‘In dienst van het gouvernement’

Het eiland meet zestig bij dertig kilometer en de hoogste top steekt zevenhonderd meter de lucht in. Ook als de zon niet schijnt en de regen met bakken uit de hemel komt is het er heet, want het eiland ligt bijna op de evenaar. In vroeger dagen was het één van de Schouten Eilanden in de Geelvinkbaai; vandaag de dag is het één van de Padaido-eilanden in Biak-Numfur in de provincie Papoea het vroegere Nieuw-Guinea dat van 1949 tot 1962 nog tot het grondgebied van ons koninkrijk behoorde.

Daarna was het definitief gebeurd met onze bemoeienis alhoewel minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns nog heeft geprobeerd dit deel van ‘onze’ Gordel van Smaragd te verplaatsen naar een ander werelddeel. Als het niet meer tot Azië behoorde en wel tot Oceanië welk recht had de republiek Indonesië dan nog om het zich toe te eigenen? En als dat niet mogelijk was het bij Nederland te houden, dan moest het maar een zelfstandige staat worden, los van het vermaledijde rijk van Soekarno. Maar het was alles tevergeefs met name omdat onze Amerikaanse vrienden onder leiding van een moderne, frisse president er niet aan wilden. Nederland had genoeg getreuzeld en nu was de jonge republiek Indonesia aan de beurt.

Toch had Nederland vreselijk zijn best gedaan sinds Nieuw-Guinea was losgescheurd van de rest van Indonesië. Het was een soort etalage geworden waar ons land liet zien hoe goed het wel met z’n koloniën omging. En was omgegaan. Het beste beentje voorzetten, daar ging het om en dat gold zeker voor de gezondheidszorg. Nederland stuurde er aan de lopende band gouvernementsartsen naar toe. In 1954 waren het er al 474. En in 1961, een jaar voordat Nederland Nieuw-Guinea toch echt moest verlaten was dat aantal bijna verdubbeld en gestegen tot 852. Ziektes genoeg ook om te bestrijden: malaria, framboesia – een tropische infectieziekte met framboosachtige uitgroei op het lichaam en erg verwant aan syfilis – lepra en tuberculose waren de belangrijkste. In eerste instantie konden de artsen die in dienst van de Nederlandse staat waren vooral worden gevonden in de grote plaatsen van Nieuw-Guinea: in Hollandia, Merauke, Fak-Fak, Manokwari, later ook in kleinere gemeenten.

2000 jaar geleden

Een van die gouvernementsartsen was een zekere Jan Arie van der Hoeven. Hij begon in1948 in Sarmi, later ook op andere plekken, onder andere Biak. In 1959 werd hij hoofd van de Afdeling Gezondheidsvoorlichting. Hij was dus niet zomaar een doorsnee arts, maar belandde al vrij snel in de top van de gezondheidsorganisatie in Nieuw-Guinea.

Dat hij geen doorsnee was bleek ook wel uit een verhaal in dagblad Trouw dat hem in 1965 interviewde voor de rubriek Palet der Lage Landen. Hij vertelt daar over zijn werk in Nieuw-Guinea en over zijn hobby: ‘Uit de verzameling voorwerpen van Nieuw-Guinea die ik bij elkaar heb gespaard, kunnen we leren hoe de toestanden bij ons 2000 jaar geleden waren. Zo is het nu namelijk op Nieuw-Guinea’. Hij begon in 1950 met verzamelen en hij verkocht nu zijn collectie van 420 voorwerpen voor 50.000 gulden aan de gemeente Den Haag die de verzameling ging gebruiken voor het Museum voor Onderwijs. De gouvernementsarts vertelde in het interview dat het zijn taak was, ‘de Papoea’s te beschermen tegen de vele ziekten.’ Verzamelen was alleen maar een hobby van hem.

Hoe hij te werk ging? Na zijn medische taak in de kampong, waar meestal niet meer dan tussen de 200 en zestig mensen woonden en dat al over het algemeen niet te veel tijd in beslag nam, knoopte hij een praatje aan met de bewoners, vooral de oudere mannen. En van het één kwam het ander. ‘Soms kwamen ze zelf met heilige voorwerpen aandragen. Daarna werd onderhandeld over de prijs, want ik kreeg nooit iets voor niets.’

Hij vertelde dat het ruilen in het zuiden van Nieuw-Guinea een stuk makkelijker ging dan in het noorden. Een ‘plukje tabak’ was in het zuiden genoeg. Het noorden was al eeuwen in aanraking geweest met de Westerse, Japanse en de Chinese cultuur en daar moest hij voor een schild soms wel honderd gulden betalen.

Dat hij daarnaast een serieuze arts was bleek overigens ook uit feit dat Verhoeven in 1956 in Utrecht promoveerde. Titel van zijn proefschrift: “Resultaten van een onderzoek naar voeding en deficiëntieverschijnselen bij autochtone zuigelingen in Nederlands Nieuw-Guinea”. Een onderwerp dat zeker aansloot bij zijn activiteiten op het eiland.

Een paar jaar later, in 1964, verscheen er ook een heel ander boekwerkje van zijn hand getiteld “Ratten aan’t spit”. Het is een wazig verhaal over die o zo primitieve Papoea’s die zich nogal moordlustig gedragen en die maar niks begrijpen van de ‘klerenmensen’. Het is een nogal bloederig schrijfsel vol verbrijzelde schedels en zinnen die eindigen in drie punten en veel, heel veel uitroeptekens. Nergens is enige informatie te vinden over de auteur. Ook niet op de flaptekst. Een veeg teken.

Schedels en botten

Wie zich namelijk wat verder verdiept in de persoon Jan Arie van der Hoeven wordt het al snel duidelijk dat er iets niet helemaal in de haak was met de man. Wat hij niet vertelde in het interview met Trouw en waar ook in het boekje met geen woord over wordt gerept, was dat hij ook menselijke resten had verzameld gedurende zijn artsencarrière op het tropische eiland. Dat blijkt uit een rapport van het Tropenmuseum (“Physical anthropology reconsiderd – Human remains at the Tropenmuseum”) uit 2007. De dokter had in december 1953 vanuit Biak 1225 schedels, botten en botfragmenten aangeleverd. Inderdaad geen restanten van dieren, maar opgegraven op een ‘oude Papoea begraafplaats’. Soms werden deze menselijke overblijfselen begeleid met voorwerpen die met de doden waren begraven zoals potten of een armband. Het Koninklijk Instituut voor de Tropen zat er in 2007 aardig mee in z’n maag.

Dat Van der Hoeven belangstelling had voor dit soort zaken was op zich niet ongebruikelijk in die dagen. Er waren er meer die dat soort materiaal hadden geleverd zoals Jan van Baal, hoogleraar in Amsterdam en Utrecht en van 1953 tot 1958 gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea.

Maar vooral in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog was het verzamelen van menselijke resten een veel voorkomende bezigheid. Tussen 1900 en Wereldoorlog II kwam er zelfs tien keer een lading binnen bij het Tropenmuseum. Alleen waren dat er een stuk minder dan waar Van der Hoeven voor had gezorgd: het ging in al die jaren om tientallen schedels en botten en niet om honderden.

In zijn eentje had Verhoeven dus vele malen meer verzameld dan al zijn voorgangers bij elkaar. Het had er kortom alle schijn van dat Jan Arie van der Hoeven speciale belangstelling had voor wat hij had opgegraven.

Dat klopt inderdaad. Alleen moeten we daarvoor nog iets verder terug in de tijd.

Zedelijk beginsel

Jan Arie van der Hoeven werd 28 april 1912 geboren in Semarang, Java. Hij kwam voor onderwijs naar Nederland en doorliep de lagere school en de Rijks H.B.S. in Apeldoorn. Daarna vertrok hij naar Amsterdam om er aan de Universiteit van Amsterdam te studeren voor arts. In 1940 haalde hij zijn bul, ging nog even in militaire dienst maar werd al gauw assistent in Heliomare, een sanatorium in Wijk aan Zee.

Niet lang na het begin van zijn werk in Heliomare werd duidelijk dat zijn echte interesse elders lag, namelijk bij de eugenetica dat Van der Hoeven al snel wist vast te knopen aan de Hitleriaanse theorieën van raszuiverheid. Het duurde dan ook niet lang of hij opperde bij de erfelijkheidsonderzoeker en SS’er Wouter Stroër het plan om een Nederlands instituut op te richten voor eugenetica en raszuiverheid.

Dat plan ging nog wel even de ijskast in omdat Van der Hoeven zich inmiddels had aangemeld bij de SS en als Obersturmführer richting het Oostfront afreisde. Lang hield hij het daar niet vol. Al in april 1942 keerde hij naar eigen zeggen met bevroren voeten en dysenterie terug naar Nederland.

Toen kon hij eindelijk voluit aan het werk beginnen dat hem zo na aan het hart lag: de oprichting van een Dienst voor Ras- en Erfgezondheidszorg. Hij was onder meer van plan een kaartsysteem te ontwerpen van medische, biologische en raskundige kenmerken van het hele Nederlandse volk, het in kaart brengen van Indische families met hun antropologische gegevens – dit om vast stellen of ‘Indobloed’ net zo verderfelijk was als ‘jodenbloed’. Tevens werd er een blad opgericht, het tijdschrift Rashygiënische Mededeelingen waarin Van der Hoeven schreef: ‘Adolf Hitler openbaarde ons de leer van het ras als zedelijk beginsel van onze wereldbeschouwing’.

Ook leverde hij in deze tijd bijdragen aan het blad Storm SS onder titels als ‘Welke vrouw kiest zich de SS-man’ en bekommerde hij zich om het welzijn van de Duitse soldaten en Nederlandse meisjes die moesten helpen een ‘bloedwal’ van ‘noordras-bloed’op te werpen tegen het Mongoolse bloed.

Hij raakte, voor zover dat kon, nog verder verstrikt in het nazi-netwerk door in mei 1943 in het huwelijk te treden met Janna Goedewaagen, dochter van Tobie Goedewaagen, NSB’er die het in de oorlog onder meer schopte tot secretaris-generaal op het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten en die in1948 tot 12 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.

Van der Hoeven’s huwelijk werd goedgekeurd door SS Reichsführer Heinrich Himmler in hoogsteigen persoon, maar was slechts een kort leven beschoren: binnen een jaar was hij alweer gescheiden. Ondertussen was hij er in mei 1944 in geslaagd te promoveren aan de Universiteit van Bonn op het proefschrift Wachstum und Persöhnlichkeit (Groeitype en Persoonlijkheid).

Na de oorlog vertelde hij over deze dissertatie dat die helaas verloren was gegaan bij een bombardement, maar dat hij er in het proefschrift in was geslaagd de Duitse rassentheorie omver te werpen.

Persoonsverwisseling

Bij de capitulatie in mei ‘45 vinden we Jan Arie van der Hoeven terug als lid van de Landstorm en werkzaam in een lazaret in Amerongen. Al snel na de oorlog wordt hij opgepakt en overgebracht naar kamp Harskamp, later Fort Erfprins in Den Helder, nog weer later in Bewarings- en Interneringskamp Crailoo te Laren.

Uiteraard ontkent hij tijdens verhoren veel van wat hij heeft gedaan. Hij beweert nimmer lid te zijn geweest van de NSB – hij heeft zich in de Zaaimaand (oktober – W.O.) 1942 aangemeld blijkt uit het dossier van de NSB. Ook verklaart hij lid te zijn geworden van de SS op grond van de ‘nuchtere beschouwing dat Duitschland den oorlog in Europa gewonnen had en dat, wilden wij nog als volk een rol spelen, wij dan met Duitschland mee zouden moeten doen.’ Nee, nooit heeft hij een eed afgelegd op Hitler toen hij toetrad tot de SS (onmogelijk) en fanatiek was hij ook niet, maar hij ondertekende wel al zijn brieven met Heil Hitler of Hou Zee!

Er is één ding waar hij zich echter krachtig tegen blijft verzetten gedurende het hele proces en dat is het verwijt dat hij in de oorlog Joden zou hebben gesteriliseerd. Deze activiteit sluit inderdaad vrij naadloos aan bij zijn pleidooi de volksgemeenschap te behoeden voor ‘erfelijk geestelijk-lichamelijke onvolwaardigen.’ Het laat weinig te raden over wie hij hierbij op het oog heeft gehad.

In een advertentie in de grote dagbladen worden getuigen opgeroepen, maar uiteindelijk blijkt dat het hier om een persoonsverwisseling gaat. Zijn naamgenoot Henri van der Hoeven, vrouwenarts in Leiden en in hetzelfde jaar geboren als Jan Arie, blijkt zich hier schuldig aan te hebben gemaakt.

Jan Arie van der Hoeven wordt uiteindelijk veroordeeld tot zes jaar cel en ontzetting uit het Nederlanderschap door het Bijzonder Gerechtshof. Al op 9 maart 1948 krijgt hij gratie en wordt hij ‘voor tewerkstelling’ naar Nederlands-Indië ‘waar hij was geboren’, gestuurd. Dat gebeurde onder de voorwaarde ‘dat veroordeelde zich gedurende een door Onze Minister van Justitie te bepalen termijn zal gedragen naar de door deze te geven aanwijzingen.’ Daar moeten we het mee doen, want openbare controle op het gratiebeleid was er niet.

Ruimhartig

Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er al volop nagedacht over het idee foute Nederlanders naar Suriname en Nieuw-Guinea te sturen. De berechting direct na de oorlog van zo’n 150 duizend in kampen opgesloten NSB’ers en SS’ers verliep nogal chaotisch. Al snel was men ze – op de foute Nederlanders na die in een hoge positie hadden gezeten – liever kwijt dan rijk.

Al in april 1947 vertrok er een groep van 119 NSB’ers, SS’ers en andere collaborateurs, naar Nieuw-Guinea om daar op het eiland Biak een dump van het Amerikaanse leger te ontmantelen. Na afloop van de werkzaamheden konden ze met een zakcentje terugkeren naar Nederland. Dat waren zogenaamde ‘lichte gevallen’, maar dat criterium werd nogal ruimhartig gehanteerd, want er zaten lui bij die pas in 1956 uit het gevang zouden worden ontslagen. In april van 1948 werd er een tweede groep, groot 99 man, richting Nieuw-Guinea gestuurd en in juli 1948 een derde en laatste groep van 29 man. Het is niet onwaarschijnlijk dat Jan Arie van der Hoeven één van de passagiers was op de tweede of derde reis.

Wat wel bijzonder is, is dat de voormalige SS’er het daarna schopte tot gouvernementsarts en later zomaar weer een leidende rol kreeg in de gezondheidsorganisatie in Nederlands Nieuw-Guinea toen hij een aantal jaren de functie van Afdelingshoofd Gezondheidsvoorlichting bekleedde. Kennelijk was zijn duistere verleden geen enkel beletsel geweest om hem daarvoor aan te stellen.

Nog vreemder is het dat hij in de hoedanigheid van gouvernementsarts zonder enig probleem botten en schedels kon opgraven voor onderzoek waarmee hij in feite de werkzaamheden die hij tijdens de oorlog ontplooide, onverdroten voortzette. Een nazi in dienst van de overheid, die ook nadien is voortgegaan op het pad van de eugenetica, de rassenleer en bijbehorende schedelmeting, het ‘vak’ waar hij zich onder leiding van SS en NSB tijdens de Tweede Wereldoorlog zo nijver in had bekwaamd: het is met terugwerkende kracht onvoorstelbaar dat kennelijk niemand hem daarbij een strobreed in de weg heeft gelegd.

Na zijn Nieuw-Guinea periode verdween Jan Arie van der Hoeven van de radar. Er zijn aanwijzingen dat hij naar de VS verhuisde en volgens een website zou hij in dienst van de Wereld Gezondheids-organisatie van de Verenigde Naties actief zijn geweest in Nepal. Maar deze gegevens zijn amper meer te achterhalen. Feit is wel dat Jan Arie van der Hoeven in 1998 is overleden.

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf over alles wat mijn nieuwsgierigheid wekt. Dat is veel. Vaak kom ik uit bij verborgen hoeken van de geschiedenis, maar soms ook bij het persoonlijke verhaal. Het alledaagse leven èn het drama. Actueel, maar soms ook wat minder. Wel altijd goed geschreven en een plezier om te lezen.