“Midden in de oorlog ben ik in Sliedrecht geboren. Mijn ouders kwamen beiden uit de Gereformeerde Kerk. Los van elkaar kregen ze twijfels bij de leer. Mijn moeder is daardoor in de Christelijk Gereformeerde Kerk terecht gekomen. Mijn vader ging naar het Hervormd Lokaal. Mijn grootouders van beide kanten konden zich in die stap vinden; dat gaf geen spanning. Ik groeide dus op in een orthodox hervormd gezin, zeg maar āSGP-milieuā. Door catechisaties, zondagsschoolvertellingen en preken raakte van lieverlee het Woord me.
Toen ik zeven was, verhuisden we naar Middelharnis. We maakten er de Watersnoodramp mee. We zaten op zolder, het water kwam tot net onder de vloer. Met een rubberbootje zijn we opgehaald. Hoewel mijn moeder een evenwichtige vrouw was, heeft het veel indruk op haar gemaakt. Als het nadien stormde, had ze het niet meer. Op doktersadvies zijn we daarom van het eiland verhuisd, naar Raamsdonksveer.
In ons gezin heerste discipline, maar het was geen dictatoriaal regime. Het was een open, hartelijk en warm gezin. Mijn vader stond voor de klas en wist goed met de jeugd om te gaan. Mijn moeder was huismoeder, ze heeft nooit een betaalde baan bekleed.
Na de Tweede Wereldoorlog was er schaarste. In tegenstelling tot anderen hadden wij het niet slecht. Ik kreeg zelfs wat zakgeld. Later ben ik vakken gaan vullen bij de kruidenier van het dorp en bracht ik bestellingen weg. Aan het einde van de dag kreeg ik twee kwartjes. Samen met het zakgeld ging dat in een spaarpot. Ik mocht het besteden aan zaken als een elektrische trein, een aquarium of schaatsen. Het ging niet naar de patattent, of naar het cafĆ© voor een pilsje. Mijn ouders hebben nooit een auto gehad. Vrijwel niemand had daar toen geld voor. Als je dat nu vertelt, kijken ze je aan met een gezicht van āwat was dat een erbarmelijke, verdrietige situatieā.
Jaren ’50
Hoewel ik slaagde voor het toelatingsexamen van de hbs, koos ik toch voor de mulo. De meeste klasgenoten gingen naar de mulo, want dat was dichterbij. Later ben ik doorgestroomd naar de hts. Ik koos voor weg- en waterbouw. Eigenlijk wilde ik naar zee. Dat kwam door boeken die ik las: Ketelbinkie, Stuurman Aart, Scheepsmaat Woeltje. Mijn ouders vonden de wilde vaart maar niks. Waar kom je allemaal terecht en hoe gaat het in die vreemde havens. Ze raadden het me sterk af. Zo koos ik voor een studie die daar wel bij paste, maar uitzicht gaf op een rustiger leven.
In die tijd wilde ik graag op voetbal, maar mijn ouders waren er niet gelukkig mee. Op het veld werd ruige taal gebruikt. Ik koos daarom voor volleybal. Mijn ouders vonden dat acceptabel, omdat het een zachtmoediger sport was. Later werd mijn belangstelling er minder voor, mijn interesses verschoven naar de studie en de studentenvereniging. Ik ben ook van boeken gaan houden, vooral theologische.
De Bijbelse kaders waren breed verankerd in het denken binnen de samenleving. Samenleven kon eigenlijk niet. Homoseksualiteit werd bekritiseerd. Ik heb lange tijd niet geweten dat er mensen waren met een homoseksuele geaardheid. Van lieverlee zijn die normen door de tijdgeest veranderd.
Ook binnen ons gezin kleurden we mee met de tijd. Na stevige discussies kochten we een radio, maar met uitdrukkelijke spelregels. Daarbij zat de mogelijkheid om lpās te draaien. We luisterden naar psalmen, gezongen door Vox Jubilans uit Waddinxveen. Ook klassieke muziek kwam weleens aan bod. Mijn vader was organist en hij wist dat er goede klassieke muziek was. Wij liepen niet voorop, maar we volgden de ontwikkelingen voetje voor voetje. Toch waren er ook lpās die absoluut niet in huis kwamen. Popmuziek of muziek van The Beatles; daar moesten mijn ouders niets van hebben.
Jaren ’60 en ’70
Toen ik in 1961 in Delft ging studeren, kreeg je colleges met zoān 400 studenten. Er werd verwacht dat je aanwezig was in colbert, jasje en broek. Kwam je in een coltrui, dan stuurde onze hoogleraar je naar huis om āje even te gaan kledenā. Toen kon dat nog, maar kort erna niet meer. Er kwam opstand tegen dit soort regels.
Biddag 1962 staat me nog goed bij. Ik ging naar de Hervormde Kerk in Delft. Toen ik binnenkwam, nodigde een andere student me uit om bij zijn familie in de bank te zitten. Daarin zat een leuke jongedame. Uit de kerk ging ik mee om koffie te drinken. Zo heb ik mijn vrouw leren kennen. Het duurde nog tot 1968 voor ik trouwde. Eerst afstuderen en een baan, zo ging dat toen. Een paar weken na mijn afstuderen zijn we getrouwd.
Na mijn studie werd ik wiskundedocent aan een protestants christelijke school. Daar merkte ik de emancipatiebeweging onder mijn leerlingen. Dat was vooral de subcultuur van de wollen sokken, lange haren en de drugs. Er waren verschillende jongens die lange, wapperende haren droegen. Ik vond dat maar niks, maar hen naar huis sturen deed ik niet. Het is niet de manier om jongeren aan je te binden.
We hebben vijf kinderen gekregen. Mijn eigen opvoeding heeft model gestaan voor de opvoeding die ik mijn kinderen gaf. Ik had er goede herinneringen aan en daarom gebruikte ik dezelfde doelstellingen. Op onderdelen is het natuurlijk anders gegaan. Telefoon, sociale media en dat soort dingen waren er in mijn jeugdjaren niet.
Tweede Kamer
In 1981 werd ik lid van de Tweede Kamer, en 5 jaar later fractievoorzitter. Ik heb me sterk willen maken voor Bijbelse waarden en normen. Dat gold voor armoedebestrijding, recht en gerechtigheid, maar ook zaken met betrekking tot de abortus- en euthanasiepraktijk. Ik kijk met zorg op de paarse kabinetten terug. In die tijd waren er doorbraken op de terreinen waar ik me hard voor maakte. Het was een boeiende, maar ook een zware tijd.
Door mijn werk raakte ik georiĆ«nteerd op seculiere publicaties. Het heeft me aan het denken gezet, maar ik heb me er ook voor afgeschermd. Ontkerkelijking zag ik om me heen gebeuren. Ook in de Tweede Kamer sprak ik collegaās die een christelijke opvoeding genoten hadden. Ze konden het niet rijmen: een liefhebbend God die toch zoveel narigheid (zoals de holocaust) toestaat.
Reformatorische zuil
Ook heb ik een rol gespeeld bij de opbouw van de reformatorische zuil. Ik was betrokken bij de oprichting van het RD en heb aan het begin gestaan van veel reformatorische scholen. Een schaduwkant van de zuil is dat je tijdens je schooljaren het contact met de samenleving deels kwijtraakt. Toch vind ik het voor in de opvoedingsfase belangrijk. Als je op een openbare HBO of universiteit komt, moet je die weerbaar kunnen binnentreden. Om dat vormingsproces tot ontwikkeling te brengen, zijn reformatorische scholen nog steeds van groot belang.
Blik op de toekomst
Inmiddels ben ik bijna 78 jaar. Vervelen doe ik me niet. Tot voor kort zat ik nog in het bestuur van het RD. Ik heb een rijk en gezegend leven achter de rug. Dat heeft de Heere mij geschonken. Ik schrijf columns, ben redactielid van een kerkelijk blad, was tot voor kort secretaris van Adullam. Verder ben ik actief voor de landelijke kerk. Daarnaast zit ik nog wel eens om tafel met andere kerkgenootschappen. En dan natuurlijk het kerkenraadswerk, wat ik met de liefde van mān hart doe.
Om me heen zie ik de verzakelijking, de seculiere geest en de individualisering. Tegen jongeren zou ik daarom willen zeggen: āBegin de Heere te zoeken, want alleen bij Hem ben je veilig. Bij Hem is er geborgenheid, het leven, ja, en dat tot in eeuwigheid.ā