Hoe ik een midweek lang straatmuzikant in Parijs was

Kort na zijn echtscheiding besloot Alain Verheij de confrontatie met zichzelf en zijn misère aan te gaan. Hij nam de bus naar Parijs om daar een paar dagen muziek te maken in de metro.

‘Dat langs de Seine wandelen romantisch zou zijn, is een mythe’, zo waarschuwde een vriend mij vele jaren geleden. ‘Och, door een industrieterrein dwalen zou voor ons nog romantisch zijn’, antwoordde ik met de arrogantie van een jeugdige verliefde. Mijn vriendinnetje en ik waren onze eerste trip samen naar Parijs aan het voorbereiden. Natuurlijk kreeg ik gelijk. We kochten onze trouwringen in de Quartier Latin.

Maar natuurlijk had die vriend ook gelijk; en dat ga ik nu ondervinden. Want het is inmiddels november 2014 en zo mooi als het huwelijk lang geleden begon, zo lelijk is het onlangs geëindigd. En noem het dapper, noem het vluchten, maar ik knijp er tussenuit ~ naar Parijs. Deze keer niet in het vliegtuig (een ruim uurtje), maar in een armoedige bus (acht lange uren). Met een gitaar op de stoel naast mij waar in betere jaren steevast dezelfde vrouw zat.

Confronteren

“When you’re supposed to go down, find the deepest well and go down to the bottom”

‘When you’re supposed to go down, find the deepest well and go down to the bottom.’ Dat las ik in de enige roman die ik in de gauwigheid mee had genomen uit ons huis. The wind-up bird chronicle van Haruki Murakami. Ik besluit het citaat min of meer uit de context te rukken en op mijzelf te betrekken. In plaats van de ellende te bevechten of ontwijken moet ik er vol in duiken.

Dus ga ik naar Parijs. Om te confronteren. Om de vele herinneringen aan de gestrande romance daar onder ogen te zien. En vooral om de ondergang te omhelzen die toch onvermijdelijk boven mijn hoofd hangt dit jaar. De diepste put die ik kan bedenken is de ondergrondse van Parijs – en daar ga ik, zo is het plan, gitaar zitten spelen.

De eerste stappen

In de bus van Rotterdam naar Parijs verzamelt zich in de loop van de tussenstops (Breda, Antwerpen, Brussel, Mons…) een vreemdelingenlegioen. Er zijn wat jonge hipsters die zo goedkoop mogelijk deel willen krijgen aan de scene van Parijs. Er is een oudere vrouw met haar 50+ dochter. Een verliefd stelletje. Een docent die Arabische teksten corrigeert. Het enige dat hen allen samenbindt is de reisbestemming – en de rookpauze, want niemand van ons houdt z’n longen schoon.

Eenmaal in Parijs kies ik hartje centrum (metro St. Michel) en ik besluit wat rond te gaan dolen. Ik baal al een klein beetje dat ik in de metroreis van hotel naar centrum niet genoeg lef had om mijn gitaar uit te pakken. Zou ik toch te introvert zijn om die stap ooit te wagen? Vertwijfeld sta ik bij de fontein en kies de tegenovergestelde richting van de juwelier waar wij ooit ringen kochten tegen een prijs die achteraf doet vermoeden dat het niet alles goud was wat blonk.

When you’re strange

Maar eenmaal in het gedruis van de menigte blijkt mijn schroom overwonnen te worden door het welkom van de stad. De gitaarhoes op mijn rug blijkt mijn identiteit voor de buitenwereld te hebben veranderd. In de drukke metro, waarmee de Parijzenaars vermoeid van hun werk naar huis terugkeren, word ik plots argwanend aangekeken. Men hoopt dat ik me rustig houd.

Maar de clochards, die ik tijdens eerdere reizen structureel negeerde, wenken me. Ze willen muziek horen. Langharige oude mannen met een fles ondefinieerbare drank schudden mij de hand. Verwaarloosde vrouwen met dito honden knipogen naar me. Straatkunstenaars nodigen me uit om bij hen te staan en de gitaar te laten klinken – of even uit handen te geven, want zij kennen allemaal wel een akkoordje of drie.

Vluchten

Die eerste avond speel ik al muziek met een bonte groep artiesten. We zingen wat, we lachen wat en hebben een leuk uurtje. Maar ik ga daarna als silver spoon bohémien wel gewoon veilig terug naar mijn hotel. Want hoe dramatisch ik mijn eigen misère ook wil ensceneren… Met mijn nieuw gevonden vrienden onder een brug slapen is een brug te ver. Sterker nog: ik pak ’s nachts decadent de taxi als ik een halte te vroeg uit de metro ben gestapt.

Met mijn nieuw gevonden vrienden onder een brug slapen is een brug te ver

De volgende dag vertrek ik wederom met de gitaar op mijn rug. Maar deze keer blijft het bij een clichématig toeristisch tripje langs alle bekende en minder bekende highlights van de Franse hoofdstad. Bij de Notre Dame noch op het Place du Tertre noch in de ondergrondse durf ik het instrument uit de hoes te halen. Al het moois om me heen dwingt me automatisch in de rol van Hollandse toerist in plaats van lijdende straatmuzikant.

Mijmeren

Parijs doet mijn ontheemde ziel goed. Wie zich met zo’n imposant decor omringt ziet zijn leven vanzelf een epos worden. En het is algemeen bekend dat epen ons hoop bieden en zin geven aan de soms al te sombere wendingen van ons levensverhaal. Lopend over die eeuwenoude pleinen kan geen mens denken dat zijn eigen narratief slechts een futiele toevalligheid is. Maar natuurlijk staan de gedachten geen seconde stil.

De slotjesbrug waar geliefden hun band bezegelen in de stad van de liefde stemt me mistroostig. En ik lach hardop als ik zie hoe stoïcijns de Seine doorstroomt. Ze is natuurlijk allang niet meer dezelfde als de rivier die een vers verloofd koppel op een romantische bootreis droeg. Ook alle markante gebouwen staan daar statig en zeggen mij weinig terug. Parijs is mijn vorige bezoeken allang vergeten. En werpt mij door aftandse speakers cynisch la ballade des gens heureux toe als ik in mijn eentje een waardeloze pizza verorber in een troosteloos ‘Italiaans’ eetcafé. 

Laatste dag, laatste kans

Die avond eindigt met een urenlange zwerftocht langs de rivier, van de kathedraal tot aan de Eiffeltoren. Gebroken en met blaren van het wandelen manoeuvreer ik via drie verschillende metrolijnen van de linker- naar de rechterflank van de stad om daar in het hotel als een blok in slaap te vallen. Niet helemaal tevreden, want de gitaar die ik de hele dag met me mee heb gezeuld is ongebruikt gebleven.

’s Ochtends bezoek ik eerst begraafplaats Père-Lachaise. Even een saluut brengen aan Jim Morrison, die de blues niet zong maar leefde en veel te jong overleed hier in Parijs. People are strange when you’re a stranger… Faces look ugly when you’re alone. Het is mijn laatste dag en hoewel ik al heb gemusiceerd in het Île de la Cité vind ik mezelf nog altijd te veel toerist en te weinig zwerver. Vandaag is de kans om dat tij nog te keren.

Gebroken en open

De vermoeidheid van de vorige dag zit nog in mijn botten. Ook als ik zou willen, zou een intensieve sightseeing dag als die van gisteren er niet meer in zitten. En op eenzelfde manier is de eenzaamheid langzaam maar zeker tol gaan eisen. Ik heb al twee volle dagen veel indrukken gehad, maar niemand om ze mee te delen. Die gebrokenheid maakt het op een of andere manier vanzelfsprekend om eens tegen een muur te gaan zitten in een metrohalte. En zo geschiedde.

Om de hoek op de trap heb ik een bedelaarster zien zitten. Ik doe alsof ik die ‘concurrente’ niet gezien heb en laat daar in de gang mijn eerste tonen horen. Vooraf heb ik een lijstje met geschikte liedjes gemaakt. Daarvoor was de enige vereiste, dat ik de songs uit het hoofd kon zingen. The times, they are a-changing van Bob Dylan is mijn eerste inzet. Het protestlied is (oh ironie) tijdloos in z’n onbestemde maatschappijkritiek en dat geeft mij het gevoel dat ik als profeet tekeer ga tegen een massa metroreizigers. Een theoloog blijft daar toch altijd gevoelig voor.

Steeds een stapje verder

Na enkele minuten volgt een lied van the Beatles, maar ik merk al snel dat ik mijn plek niet strategisch heb gekozen. Wie wil scoren in de Parijse metro moet een station kiezen waar meerdere lijnen elkaar kruisen. En precies daar gaan zitten waar álle reizigers passeren, niet alleen zij die naar binnen of naar buiten gaan. Ik schuif dus een eindje op – naar een hoekje waar ook de overstappers niet om me heen kunnen.

De bedelaarster is inmiddels naar een ander metrostation vertrokken. Ik heb Réaumur-Sebastopol veroverd. Nu het publiek nog. Teruggrijpend op Dylan wacht ik tot de door mijzelf op de gitaarhoes gelegde munten zich vermenigvuldigen. En dat gebeurt. Elke twee minuten passeert hier een metro, en de voorbijgangers kijken me glimlachend aan. Nog steeds weet ik niet of die lachjes meewarig of waarderend waren, maar either way maak ik mensen vrolijk.

Kneepjes van het vak

Iemand die geld geeft aan een straatmuzikant vertoont altijd hetzelfde gedrag. Eerst: een hoofdknikje naar de artiest tijdens het voorbijgaan. Dan: na een aantal meters stilstaan. Tenslotte: aarzelend teruglopen en onzeker een munt toewerpen. Om die reden is het slim om te spelen op een plaats waar men even staat te wachten op een metro – dat verlengt de bedenktijd van twijfelende genereuzen.

De waardering van voorbijgangers voor mijn schelle stem en goedkope gitaar is verslavend. Ik krijg er lol in en maak steeds vaker vrolijk oogcontact met de stroom Parijzenaren die elke twee minuten aan mij voorbij trekt. Ook in het ontvangen van fooi word ik handiger: in de tekst van de liedjes verweef ik losjes een thank you very much ofwel merci beaucoup. 

Less is more

Dat laatste is niet zo heel moeilijk, want ik ben in de loop van de tijd gestopt met het afwerken van een omvangrijk oeuvre. Het lijstje met liedjes dat ik thuis heb voorbereid heeft weinig zin: de doorstroom op een metrostation is zo groot dat je ongemerkt steeds hetzelfde liedje kunt herhalen. In mijn geval is dat, geheel in de geest van eerdergenoemde Jim Morrison: Light my fire. Simpel: couplet-refrein. Muzikaal pakkend: swingend en herkenbaar.

Hier in de met graffiti bespoten hal onder de grond telt mijn klassieke gitaartechniek niet. In het rumoer moet ik rammen om gehoord te worden. Daarbij is het belangrijk dat het ritme lekker doorgaat – of ik daarbij af en toe een akkoordje mis maakt daarbij weinig uit. Ingewikkelde tokkels of gitaarloopjes zijn aan deze omgeving al helemaal niet besteed. Hier is musiceren een compleet andere tak van sport.

Opbrengst

Als ik opsta is de grond onder mij nat van het zweet. Mijn linkerhand heeft zwarte, eeltige vingertoppen en rechts zijn de nagels door de snaren geveild en is mijn ringvinger helemaal opengehaald. Maar meerdere Fransen hebben mij een munt van twee euro toegeworpen, en de totale opbrengst is meer dan 5 euro per uur. Ik had mijn lunch bij elkaar gespeeld, ware het niet dat ik een kwartier later, decadent als ik ben, in Montmartre een glas Leffe Blond van elf euro bestel.

De omstandigheden hebben er toe geleid dat ik steeds meer versmelt met Parijs. Tijdens het spelen krijg ik een box van een ‘collega’. Een vrouw die de overgang allang heeft doorlopen maar toch een zwangerschapsbroek met bijbehorende buik heeft probeert mij zangtips te geven. Ze beweert dat ze zelf als jonge vrouw ’the voice of the century’ had, maar dat heeft laten versloffen. Een mooie Iraanse is verdwaald en ik, zonder plan of verplichtingen, draag haar koffer en reis met haar mee tot ze in de juiste metro naar haar hotel zit. Memorabele ontmoetingen die ondenkbaar waren geweest tijdens de tientallen stedentrips die ik hiervoor maakte.

Soms is het nodig dat de rampspoed ons overvalt voor we onze grenzen over durven te gaan. Soms is er een diepe put nodig om nieuwe soorten licht op een nieuwe manier te kunnen waarnemen. In alle gevallen is dit een les die ik altijd mee zal dragen: zoek die situaties op die je angst aanjagen (soms betekent dat letterlijk: onder een Parijse brug gaan zitten) en je zult op plekken komen die ongedacht wonderschoon zijn.

Naar huis

Na de lunch en wat uurtjes rustig slenteren door Parijse steegjes besluit ik het kunstje te herhalen en de avondspits te pakken op Châtelet, een van de grootste kruispunten van het metronetwerk. De beste plekjes zijn al door andere zwervers bezet, maar ik vind een hal waar elke minuut honderden arbeiders langs moeten om van hun werk naar huis te komen. Deze keer is het anderhalf uur lang vrijwel alleen maar Light my fire, en vele gezichten lichten op, maar mijn gemiddelde inkomsten blijven steken op hetzelfde gemiddelde als eerder die dag.

Uiteindelijk krijg ik geen geluid meer uit mijn strot en besluit ik in te pakken. De trip is voorbij. Nog even avondeten in een bar met WiFi (tegen al uw eenzaamheid) en dan de lange, saaie busreis naar Rotterdam aanvaarden. Op de stoelen voor mij zitten een jongen en een meisje van begin 20 verliefd hun selfies terug te kijken. Hij lijkt een beetje op mij, van toen. Steevast beslaan hun meestal niet al te genadig afgebeelde gezichten driekwart van het beeld en ontbreekt er een spoor van de wereldstad die zij bezocht hebben. Ze zijn gelukkig.

Terug van wegggeweest

Natuurlijk hebben zij ook een slotje met hun namen aan de liefdesbrug gehangen. Ik betrap mezelf erop dat ik me afvraag hoe lang hun liefde stand zal houden. En hoeveel slotjes van inmiddels vernielde liefdes daar nu roestig hangen als bittere bewijzen van een grillige realiteit. Ik voel mezelf een oude, cynische klootzak en werp het paartje voor me snel een gunnende glimlach toe.

Geluk is alleen wezenlijk als het gedeeld wordt. De avonturen van mijn dichterlijke midweekje doen daar niets aan af. Het is precies daarom dat ik op Rotterdam Centraal heel aristocratisch kies voor een taxi naar huis die net zo duur is als een busretourtje Parijs. Ik reis, verrijkt maar afgeschrokken, weg van de eenzaamheid van de clochards. Weg van de armoede van de aalmoezen. Op naar een nieuw burgermansbestaan, een nieuwe vrouw om achterlijke slotjes aan een lelijke brug te hangen en daar dan hulpeloze selfies van te maken. Want eigenlijk is dat waar wij allen naar zoeken.

Mijn gekozen waardering € -

Alain Verheij is gefascineerd door alle plaatsen en momenten waar tijd en eeuwigheid elkaar ontmoeten. Denk daarbij aan kunst, cultuur, religie en schoonheid in de breedste zin van die woorden. Verder heeft hij een groot zwak voor taal en promoveert hij op het Ugaritisch.