Holocaust Memorial Day: antisemitische krant stonk naar Duitse adem

Holocaust Memorial Day op 27 januari 2023 als markering van de bevrijding van concentratiekamp Auschwitz-Birkenau, de moord op zes miljoen Joden en andere slachtoffers van de nazi’s geeft aanleiding de twijfelachtige rol van de media tijdens de Tweede Wereldoorlog nader te belichten.

Verschillende dagbladen kozen in het begin van de Tweede Wereldoorlog niet voor een commerciële, maar voor een principiële houding en weigerden nazipropaganda te verspreiden. Het katholieke ‘Ons Noorden’ was het eerste dagblad in Groningen dat werd verboden. De krant publiceerde in 1941 een brief van de bisschoppen tegen de NSB en kreeg behalve een verschijningsverbod, een boete van tienduizend gulden. In datzelfde jaar moest ook de protestants-christelijke Nieuwe Provinciale Groninger Courant en het neutrale Groninger Dagblad stoppen.

Een uitzondering vormde het Nieuwsblad van het Noorden, dat zijn titel heeft veranderd in Dagblad van het Noorden. Het was een van de ongeveer veertig kranten in Nederland, waaronder de Telegraaf, die toch bleef verschijnen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog draaiden de persen van het Nieuwsblad van het Noorden aan het Gedempte Zuiderdiep in Groningen tot ergernis van velen op volle toeren door. De krant was een goudmijn. Dagelijks moesten zo’n zestigduizend abonnees van een krant worden voorzien en de groei was er nog niet uit. De directie en de hoofdredactie kregen met een nieuwe ontwikkeling te maken, toen Nederland door de Duitsers werd bezet. Dat nieuws werd breeduit op de voorpagina gemeld.

Wellicht zal intern even zijn afgevraagd wat de consequenties zouden zijn van deze bezetting, maar toen de Duitsers uitlegden, dat er alleen wat verplichte artikelen opgenomen dienden te worden, ging de directie overstag en verleende haar medewerking aan de Duitsers onder het mom, dat het Nieuwsblad van het Noorden toch een ‘neutrale’ uitgave was, en niet gebonden was aan enig politieke partij.

Verder was er niemand van ‘hogerhand’, die de Hazewinkels had gezegd, dat ze het niet mochten doen en financieel zouden ze er geen buil aan vallen. Ook al was de vrijheid van de drukpers in het geding. Bovendien voelde men zich gevrijwaard van andere acties van de Duitsers. Ook de Duitsers waren kennelijk tevreden, want ze hadden de beschikking over een krant, die gehoorzaamde.

Na het overlijden van directeur Reurt Hazewinkel in de eerste oorlogsdagen was de leiding van de krant in handen gekomen van zijn twee zonen, Jan Abraham Hazewinkel en mr. Nico Hazewinkel. Op hen rustte de taak om samen met het redactionele, administratieve en technische personeel het familiebezit te behouden.

De belangrijkste redactieleden waren in die oorlogsdagen hoofdredacteur Chris de Bruin en zijn plaatsvervanger Jan Ubink. Zij waren medeverantwoordelijk voor het beleid in die tijd. De andere redactieleden waren: J. Ehmen (rubrieken, foto, financiën, puzzel en de ontspanningsrubriek ‘Onder de rotor’), R. Kampman (sport), Z. J. W. Schreven (binnenland) en B. T. Wildeman (muziek, kerk en schoolnieuws). De commissaris van de krant was mevrouw G. Hazewinkel-Doewes en het hoofd van de administratie en ook plaatsvervangend directeur, D. M. Kouwenberg.

De redactie werd uitgebreid met de pro-Duitse Haagse correspondent C. Knijff, die de persconferenties van de Duitsers zou volgen. Het Nieuwsblad van het Noorden was vrij in de keuze voor Knijff geweest. Van de journalist zou de krant ‘foute’ artikelen afdrukken.

In de periode van 1 juli tot 30 september 1942 was de krant onder toezicht komen te staan van een bijzondere commissaris in de persoon van N. Oosterbaan. Hij was geheel op de hoogte van de Duitse richtlijnen op het terrein van de pers en werkzaam geweest op het departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Hij moest de directie en de redactie van advies voorzien.

Volgens hoofdredacteur Chris de Bruin stelde Oosterbaan niets voor en was hij een ‘ongevaarlijk en onbenullig figuur die zich snel in de luren liet leggen’. Toch was het deze Oosterbaan, die ervoor zorgde dat de NSB’er G. Spaans als politiek, sociaal en economisch redacteur aan de redactie van het Nieuwsblad van het Noorden werd toegevoegd. Hoewel Spaans geen hoofdredacteur was, mocht hij een groot aantal hoofdartikelen die ‘aan duidelijkheid niets te wensen overlieten’, schrijven.

Ook deze kwestie werd later door hoofdredacteur De Bruin gebagatelliseerd. Volgens De Bruin was Spaans door de gehele redactie ingekapseld en waren veel van zijn artikelen veranderd of afgehouden.

Maar door medewerking te verlenen aan de NSB’ers Spaans en de Haagse correspondent Knijff, hadden de directie en de redactie van het Nieuwsblad van het Noorden ook de kwalijke invloeden van het nationaalsocialistisch gezinde tweetal op de inhoud van de krant geaccepteerd. In de praktijk was het ware gezicht van het Nieuwsblad van het Noorden dan ook helder en doorzichtig.

De ‘foute’ artikelen van Knijff werden in de periode van oktober 1941 tot augustus 1942 in het Nieuwsblad van het Noorden geplaatst. Hij schreef onder meer, dat ‘Nederland in de strijd tegen het Russische bolsjewisme en het Engelse kapitalisme en het stichten van een nieuwe sociale orde ook een rol van betekenis kon spelen. Wel diende Nederland zich er dan bewust van te zijn, dat het hebben van koloniën twijfelachtig was en dat het oog alleen op Europa moest worden gericht.’

Volgens Knijff moest ‘Nederland beter en dieper Europees leren denken’, zodat de leuze ‘Met Duitschland voor Europa’ ook voor Nederland een diepere waarde zou krijgen. (‘Waarom het gaat. Nederland moet Europeesch leren denken’, Nieuwsblad van het Noorden, 20 november 1941).

Na de oorlogsverklaring van de Verenigde Staten in december 1941 aan Duitsland, stelde Knijff dat ‘de wereldoorlog nu pas volledig was, en dat het het karakter van een wereldrevolutie had, waarin twee geesteswerelden met elkaar botsten.’ Hij voorzag, dat er na de oorlog een nieuwe orde zou worden gevestigd in Europa en elders in de wereld met als gevolg dat de mensengemeenschap gelukkiger zou zijn dan voorheen. (‘Wereldoorlog en wereldrevolutie. Niet bij de pakken neerzitten’, Nieuwsblad van het Noorden, 16 december 1941).

In de krant werden de Joden echter veracht en oproepen gedaan tot vernietiging van de Joodse geest. Zo maakt een artikel van 7 mei 1943 op de voorpagina duidelijk. Het was overgenomen van ‘Das Reich’ en daarin werden de draconische maatregelen tegen de Joden goed gepraat.

Het was volgens de Duitse propagandaminister dr. Goebbels boven iedere twijfel verheven, dat als bij de oplossing van de Jodenkwestie ook maar een geringste blijk van zwakte zou worden gegeven het grootste gevaar voor het Duitse volk en Rijk en geheel Europa zou kunnen ontstaan.

In een ander artikel werd geschreven dat de “Joden zich moesten verantwoorden voor hun talloze misdaden aan het geluk en de vrede van de mensheid en dat het ongetwijfeld op een dag in de gehele wereld de straf zou ondergaan, die het al in Duitsland kreeg. In het Jodendom werd de belichaming van het algemene verval van de wereld gezien en daarvoor was maar één oplossing: “Of wij vernietigen dit gevaar of de volken worden door dit gevaar vernietigd.” Zeven maanden later werd het Jodenvraagstuk in Nederland als opgelost beschouwd en was het merendeel van de Nederlandse Joden vermoord.

Jodenhaat, pogingen het Nederlands verzet te breken, veroordelingen van aanslagen door datzelfde verzet, verguizing van het Koningshuis, oproepen van collaborerende Nederlandse autoriteiten om landgenoten te verraden, hoofdredactionele pleidooien voor de goede bedoelingen van de Duitsers en de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), advertentiekolommen die de NSB en SS een warm hart toedragen, en oproepen in Duitsland te gaan werken, het stond er allemaal in.

Steunend op de schouders van de Duitsers werd ‘legaal’ een besmette krant uitgegeven, waarin werd aangestuurd de Duitse werkelijkheid in positieve zin te aanvaarden en zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Volgens het Nieuwsblad van het Noorden maakte Nederland onder de bezetting een ongekende evolutie door met allerlei gebeurtenissen en reacties, die ‘intussen het bewijs leveren, dat de Nederlanders hun aanvankelijk veelal negatieve houding hebben laten varen.’

Toen de krant een NSB-hoofdredacteur opgedrongen kreeg, werd dat geweigerd en moest de krant op 31 juli 1944 haar activiteiten staken. Het grootste dagblad van het Noorden dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de bijnaam ‘Het Dagblad van het Moorden’ kreeg, speelde na de bevrijding de vermoorde onschuld als het ging om de vraag of deze uitgave wel of niet heeft gecollaboreerd met de Duitsers.

De Hazewinkels meenden, dat het Nieuwsblad van het Noorden ‘neutraal’ was geweest en zelfs verzet had gepleegd. Maar hoe was dat vol te houden als ze daarvoor al vier jaar lang een Duits getinte oorlogszuchtige krant maakten, 2400 aanwijzingen van de Duitsers zonder vorm van protest hadden overgenomen die aangaven hoe en waar een artikel en foto moesten worden geplaatst, en de NSB’er Spaans en de pro-Duitse Haagse correspondent Knijff aan de redactie waren toegevoegd. De Duitsers hadden geen verkeerde bedoelingen, aldus de uitgevers, die zich ook met de inhoud van de krant bemoeiden.

Door de krant te laten uitkomen, zo redeneerden de Hazewinkels, hadden ze ook berichten kunnen tegenhouden of verminken. Maar dat blijkt niet bepaald uit de zeer Duits gekleurde artikelen en de eigen positieve invulling van de redactie en acquisitie aan de Duitse visie dat Nederland als trouwe vazal diende te volgen. Dat het anders kon, bewezen de abonnees van de Volkskrant, die in 1941 massaal waren weggelopen. Wie zeurde daarom? Hazewinkel zelf zeker niet, en de gemeente Groningen, de provincie Groningen, de politie en de Rijksuniversiteit, verduitst als ze over het algemeen waren, evenmin.

Voor Hazewinkel is er nooit iets aan de hand geweest. Daarbij beriep men zich op een rehabilitatie in 1946, waarin de krant werd vrijgesproken van alle blaam en spiegelde de uitgever iedereen voor dat er gedurende de Tweede Wereldoorlog een ‘heldendaad’ was verricht door zich tegen de Duitsers te verzetten. Maar wie de negenduizend pagina’s over de periode 1940-1944 doorleest, kan zelf constateren dat de Hazewinkels hun toen ongeveer zestigduizend abonnees de nodige Duitse propaganda hebben voorgehouden in de vorm van laakbare artikelen, commentaren en advertenties.

Het is iets wat de abonnees ook zelf hebben gewild, want ze betaalden uiteindelijk voor het opruiende leesvoer. Eén van de redenen die voor het blijven verschijnen van het dagblad tijdens de bezetting werd opgegeven, was dat de personeelsleden anders zouden worden afgevoerd naar Duitsland om daar te moeten werken. Maar dat mocht geen probleem zijn, want in de krant zelf werd aangegeven hoe goed het leven wel niet was in Duitsland.

De ware geschiedenis met betrekking tot het plegen van landverraad en het aanwakkeren van antisemitisme werd daardoor verhuld. Feitelijk is het zo dat het Nieuwsblad van het Noorden meeliep in de pas van de Duitse bezetters en twee persreorganisaties overleefde als bewijs, dat de Duitsers zeer tevreden waren over de krant en het Europa van Hitler de kassa liet rinkelen.

Het optreden van de krant tijdens de Tweede Wereldoorlog stond haaks op de toekenning van de Nieuwsblad van het Noorden-prijs, een bronzen beeld van een krant, en een geldbedrag van 25000 gulden (€ 11.344,51) aan het doorgangskamp Westerbork waar vandaan Nederlandse Joden werden vergast in Duitse concentratiekampen. Met de prijs wilde de krant haar waardering uitspreken voor de wijze waarop de stichting het Herinneringskamp exploiteerde. In het rapport van de jury destijds met als voorzitter de toenmalige Commissaris van de Koningin, Hans Alders, professor Bleumink van de Rijksuniversiteit Groningen, ing. P. de Jong van de ondernemersorganisatie VNO-NVCW Noord en oud-directievoorzitter R. Hazewinkel van Hazewinkel Pers – de uitgever van het Nieuwsblad van het Noorden – was te lezen dat het centrum de prijs toekwam omdat “het de donkerste episode uit de Nederlandse geschiedenis steeds weer in een helder, soms ongenaakbaar licht wist te plaatsen.”

De toekenning van de prijs getuigde niet van enig historisch besef, omdat de krant juist tijdens de Tweede Wereldoorlog tot Jodenhaat had aangezet, de deportatie van de Joden had doodgezwegen en de Duitsers had meegeholpen de bevolking te misleiden.

Voormalig directeur Dick Mulder van Herinneringscentrum Westerbork vond niet dat er een smet aan de prijs kleefde, de erfenis van de vermoorde Joden was bezoedeld en er vanuit zijn educatieve plicht een kans was blijven liggen om antisemitisme in Nederland aan de kaak te stellen. Het omstreden oorlogsverleden van de krant was volgens hem niet ernstig genoeg geweest om de prijs te weigeren. Bovendien was het voor hem belangrijk dat de jury onafhankelijk was geweest. Dat was echter discutabel.

Volgens het Nieuwsblad van het Noorden maakte Nederland onder de bezetting een ongekende evolutie door met allerlei gebeurtenissen en reacties, die ‘intussen het bewijs leveren, dat de Nederlanders hun eerder veelal negatieve houding hebben laten varen.’ Ook hadden de Hazewinkels een ander goed excuus gevonden om door te gaan met het uitgeven van hun krant. De Nederlandse overheid had hen immers niet verboden om met de Duitsers samen te werken.

Het vermeende bovengrondse verzet van het Nieuwsblad van het Noorden dat kennelijk de samenwerking met de Duitsers moest camoufleren, was een klap in het gezicht van de illegale pers, waar Trouw (protestants), De Waarheid (communistisch), Het Parool (socialistisch), en het weekblad Vrij Nederland (gereformeerd progressief) deel van uitmaakten. Van Trouw vonden overigens 130 verspreiders de dood. Andere bladen die tot het verzet werden gerekend, waren: de Oranjekrant, Je Maintiendrai, Kroniek van de Week, de Bosgeus, Uit de Woestijn, De Schijnwerper, Strijd, Christophoor, Het Kompas, De Vliegende Hollander, Vrije Volk, de Vonk, de Vlam, Londen-nieuws, De Uitkijk en Noorderlicht.

De laatste verscheen van 1940-1941 in Groningen, maar werd stilgelegd, toen de hele verzetsgroep werd opgepakt. De meesten van hen keerden niet terug. Ook anderen moesten hun werk in de illegaliteit met de dood bekopen. Verder werd in Groningen in 1944 het illegale blad Reformatiestemmen opgericht, dat later Gereformeerd Gezinsblad ging heten, en tegenwoordig bekend staat als het Nederlands Dagblad.

Cijfers spreken van vijftien- tot twintigduizend mensen, die binnen de ondergrondse pers actief zijn geweest en die met hun weigering als spreekbuis van de Duitsers, in tegenstelling tot het Nieuwsblad van het Noorden, te fungeren, de naoorlogse generaties van verslaggevers en redacteuren hebben gevormd en geïnspireerd. De illegale pers ontving in 1999 de “Nederlandse communicatieprijs van de eeuw”.

De Commissie voor de Perszuivering (CPZ) legde het Nieuwsblad na de oorlog een her-verschijningsverbod op. De Noord-Ooster onderging hetzelfde lot. Bij de her-verschijning op 26 januari 1946 legde de directie van het Nieuwsblad van het Noorden de schuld van het uitkomen gedurende de oorlogsjaren niet bij zichzelf, maar bij de Duitsers neer. De directie beriep zich er zelfs op hoog spel te hebben gespeeld door zich langdurig te verzetten tegen de vijand.

Had de CPZ de directie en hoofdredactie van het Nieuwsblad van het Noorden ontzet uit hun functie voor het maken van een ‘foute’ krant, de Raad van Beroep voor de Perszuivering (RVBP) vond niet, dat de directie en hoofdredactie iets te verwijten viel. Het standpunt van de RVBP ten opzichte van het Nieuwsblad van het Noorden zorgde zowel voor goed- als afkeurende reacties.

Terwijl de CPZ de verantwoordelijkheid van de directie voor de inhoud van de krant strikt als uitgangspunt nam, toonde de RVBP  begrip voor de leiding, die onder grote druk van de bezetter het bedrijf door de oorlog had gesleept. De RVBP had echter wel waardering voor uitgevers, die geen hand- en spandiensten aan de Duitsers hadden verricht. De RVBP zag het opgeven van een blad, zonder dat dit strikt noodzakelijk was geweest, zelfs als een tekort schieten tegenover het personeel en de lezers. Voor het personeel dreigde deportatie naar Duitsland en de lezers zouden een kwalijker blad voorgeschoteld hebben gekregen. De taak van een krantendirecteur was volgens de RVBP in die tijd een krant te verstrekken, die vrij was van nationaalsocialistische denkbeelden. Maar kennelijk had de RVBP de krant niet zo kritisch doorgelezen, want het barstte van dergelijke denkbeelden. Was opstappen volgens de CPZ het enige juiste besluit geweest, de RVBP meende dat ‘vaderlandslievende burgers’ daardoor ten onrechte werden veroordeeld.

De illegale Groninger Pers – Christophoor, De Geus, Je Maintiendrai, Ons Volk, Het Parool, De Ploeg, De Toekomst, Trouw, Vrij Nederland, De Waarheid, kwam met een gezamenlijke uitgave: De Groninger Oranjebode. En deze werd gretig afgenomen door de Groningers. Naast de foto van koningin Wilhelmina als symbool van onafhankelijk Nederland stond: Aan de burgerij van Groningen: WIJ ZIJN VRIJ!

Op maandag 23 april 1945 verscheen de Nieuwe Provinciale Groninger Courant (Een uitgave van Jan Haan NV) weer. Drie en half jaar daarvoor, op 30 september 1941 was het afscheid aangekondigd, omdat directie en redactie zich wilden laten gebruiken voor de Duitse propagandamachine, zoals het Nieuwsblad van het Noorden wel had gedaan, en het volk pro-Duits te laten denken. Gelijkschakeling zoals de ‘Presseabteilung’ wilde, werd afgewezen.

Volgens de directie was het beter geweest als de Nederlandse dagbladpers die niet naar de pijpen van de Duitsers wilden springen zich in juni 1940 had opgeheven. Dan was de rol van de Nederlandse dagbladpers tijdens de Tweede Wereldoorlog niet zo beschamend geweest. Aldus de Nieuwe Provinciale Groninger Courant in zijn ‘Verantwoording’. Niettemin werd aan ‘kleinigheden’ toegegeven zoals het afdrukken van de slagzin “V is victorie, want Duitsland wint op alle fronten.”

“Op zichzelf je reinste onzin. We hebben er ons aanvankelijk tegen verzet dit in onze kolommen op te nemen, maar zijn er tenslotte voor gezwicht toen de ‘Presseabteilung’ ons te verstaan gaf: “Die slagzin in de courant of morgen de courant weg.”’ De krant kreeg geen papier meer toegewezen wat neerkwam op een verschijningsverbod toen aangeleverde Duitse artikelen en berichten naar de papiermand werden verwezen. “Er was een gevoel van opluchting omdat het werken onder de Duitsers niet kon bevredigen en elke dag met het zwaard van Damocles boven het hoofd te werken op den duur niet vol te houden zou zijn.” Zo was te lezen.

In de tijd dat de rotatiepers stil stond en de telex was verstomd werd volgens de krant veel geleden en aan den lijve ondervonden wat het nationaalsocialistische regiem inhield. ‘Een tijd waarin we ons hebben geschaamd over een aantal Nederlanders, die met de vijand gemene zaak maakte of die, uit vrees of lafheid, door hun handelingen de vijand in de kaart speelde. Maar ook een tijd waarin onze gebeden – in de huiselijke kring, in onze geheime politieke en andere bijeenkomsten, in onze kerken opstegen tot de Heere Zebaoth om uitredding uit zo bange nood.

Wij geloofden het, wij wisten het: de tijd zou komen, dat het Duitse leger op 10 Mei 1940 verraderlijk ons land binnenviel, weer zou verdwijnen, opgejaagd als het zou worden door de legers, de zee- en luchtvloten der geallieerden, waarbij de naar Engeland uitgeweken Nederlanders en de Nederlanders uit alle delen der wereld, die voor de militairen dienst waren opgeroepen en in Engeland geoefend, hun aandeel zouden leveren.

De tijd zou komen, we waren er vast van overtuigd. Alleen – we wisten niet wanneer. Wij wachten, vol ongeduld weliswaar, op de zo dikwijls beloofde invasie in het westen van Europa, die, zo God wilde, de ban breken zou en het begin zou vormen van de bevrijding van ons land. 6 Juni van het vorig jaar kwam dat historisch moment, dat onze borsten ruimer deed ademhalen. Na een week was de spannende vraag zouden de geallieerden zich in Normandië kunnen handhaven gèèn vraag meer.

Mijn gekozen waardering € -