Jodenvervolging speelde nauwelijks een rol in naoorlogse zuivering; de ‘J’ is geen ‘C’

De Tweede Wereldoorlog is nog geen afgesloten hoofdstuk. Steeds weer duiken er nieuwe onderwerpen op om terug te grijpen op die barre periode. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft het NIOD opdracht gegeven onderzoek te doen naar het openbaar bestuur in oorlogstijd. Nederlandse gemeenten laten onderzoek doen naar het onteigenen van Joods vastgoed en belastingheffingen op gedeporteerde Joden.

In mei volgend jaar verschijnt in opdracht van de gemeente Groningen een boek, waarin onder meer de verhouding tussen de Groningse gemeenschap en de Joodse inwoners wordt blootgelegd. Na indiening van een WOB-verzoek heeft de gemeente Groningen aangekondigd over een paar weken met nieuws te komen over de onteigening van Joods vastgoed. Dat onderzoek is verricht door de Rijks Universiteit Groningen. Intern is het rapport inmiddels gepresenteerd en moet het nog worden besproken in het college.

Ook demonstranten die zich tegen het vaccinatieprogramma uitspreken, hebben de Tweede Wereldoorlog aangegrepen om hun gelijk te krijgen. Ministers worden met Hitler en Goebbels (Mengele ontbreekt nog) vergeleken en met davidsterren wordt een link gelegd tussen de Holocaust en de vermeende dwang zich te laten vaccineren. Dat wordt zeker onder nabestaanden als stuitend ervaren, omdat geen enkele betoger de plaats van een Jood – kind of volwassene – die is ver(g)ast, kan innemen, omdat hij/zij was wie hij/zij is en antisemitische motieven daarbij een rol speelden en van een geheel kaliber is.

De indruk heerst dat de discussie over het al dan niet vaccineren hierdoor wordt vertroebeld. Ook het gevoel onder de tegenstanders van vaccinatie uitgesloten te worden van de samenleving valt niet goed te praten met wat de Joden is overkomen en waarvan de ‘Kristallnacht’ een voorbode is geweest. Bovendien worstelen Joden zelf met de vraag zich wel of niet te laten vaccineren. Kortom: De ‘J’ is geen ‘C’.

Kort na de oorlog werden burgemeesters onder een vergrootglas gelegd om te zien in hoeverre zij besmet waren geweest met het Duitse oorlogvirus in een land, dat procentueel het hoogst had gescoord wat betreft de deportatie van de Joodse landgenoten en niet altijd in verzet was geweest zoals het graag deed voorkomen.

Uit opgevraagde en niet eerder gepubliceerde archiefstukken van het kabinet van de Commissaris van de Koningin (CdK) in de provincie Groningen blijkt, dat de deportatie van de Joden de burgemeesters niet kon worden aangerekend, omdat dit een aangelegenheid van de politie betrof. Correspondentie in december 1945 leert, dat de herbenoeming van de burgemeesters die zijn ontslagen door de Duitsers herbenoemd kunnen worden en de periode dat ze waren ‘ondergedoken’ als diensttijd wordt gerekend voor de opbouw van hun pensioenrechten. Minister Louis Beel van Binnenlandse Zaken huldigde in die tijd het standpunt, dat de burgemeesters wel gescreend moesten worden om er zeker van te zijn, dat ze tijdens hun ambtsperiode en tijdens de bezetting niet bezoedeld zouden zijn.

Op 7 januari 1946 werd vanuit het kabinet van de CdK in Groningen een lijst aan de minister gestuurd met burgemeesters die op de nominatie stonden om herbenoemd te worden. Daarop kwamen de namen voor van 21 burgemeesters in onder meer de gemeenten Groningen, Bierum, Delfzijl, Grootegast, Grijpskerk en Winschoten. Voor deze burgemeesters bestond, zo werd geantwoord, dat de minister geen aanleiding zag de burgemeesters in aanmerking te laten komen voor een zuiveringsmaatregel.

Het werd billijk geacht dat snel een wetsbepaling in het leven zou worden geroepen, waarin werd vastgelegd dat voor de burgemeesters die tijdens de bezetting waren ontslagen en na de bevrijding waren herbenoemd de periode tussen hun ontslag en herbenoeming ten aanzien van de pensioenaanspraken als diensttijd werd aangemerkt.

Er werd ook geen uitzondering gemaakt voor burgemeester Cort van der Linden van de gemeente Groningen. De burgemeester had dan wel in een brief aan de Duitse bezetter zijn verontwaardiging uitgedrukt over de deportatie van de Joden, maar onvermeld bleef dat hij onverdroten had meegewerkt aan de Duitse maatregelen om de Joden uit zijn stad te werken. Toen Groningen zo goed als ‘Judenrein’ was gemaakt, dook Cort van der Linden onder en werd hij vervangen door NSB-burgemeester Tammens.

In het overzicht van het Centraal Orgaan op de Zuivering van Overheidspersoneel ten aanzien van burgemeesters in de provincie Groningen naar de toestand op 4 mei 1946 kwam hij er ongeschonden vanaf met als gevolg, dat hij aantrad als burgemeester van de gemeente Groningen.

In tegenstelling tot 509 NSB-burgemeesters en 74 oorlogsburgemeesters die weliswaar buiten de NSB waren gebleven, maar ook ontrouw waren geweest. Ze waren door de regering in ballingschap in Londen ontslagen en werden na de bevrijding vervolgd.

Vacatures voor een nieuwe burgemeester waren er onder meer in Hoogkerk, Appingedam, Middelstum, Muntendam, Oldekerk, Stedum, Usquert. Het onderzoek naar de burgemeester in onder meer Nieuweschans, Veendam en Slochteren waren gestaakt.

Ook secretaris-generaal Frederiks van Binnenlandse Zaken kon vertrekken. Hij mocht volgens de zuiveringscommissie dan wel vanuit vaderlandsliefde en goede bedoelingen hebben gewerkt, maar zijn zwabberbeleid had gefaald en was hem noodlottig geworden. Hem werd kwalijk genomen dat hij zich niet had verzet tegen de hoofdlijnen van de Duitse politie in bezettingstijd en mede door zijn ‘coöperatieve opstelling’ de maatregelen tegen Joodse Nederlanders effectief konden verlopen. Hij werd begin 1946 ongevraagd eervol ontslagen.

Het Centraal Orgaan voor de Zuivering van Overheidspersoneel had zich bij zijn beoordeling aan de richtlijn voor burgemeesters gehouden, die door de Nederlandse regering in 1937 was opgesteld en het burgemeesters bijvoorbeeld verbood medewerking te verlenen aan buitenlandse strijdkrachten.

Aangezien de Jodenvervolging niet in de richtlijn voorkwam, speelde die nauwelijks een rol in de naoorlogse zuivering en was het geen onderwerp om over te struikelen. Als medewerking aan de anti-Joodse maatregelen een criterium was geweest, hadden volgens onderzoeker Peter Romijn van het NIOD alle oorlogsburgemeesters ontslagen moeten worden. Door dit niet te doen, werd de ‘grootste misdaad’ die er ooit op Nederlands grondgebied had plaatsgegrepen min of meer in de doofpot gestopt.

In Veendam brak een rel uit rond oud-burgemeester Hoogkamp die tijdens de Tweede Wereldoorlog opdrachtenbrieven had ondertekend om tientallen Joden te deporteren. Amateurhistorici meenden dat de naam van Hoogkamp van de plaatselijke sporthal moest worden gehaald. Voor zijn ‘verregaande medewerking aan de Duitsers’ was Hoogkamp echter berispt, maar niet geschorst.

De gemeente Veendam liet onderzoek uitvoeren door prof. Doeko Bosscher van de Rijks Universiteit Groningen, die meende dat de deportatie van de Joden hem niet konden worden aangerekend, omdat niemand zou hebben kunnen voorzien wat de Joden te wachten stond. De gemeente zag geen aanleiding de naam van Hoogkamp van de sporthal te halen.

In het verslag van de zuiveringscommissie van zaterdag 2 juni 1945 wordt de kwestie Hoogkamp als een moeilijk geval beschouwd. Als complicatie werd gezien dat het onderzoek naar de gemeentesecretaris die op een lijn zat met burgemeester Hoogkamp door de gemeentelijke zuiveringscommissie is gestaakt. Uit de stukken bleek wel dat de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) een offensief waren begonnen tegen Hoogkamp. Op grond hiervan besloot de commissie naar Veendam af te reizen.

In het verslag van 30 juni 1945 werd de kwestie Hoogkamp als een grensgeval beoordeeld. Het meeste bezwarende was de benoeming van NSB-ambtenaren aan het distributiekantoor. De rechtvaardiging op dit punt was niet sterk overgekomen bij de commissie.

Geadviseerd werd de zaak te laten rusten, omdat burgemeester Hoogkamp met de benoeming van NSB-ambtenaren de bedoeling had om ‘het gemeentehuis zuiver te houden’. Besloten werd in het dictum wel te vermelden, dat Hoogkamp NSB’ers had benoemd en Venlo’ers had opgeroepen graafwerkzaamheden te verrichten voor de Duitsers.

Burgemeester Nauta van de gemeente Haren verving NSB’ er De Waard, maar werd na een dag alweer aan de kant gezet door het Militair Gezag. Nauta was al van 1935 tot 1943 burgemeester van die gemeente geweest. Mogelijk is er gehandeld vanuit rancune dat Nauta moest verdwijnen, omdat hij vanwege zijn autoritaire optreden niet meer in het plaatje paste van conservatieve burgemeesters.

Uit een verslag van de vergadering van de Adviescommissie tot Zuivering van Burgemeesters in de provincie Groningen op 19 mei 1945 in het huis van notaris Offerhaus bleek de belangrijkste vraag te zijn geweest over welke burgemeesters advies moest worden uitgebracht. De commissie was van oordeel, dat een onderzoek moest worden ingesteld naar allen, die na 10 mei 1940 burgemeester waren geweest en ook onder hen die nog burgemeester waren en of waren teruggekeerd.

De commissie vond dat verder, dat niet alleen een onderzoek moest worden ingesteld naar burgemeesters over wie klachten waren binnengekomen, maar dat de commissie ook gehouden was uit eigener beweging gegevens te verzamelen, waarbij gebruik kon worden gemaakt van klachten en inlichtingen, die al waren binnengekomen op het Provinciehuis, bij de verschillende militaire commissariaten en bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten.

De commissie oordeelde dat het onderzoek het beste in de plaats zelf kon worden uitgevoerd en getuigen konden worden gehoord. Het gedrag van de oorlogsburgemeester zou worden getoetst aan het Landoorlogreglement 1907 en aan de ‘geheime’ instructies, die de Nederlandse regering in 1937 had opgesteld en aan alle burgemeesters had doen toekomen.

De commissie verklaarde dat het zeer moeilijk zou worden algemene normen vast te stellen waarop een advies tot staking of schorsing zou moeten worden gebaseerd. Ook leverden de in de loop van de Duitse bezetting van Londen uitgegeven bevelen moeilijkheden op, omdat het niet steeds vaststond of een burgemeester kennis had van deze bevelen, terwijl tevens bij het beoordelen van deze bevelen in aanmerking diende te worden genomen dat het element ‘propaganda’ sterk vertegenwoordigd was geweest.

Voor de burgemeesters die op grond van hun lidmaatschap van de NSB zouden worden ontslagen, was de commissie van oordeel dat een uitgebreid onderzoek naar het gedrag van een burgemeester niet nodig zou zijn. Voor de zogenaamde ‘twijfelnummers’ zou moeten worden nagegaan hoe de houding van de betrokken burgemeester was geweest ten aanzien van verschillende kwesties, die zich tijdens de bezetting hebben voorgedaan, zoals:

– Het ophalen en registreren van Joden

– Het maken van lijsten, bevattende de namen van mannelijke personen van 18 – 45 jaar

– De houding van de burgemeester ten opzichte van de kameraadschapsavonden

–  De Operatie Todt-kwestie

–  De verhouding tussen burgemeesters en politie voor de reorganisatie van de politie, zoals die is geschied bij Verordening van de Rijkscommissaris op 14 december 1942.

Bij deze verordening werd de band tussen burgemeesters en de politie veel losser gelaten dan voorheen het geval was. Een commissielid merkte op dat zich in de provincie al de eerste moeilijkheid had opgeworpen, toen bijna alle burgemeesters – op drie na – aanwezig waren geweest bij de installatie van NSB -Commissaris van de Koningin Staargaard in de provincie Groningen die ambtelijke posities liet hij invullen door NSB’ ers.

In het eindverslag van de secretaris, mr. K. T. Mendelts, aan de Militair Commissaris voor de provincie Groningen in het bijzonder over de ‘moeilijke gevallen’, augustus 1945, staat dat dit eindverslag niet is besproken met de andere commissieleden, maar hij ervan uitgaat dat zijn mening wordt gedeeld.

Hij stelt dat met het transporteren van de Joden geen burgemeester te maken heeft gehad, omdat dit door de politie is gebeurd in opdracht uit Groningen, buiten de burgemeesters om, die toen geen hoofd van de politie meer waren. ‘Hoewel er veel klachten tegen de burgemeesters zijn hierover blijkbaar van lieden, die niet wisten hoe de vork in de steel zat.’ Met arbeidsinzet hebben de burgemeesters naar zijn mening niets te maken gehad, omdat dit via de arbeidsbureaus liep. De lijsten van mannen tussen 18 en 45 jaar zijn naar zijn mening niet ingeleverd.

 

Mijn gekozen waardering € -