toe te kennen, waarin doorklonk toch op een strafbankje te moeten zitten, omdat het onbetrouwbaar zou zijn als lid.

De hoofdrabbijn speelde een dubieuze rol. Hij kroop weg achter de zogenaamde ‘lekenrechters’, maar sprak als ‘adviseur’ van het bestuur wel uit dat ‘stemrecht’ als lid ook niet vereist was, omdat de vergaderingen niets voorstelden. Hij overtrof zichzelf  door zijn fiat te geven aan de scheiding (man niet, vrouw wel) van het lidmaatschap wat een rabbijn onwaardig was, omdat hem niks was gevraagd. Hij riep daarmee associaties op die deden denken aan aanstootgevende selecties en aan foute mensen, die uit hun kiesrecht waren ontzet. En als hij hierover wordt aangesproken, kan hij zich dat slecht herinneren. Of hij was betaald voor het geven van zijn eenzijdig advies wilde hij niet beantwoorden.

Een notaris zegt desgevraagd dat in het toepassen van artikel 60 een kritisch punt zit. Het wordt naar zijn mening heikel als er verschil van mening is en dat niet wordt gekwalificeerd als twijfel, waar integer mee om wordt gegaan. Als dat niet gebeurt, kan het reglement volgens hem net zo goed worden opgeborgen en worden gezegd: “Het bestuur beslist altijd.” Hij vervolgt: ‘Maar dat kan niet de bedoeling zijn. Ik denk dat je als bestuur jezelf wat moet relativeren om hier op een verantwoorde manier mee om te gaan.’

‘Zo’n bestuur moet zich natuurlijk realiseren dat het gekozen wordt door de groep. Het hoogste orgaan is altijd, tenminste als je het vereniging rechterlijk bekijkt, de ledenvergadering. Op het moment dat het bestuur dus dingen doet waarvan de ledenvergadering zegt: ‘Ja, maar jongens hier zijn we het helemaal niet mee eens’, dan kan het bestuur struikelen over zijn eigen hoogmoed. Als bestuursleden niet door de eigen coöptatie worden benoemd, maar door de ledenvergadering, dan moeten ze zich goed realiseren dat wanneer zij zich gewoon teveel macht toe-eigenen, dat ze hoog spel spelen wat uiteindelijk fataal kan worden. De hoogste macht is, daar moet je bij het kerkrecht natuurlijk voor oppassen, het kwalificeren van: wat is de hoogste macht. Als je het gewoon op het verenigingsrecht baseert, dan is dat de hoogste macht, de hoogste autoriteit is de groep, is de club.’ Hij voegt daaraan toe dat als ‘royement’ niet in de statuten is opgenomen een bestuur niet aan zo’n artikel toekomt.

Het bestuur had daar geen boodschap aan. Het dekte zich pas na zeven jaar met een gekleurd verhaal in bij de leden door hen te confronteren met een verhoging van het lidmaatschapsgeld. Daarmee moesten de hoge kosten die het uit de gemeentekas had betaald, worden gecompenseerd. Het bestuur wraakte zich op het gezinshoofd door hem aan de schandpaal te nagelen. Het vergat daarbij te melden, dat de schade voorkomen had kunnen worden als het in plaats van hem te onthoofden zijn handreiking had beantwoord om het conflict niet te laten escaleren.

Ging het hier om samenzwering van Joden die vanuit hun luchtbel om onbegrijpelijke redenen de besneden pik hadden op een andere Jood en hem op iedere vermeende ‘fout’ wilden afrekenen en dat graag in de doofpot wilden stoppen? Gelijk een episode uit het boek ‘De elf samenzweerders’ van Marianne en Ann Frederikson dat groepsprocessen laat zien op een afdeling, die langzaam in een crisis is terecht zijn gekomen? Dat als het gevoel van bedreiging, angst en chaos te groot wordt, de groep probeert haar problemen op te lossen door buitensluiting. Wij hierbinnen en zij daarbuiten met als volgende stap het zondebokfenomeen; dat als we dat lastige mens of dat verschrikkelijke afdelingshoofd maar kwijt zijn, dan is alles goed?

Het gaf te denken. Een bestuurlijk Joods Nederland dat zich in de strijd om de macht leek te bezondigen aan klassenjustititie door rabbijnen bijvoorbeeld te schorsen en leden te royeren. Een geheime stemming houdt om de leden aan zijn kant te krijgen en zo het fenomeen zondebok tot bloei laat komen. En angst zaaide doordat, zoals Elsevier beweerde, ouders liever anoniem hun mening wilden geven om niet het risico te lopen, dat hun kinderen van het Joods onderwijs zouden kunnen worden verwijderd.

Het verhaal verdween halfslachtig in de literatuur van de rechtswetenschap en de vraag was of studenten aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid er wijs uit zouden worden. Een professor in het kerkrecht vond de uitruil ‘wonderlijk’. Eén van de leden die aanhoorde hoe het bestuur verslag deed van zijn daden karakteriseerde dat als ‘onjoods’.

Een Tweede-Kamerlid liet weten het beleid van ‘idioten krankzinnig’ te vinden en stelt dat Joden onmogelijk uit het register kunnen worden geschrapt om de doodeenvoudige reden, dat ze Jood zijn en dat een zakelijk conflict daar niet tegenop kan. Het ministerie voor Religie in Jeruzalem vond het optreden van het bestuur dat zijn monopoliepositie uitbuitte zeer ongebruikelijk, maar kon er niets aan veranderen, omdat het buiten Israël plaats had gegrepen.

In hoeverre de haarspeldbochten in deze roetsjbaan het label demonisering, stigmatisering en criminalisering verdienden, mocht de officier van justitie uitmaken op basis van verschillende aangiftes tegen de hoofdrolspelers.

Moraal van het verhaal: Beerput en doofpot teren op een irrationele vijandschap, is misbruik van religieuze macht niet iets uit het verleden, en komt verkettering (van teksten) in de vermeende beste kringen voor met twijfelachtige figuren die daar mesjogge mee omgaan door vrijheidsberoving te plegen en niet van deze wereld lijken te zijn.

Foute (davidster) boel: De irrationele vijandschap tussen beerput en doofpot (1)

Mijn gekozen waardering € -