Je moet geduld kunnen hebben

Componist Simeon ten Holt (1923) begon relatief laat met uitblinken. Inmiddels wordt zijn Canto Ostinato ("koppig lied") tot in alle uithoeken van de wereld met groot en nog steeds toenemend succes uitgevoerd. "Er is een tijd van rijpen nodig. Je moet niet voor zijn tijd iets afmaken. Dat moet je niet doen." Ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag vandaag een herpublicatie van een van zijn laatste interviews, uit 2011.

Een afspraak maken met Simeon Ten Holt is niet moeilijk, al moet het via tussenstations. Dat moet ook als je met de trein naar Bergen wilt reizen en het laatste stukje is met de OV-fiets. Ten Holt blijkt in een piepklein huisje te wonen. De Canto Ostinato is dan net begonnen aan zijn roemtocht, de auteursrechteuro’s hebben Ten Holt kennelijk nog niet allemaal bereikt.

Op de deur een papiertje dat je moet kloppen en vervolgens zelf binnentreden. Ten Holt zit op zijn blauwe rollator op me te wachten. Wijst op het koffieapparaatje achter me, ik hoef alleen op een knopje te drukken. Voor hem ook een kopje ja.

Ten Holt is oud, heeft een aantal tia’s gehad, beweegt en spreekt moeilijk, maar formuleert scherp en helder. Zijn vrouw/vriendin/verzorgster heeft het pand verlaten. Ik vraag daar maar niet naar.

Het wordt een levendig gesprek en ik schrijf er een mooi verhaal over, althans, dat vind ik zelf. Ik stuur het hem toe, in een envelop. Ten Holt belt later terug, vindt het weinig bijzonder. Beter, zegt Ten Holt, lees ik nog eens zijn biografie. Die kreeg ik mee bij het afscheid, met een mooie opdracht er in gekrabbeld.

Talent

Mijn gave ligt in het kunstenaarschap: een soort intuïtie waarmee je op het spoor raakt van de genetische code van het ding waar je mee bezig bent. Dat ding was muziek. Op mijn twaalfde wist ik al dat ik in de muziek zou gaan. Mijn leven is eigenlijk altijd muziek geweest. Er is nooit een moment geweest dat ik daaraan twijfelde.

Mijn vader was een zeer begaafd man. Een groot artiest, een groot mens, een aardige man en een leuke vader. Ik had grote bewondering voor mijn vader. Hij had zijn viool aan de wilgen gehangen, maar als hij toch een streek op een viool deed, merkte je dat hij een meesterlijk violist was, al interesseerde hem dat niet meer. Hij speelde piano op een manier dat ik dacht: hoe krijg je dat voor elkaar. Zonder dat hij ooit les had gehad.

We waren een gezin met alleen maar kunstenaars. We kenden alleen maar kunstenaars. Kunst was een ademhaling. Als kunstenaar ben je complex, dus we waren allemaal complexe figuren. Aan elkaar gezworen, maar met veel temperament. Er was altijd opwinding en gesprekken. En ruzie. Alles werd met grote heftigheid uitgedragen.

Mijn oudere broer en zus gingen slecht op het gymnasium, bleven twee keer zitten. Ik was voorbestemd voor het gymnasium, mijn buurmeisje en ik waren de besten van de klas, maar omdat zij het niet klaarden, moest ik ook maar naar de HBS.

Ach, wij gingen met ons vijftiende toch van school, wij gingen in de kunst, mijn broer Friso en ik. Iets anders was absoluut uitgesloten. Ik ging in de muziek, Friso ging schilderen. Dat moest gewoon. Niet van mijn vader of van mezelf. Van iets.

Toeval

Noem het spiritueel, noem het boeddhistisch, ik heb altijd sterk het gevoel gehad dat het leven wordt bepaald door een kompas. Ik heb aan mijn ster nooit getwijfeld. Mijn leven is daardoor eigenlijk vrij harmonisch verlopen. Alles is op zijn tijd gekomen. Wat je volgende week kan maken, moet je niet vandaag maken. Er is een tijd van rijpen nodig. Je moet niet voor zijn tijd iets afmaken. Dat moet je niet doen.

Ik ben iemand met geduld. Het komt wel. Je moet doorwerken, maar zonder teveel ambitie. Mijn vrienden zeiden: je moet dit en je moet dat. Ik wantrouwde dat. Ik kroop liever in mijn schulp en dacht: ze zullen me nog wel eens zien. Wacht maar. Als ik het verdien, dan komen ze wel.

Terwijl als je het niet verdient, en je maakt geen goede dingen, dan kun je jezelf toch niet op de voorgrond plaatsen. Het komt wel. Beethoven stierf op zijn 56ste, de leeftijd dat ik mijn stijl aanboorde en Canto Ostinato componeerde. Daarna heb ik al mijn avondvullende stukken nog gemaakt, tot mijn tachtigste aan toe. Je moet geduld kunnen hebben.

Canto heeft zeker een paar jaar geduurd, voordat ik besloot het toch toe te laten. Het was eigenlijk not done, zomaar een tonaal stuk maken in een tijd dat het modernisme heerste. Maar ik woonde hier in Bergen en zat niet onder de terreur van een conservatorium of een leermeester. Ik was vrij om te doen en te laten wat ik wou.

Die vrijheid heb ik gebruikt. Dat is misschien wel mijn grootste gave geweest. Het was mijn enige aanleg en mijn enige opdracht. Een heilige taak. Zo heilig dat ik die in alle omstandigheden voorrang heb gegeven. En daarnaar heb geleefd.

Inzet

Geen zin hebben komt bij mij niet voor. Er waren periodes dat ik erg geïnspireerd was, dat er elke dag iets nieuws kwam, als in een soort roes. Flow, zullen ze nu zeggen.

Maar het gaat niet altijd zo. Die flow kun je niet oproepen. Als ik aan een stuk bezig was, dan ging dat wel altijd voor. Als mijn vriendinnen op vakantie wilden zei ik: ik ga een paar dagen mee, maar niet te lang. Ik was slaaf, nee ik was dienstbaar aan mijn werk. Het was een levenstaak.

We waren niet rijk, moesten alle dubbeltjes omdraaien. Ik ging op mijn vijftiende in de leer bij de componist Van Domselaar. Harmonieleer. Contrapunt. Met vrienden speelde ik de stukken van de romantiek door. Later ben ik naar Amsterdam gegaan. En trouwde daar op mij achttiende, of was het mijn twintigste. Waarom? Omdat ik een heftige natuur heb.

Ik heb het kunstenaarsleven geleefd. De vleugel was mijn compagnon, ging overal mee. Na zeven jaar Amsterdam ging ik met mijn zus Sientje naar Parijs. Dat was voor mij een ontmoeting met de wereld.

Van werken kwam niet veel, wel van het leven. Ik kreeg op conservatorium les van Arthur Honegger en Darius Milhaud. Ik speelde piano in het atelier van Conrad Kikkert. ‘Wat speel je lekker,’ zei Kikkert dan. We trokken naar Nice, totdat dat ook weer moest eindigen, en niet kon doorgaan.

Ik ben naar Holland teruggekeerd zonder een cent, heb hier een oude bunker gehuurd, en daar zeventien jaar in gewoond. Primitief. Geen water, geen wc, geen elektra. Maar ik leefde en ik kon werken, want er stond een vleugel.

Ik gaf soms pianoles, verdiende weinig. Mecenassen steunden me, of ik kreeg een kunstbeurs. Primair was het voortzetten van mijn eigen ontwikkeling.

Later reisde ik een dag per week naar de kunstacademie in Arnhem, en kon met het verdiende geld de rest van de week werken. Echte armoede heb ik nooit geleden. Het was altijd genoeg. Nu leef ik van mijn auteursrecht, dat is genoeg. Ik ben een gezegende componist.

Trots

Dat gevoel heb ik niet. Kijk, als ik een bief krijg van een grootheid als Willem Breuker, waarin hij Canto een wereldhit noemt, en schrijft dat Amsterdam plat is gespeeld, als iemand van die allure dat schrijft, dat vind ik leuk.

Trots, vooruit dan maar. Trots op het feit dat ik iets in mij heb dat ik dit heb kunnen maken. Het gekke is wel dat Canto nu aldoor maar gespeeld en voortdurend naar voren wordt gehaald, maar die andere stukken beter, of waardevoller zijn.

De waardering overkwam mij laat. Nu nog, ik hoor eigenlijk nooit wat. Het schijnt dat er drommen mensen zijn die naar mijn muziek komen luisteren. Zalen vol, hoor ik. Dus die waardering zal er wel zijn. Maar ik zit hier toch de hele dag in mijn huisje en word niet overspoeld door mensen die mij willen lauweren. Gelukkig maar.

Spijt

Ik heb wel eens ruzie gehad met mensen, dat zou ik wel willen terugdraaien. Ik had graag een vaardige pianist willen zijn. Ik had Latijn willen kunnen lezen. Met mijn eerste vrouw heb ik nog een poging gedaan, want ik was een grote bewonderaar van de ethicus Spinoza, en had diens werken graag willen lezen. Ik heb een poging gedaan Latijn te leren, maar niet doorgezet. Je kunt niet alles in je leven.

Mijn vingers, die willen niet meer. Al jaren niet. Onmachtig. De ouderdom is een plaag. Ik ben afhankelijk, ik loop slecht. Ik ben niet ziek, ik ben gezond, toch is het ongemakkelijk. Ik zou het liefst nog even de tuin inlopen, maar dat gaat moeilijk.

Voor mij is muziek maken verbonden met libido, met een algemene lichaamstoestand. Het is een erg lijfelijk gebeuren. Een muziekstukje maken aan een tafel, als het zonder piano en niet met vlees en bloed gepaard gaat, dat wantrouw ik. Dat is niets voor mij.

Imago

Ik weet eigenlijk niet hoever mijn reputatie strekt. Er komt nu een film over mij en Canto. Een documentaire, door Ramond Gieling, die gaat op de IDFA in première. Tegelijk wordt de Canto gespeeld in het De La Mar: een ligconcert.

Recensenten denken aan Boulez en Stockhausen, van mijn muziek moeten ze eigenlijk niets hebben. Ik ben ook jaren met het serialisme bezig geweest, die stroming was bepalend in de jaren zestig en zeventig.

Totdat ik begreep: dat moet ik niet doen, want dan raak ik van mezelf vervreemd. Totdat ik die verschraling niet langer kon verdragen en Canto ben gaan componeren. Niet bewust of zo, het ontstond gewoon.

Had ik de hele dag sonologie gestudeerd en elektronische muziek gemaakt, kwam ik thuis en begon ik de Canto te maken: totaal iets anders. Ik had dat in me, maar het werd jarenlang verdrongen door het modernisme.

Ik durfde er nauwelijks mee tevoorschijn te komen, want iedereen vond het maar niks. Nog steeds. De vriendschap met collega-componisten staat praktisch op nul, verder dan een babbel heeft dat nooit gereikt.

Ik zeg: bestaat God na de dood van God. Bestaat tonaliteit na de dood van de tonaliteit. Ik heb de dood van de tonaliteit meegemaakt, maar daar is een nieuwe tonaliteit uit voortgekomen. Dat is Canto. Ik word nu over de hele wereld gespeeld. Ik heb met Canto iets gedaan dat misschien wel verder reikt. Maar dat kan alleen de tijd uitmaken.

Genen

Ik ben door de voorzienigheid opgevangen in het beste vangnet dat je je kunt voorstellen. Mijn vader was een zeer zuivere kunstenaar, zonder beroemd te zijn geworden. We waren doordrongen van een soort heilige taak, hebben daar erg veel over gepraat, maar de taak zelf stond nooit ter discussie. Dat is niet zo geweest voor mijn kinderen, die werden niet onontkoombaar de kunst ingetrokken.

Als je het over nature-nurture hebt dan is nurture bij mij erg belangrijk geweest. Adriaan Roland Holst was een buurman, een soort oom. Mondriaan was er. Van Domselaar was mijn leermeester. De gebroeders Kouwenaar waren onze vrienden, net als H.C. ten Berge. Allemaal betekenisvolle mensen.

Kijk, als ik de jongens Jussen zie, dat is benijdenswaardig, die zijn echt begaafd. Dat zijn echte pianisten. Als pianist ben ik nooit talentrijk geweest. Ik leerde vrij snel, omdat ik er bezeten van was. Maar ik kende muzikanten en pianisten, zo begaafd, die schudden alles zo uit hun mouw.

Dat wantrouwde ik toen al. Later ben ik gaan inzien dat teveel talent ook tegen je kan werken. Dan gaat alles veel te makkelijk en krijgt het geen inhoud.

Bij mij kostte alles moeite. Ik heb alles moeten verwerven. Dat heeft me gered van veel flauwekul. Ik heb dat links en rechts meegemaakt, die flauwekul. Ach, er zijn zoveel begaafde mensen, er gaat zoveel talent verloren.

Artikel verscheen eind 2011 in tijdschrift Talent. Simeon ten Holt overleed ongeveer een jaar later.

 

Mijn gekozen waardering € -

Een actualiteit staat zelden op zichzelf, die komt voort uit context. Daarom reist Anthon Keuchenius (1964) graag rond, ongeveer tussen Heuvelrug en Jemen, om die context in tekst en beeld te brengen. Liefst ruim voor- of nadat die actualiteit zich voordoet. Of waar anderen hem laten liggen.