Ierland (1): Connemara, donker graniet en turf

Een eeuw geleden barstte in Ierland de Paasopstand uit, een belangrijk moment in de strijd naar onafhankelijkheid. Journalist Jessica de Korte bezoekt markante plekken. Deze keer: Connemara, een kaal (maar schitterend!) niemandsland waar de Engelsen ongehoorzame Ieren naartoe stuurden.

Met 729 meter is Benbaun de hoogste berg van Na Beanna Beola, Gaelic voor ‘twaalf pieken’. Na een paar bochten doemt hij voor ons op. Benbaun lijkt de bezoekers in de gaten te houden. Ieder moment zou hij kunnen opstaan, zoals de Steenreus in de film Lord of the Rings, om mijn reisgenoot en mij toe te schreeuwen dat we de rust in de Connemara verstoren en ons zo snel mogelijk uit de voeten moeten maken. Je fantasie gaat hier zo zijn vrije loop, op je wilt of niet.

Connemara is het weidse gebeid achter de sfeervolle stad Galway, aan de westkust van Ierland bij de Atlantische Oceaan. Het graniet vormt al honderden miljoenen jaren de bodem en heeft zichzelf door erosie op veel plaatsen blootgelegd. Het natte, donkergrijze en zwarte steen glinstert. Op de groenere plekken, waar heide groeit, kun je zien dat er veen uit de grond is gehaald. In de uitgegraven geulen blijft het regenwater liggen.

Ook al doet het gebied aan Steenreuzen denken, zijn we hier niet in het decor van Lord of the Rings beland. Wel hebben op deze plek camera’s gedraaid, voor de film The Field, gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk. De robuuste boer Bull McCabe tovert met woeste arbeid een stukje kaal land om tot een vruchtbaar veld, dat hij vervolgens moet afstaan. De meeste scènes spelen zich af rondom het dorpje Leenane, waar tegenwoordig drie kroegen liggen. In pub Gaynor’s, The Field Bar, zitten deze regenachtige middag de meeste locals, aan een pint Guinness of een kopje zelfgemaakte groentesoep.

Muurtjes

How are you?” vraagt de bardame van Gaynor’s met een zingende toon als ze ons binnen ziet komen. Aan de muur hangen foto’s van Richard Harris, de acteur die voor zijn hoofdrol in The Field een Oscarnominatie kreeg. Als we van dichtbij een kijkje nemen, komt een jongeman op ons af. Hij stelt zichzelf voor als Séan. “De film geeft mooi aan hoe het er in de negentiende eeuw aan toeging,” vertelt hij, met een ietwat sombere toon. “Niet voor niets stuurden de Engelsen ongehoorzame burgers naar Connemara, waar ze vaak van de honger omkwamen. Het was een soort niemandsland, met die onvruchtbare grond.”

Boeren als de fictieve Bull McCabe zorgden ervoor dat het land bewerkt kon worden. Ze sleepten alle loodzware stenen weg en maakten daar muurtjes van, die bescherming boden tegen de sterke wind en het zoute zeewater. De grond werd vervolgens bedekt met kilo’s mineraalrijk zeewier.

Zo werd het toch enigszins dragelijk om in het gebied te wonen. Al bleef het aan de westkust van Ierland altijd een stuk rustiger dan aan de oostkust, waar hoofdstad Dublin inmiddels ruim een miljoen inwoners telt. Pub Gaynor’s straalt de rust van het platteland uit. Een paar wandelaars, met dikke truien en schoenen vol modder, discussiëren over een artikel in de krant, terwijl een vader zijn zoon het poolen aanleert. ‘There will be no talk of recession on these premises,’ waarschuwt een bord boven de bar.

Het was een soort niemandsland, met die onvruchtbare grond.

Buiten vangt het 16 kilometer lange Killary Harbour fjord – uitgesleten door een gletsjer – het zonlicht op. In het water kun je de omliggende bergen zien liggen, als een potloodtekening.

Met die blauwe lucht houd je het bijna voor onmogelijk dat het een uur geleden nog regende. Maar de sporen zijn zichtbaar, met plassen op het wegdek en in het heideveld. De bodem is niet voor niets een oase voor hoog gras, veen en mossen. Recht door de wildernis lopen, is alleen mogelijk met stevig laarzen en dan is het nog oppassen niet je enkel te verzwikken; ieder moment kun je in een diepe kuil zakken.

De weg naar Maam Cross, een van de eerste nederzettingen, loopt langs de Maumturk Mountains. Terwijl de een na de andere scherpe bocht nadert, komen de meeste spectaculaire vergezichten voorbij. Het asfalt is van verrassend goede kwaliteit en zorgt voor heerlijk rijden; met 80 kilometer per uur raast de auto door het landschap. Nergens zijn andere voertuigen te bekennen, zelfs geen wandelaars of fietsers. Wél is het af en toe oppassen voor een schaap op de weg.

Op het land ligt veen te drogen. Turf, een brandstof die in Ierland nog veel in de open haard wordt gebruikt. Bij sommige huisjes ruik je de kenmerkende, zoete lucht, alsof er cake wordt gebakken.

Butler

In het Victoriaanse Cashel House Hotel volgt een warm onthaal. Manager Ray Doorley draagt de koffers naar de kamer en vraagt of de reis goed verlopen is. Met zijn chique, zwarten maatpak heeft hij iets weg van een butler. De ramen in de suite, zo groot als een balzaal, kijken uit op de kleurrijke tuin met elegante, witte bankjes.

Iets later stelt Kay McEvilly zich voor, de stralende gastvrouw van het huis. “Wat zijn jullie plannen voor de komende dagen?” Haar betovergrootvader bouwde de imposante woning voor een Engelse landeigenaar. In 1967 kocht ze het pand en vormde het samen met haar echtgenoot om tot een schitterend hotel, waarin antiek en modern samengaan. Met de topservice zoals de Britten die in de negentiende eeuw kregen en waar ook de Ieren zelf inmiddels van mogen genieten.

De volgende ochtend brengt een roestig stoombootje ons vanuit Rossaveal naar Inis Oírr (Inisheer), het kleinste eiland van de drie Aran Islands. Eerst wordt het dek volgeladen met producten voor de bewoners, van brood tot flessen wijn. Op de eilanden tref je geen supermarkten, alleen wat kleine winkels waar je de hoofdprijs betaalt. En dan hebben de bewoners van de Aran Islands nog geluk, want er zijn ook Ierse eilanden die bij storm de verbinding met het vaste land geheel moeten missen.

“Blijf maar lekker buiten,” zegt de schipper. “Eilanders hebben een sterke maag gecreëerd, maar toeristen moeten vaak even wennen.” Hij gebaart naar de papieren zakjes en gaat vervolgens zelf naar binnen, een praatje met een bekende maken. Zijn Engels is nauwelijks te verstaan, zo’n sterk accent komt er uit zijn mond.

Na een uur deinen – het weer is gelukkig rust vandaag – komen we aan bij Inis Oírr, waar nog veel meer graniet dan op het vaste land ligt. Niet voor niets word het landschap met de maan vergeleken. Het pad langs de kust voert door grasvelden vol hoekige stenen, die klakkeloos door de Steenreuzen lijken neergelegd. Zigzaggende muurtjes tekenen het patroon van een groot doolhof.

Het zeewier dat een boer te drogen heeft gehangen, herinnert weer even aan The Field. Tradities om de grond vruchtbaar te maken, zijn nog niet passé. Hier en daar grazen koeien, helemaal alleen, ver weg van de bewoonde wereld. Toch zie je ook huisjes, waar klaarblijkelijk de eilanders wonen, vergezeld door kroegen. Een dorp zonder pub heeft in Ierland geen bestaansrecht.

Gaelic als spreektaal

Op deze zondagmiddag zijn alle deuren dicht, maar uit een minimarkt komt een teken van leven. In de rij spreekt iedereen Gaelic, de oorspronkelijke Keltische taal van Ierland. Je voelt je hier bijna een verrader als je het gesprek in het Engels moet voeren.

Toch lijkt het eigenaar Ruairi o Conghaile niet te storen. “We krijgen hier steeds meer toeristen,” legt hij uit. “Sommige bewoners moeten daar heel erg aan wennen, maar toerisme is een belangrijke inkomstenbron voor ons.” Na aankoop van een cd van Aran zangeres Lasairfhíona Ní Chonaola biedt hij direct een gratis koffie aan. “Kom op, dat houd je warm.” 

De mist die vanmorgen boven de grond hing, is inmiddels opgetrokken. Omdat het nog zeker een uur duurt voordat de boot naar het vasteland vertrekt, beklimmen we de enige heuvel van het eiland. Op de top staat een ruïne van een middeleeuw kasteel. Een logische plek. Je ziet een groot deel van de Ierse kust, kilometers ver, tot aan de beroemde Cliffs of Moher. Ooit werd hier gevochten om de macht, nu hoor je er enkel het klotsen van de zee. Het is dat de wind zo guur door onze jassen raast, anders zouden we hier nog lang kunnen blijven staan.

Terug in het hotel lijkt de soberheid van het gebied ineens ver weg, als we een gastronomisch vijfgangendiner krijgen voorgeschoteld, met bij iedere gang andere wijn. De intense smaken prikkelen op de tong.

Denkend aan de verschrikkingen die de Ieren hier vroeger moesten doormaken, schamen we ons bijna. Maar daar komt gastvrouw Kay McEvilly aan, met haar stralende lach. Als ze hoort dat we vandaag op Inis Oírr zijn geweest, reageert ze vol enthousiasme. “Zo’n prachtige plek, magisch gewoon.” Al woont ze al haar hele leven in Connemara, de bijzondere plekjes blijven haar verbazen.

CONMACNE MARA

Connemara is afgeleid van Conmacne Mara. Een bijzondere tak van de vroege tribale groepering Conmacne leefde in de vroege middeleeuwen dichtbij zee (Mara in Gaelic). Conmacne betekent ‘nageslacht van Conmac’, een mythische voorvader.

www.cashelhouse.ie
www.aranislandferries.com
www.aerarannislands.ie

Mijn gekozen waardering € -

Wonderlijke werelden beschrijf en fotografeer ik. Met oog voor de locals vol eigenzinnige verhalen, de sfeer en de rijkdom aan natuur en monumenten - of misschien wel de industriepanden die van lelijkheid mooi zijn. Kijkend, ruikend en luisterend. Al mijn zintuigen staan op scherp.