Journalisten moeten zich niet voor het AIVD-karretje laten spannen en AIVD moet hen daartoe ook niet verleiden

In het licht van actuele artikelen over journalisten, spionnen en de AIVD lijkt het me opportuun een opiniestuk uit 2019 te recyclen. Daarin schreef ik hoe ik ooit zelf werd benaderd door de AIVD en daarna bedacht dat journalisten per definitie nooit in zee moeten gaan met inlichtingendiensten. Want dat brengt de journalistiek in diskrediet en benadeelt uiteindelijk iedereen. Verwerk een richtlijn die dat voorkomt expliciet in een gedragscode voor journalisten, zoals die ook voor de betere reisbijlagen al geldt.

Het was begin deze eeuw en ik was op reportage in het verre Jemen, destijds een prachtig land vol lieve mensen in een decor van oneindige vergezichten. Veel mensen denken: zandbak, maar Jemen is verre van zandbak en herbergt -vandaar ook de oorlog- een groot potentieel.

Maar de artikelen waarmee ik thuis kwam beschreven helaas een situatie die moeilijk voort kon duren, want Jemen lag ook toen al aan een infuus.

Goed, we weten hoe het Jemen verging.

Je kunt je voorstellen dat een inlichtingendienst als de AIVD daar meer over te weten wil komen, dus meldde een meneer zich in mijn afwezigheid aan onze voordeur. De geschrokken vrouw des huizes verwees hem naar mijn telefoonnummer en terug uit Jemen belde de meneer al snel: wat praten, even koffie drinken.

Het verzoek was inlichtingen te verzamelen, ten behoeve van ons aller veiligheid. Ik kon beginnen met een algemeen verhaal over wat ik daar zag, wie ik er sprak en wat er van dacht. Het zou heel redelijk betalen, beter dan de krant! Daarna zouden we wel verder zien.

Een algemeen verhaal wilde ik wel schrijven, antwoordde ik uiteindelijk, maar dan zou ik datzelfde verhaal ook publiceren, dat was immers de raison d’ être van een journalist: informatie verzamelen, dat inzichtelijk rangschikken en aan iedereen vertellen. Maar dan had ik de bedoeling niet helemaal begrepen, zei de zogenaamde meneer Bulsink, die ik nog wel de koffie liet betalen.

Twee vrienden aan wie ik het voorval kort daarop vertelde vonden er niets raars aan. In de Grote Boze Wereld ging het erom jezelf en je groep te beschermen en als dat betekent een journalist inschakelen als informant, dan was daar niks mis mee. Sterker nog, als journalist kon je onbeschaamd van alles vragen, zonder argwaan te wekken, dus heel slim van die meneer Bulsink!

Het handvol collega-journalisten die ik het vroeg zeiden nimmer gebeld te zijn door de AIVD. Het was onbehaaglijk kort na de moord op Daniel Pearl, een journalist vermoord in Pakistan, de daders verweten hem spionage. Ongeveer een decennium later zagen we journalisten in oranje pakken onthoofd worden. Daartussen helaas ook genoeg voorbeelden van slachtoffers, journalisten vermoord onder het mom van spionage. Als journalist maak je een lichte vorm van wantrouwen vaak genoeg mee: je wordt eerst gezien als een soort spion. Pas als je kunt uitleggen en liefst aantonen dat je een gedegen journalist bent, dan gaan de lippen los.

Dat wantrouwen is helaas gestoeld op de praktijk dat sommige journalisten inderdaad spion zijn, zo toonde de werkelijkheid onlangs weer eens aan. Expert inlichtingendiensten Roger Vleugels beweerde in Trouw zelfs dat in Nederland alleen al tientallen journalisten samenwerken met de AIVD, een schatting die hij nooit heeft kunnen staven en NRC onlangs nog als ongefundeerd factcheckte.

Een bescheidener schatting zou ik nochtans wel geneigd zijn te geloven, want het is aantrekkelijk: je doet het terloops, naast je journalistieke werk en verdient er een extraatje, misschien zelfs wel een veelvoud mee. En zeg nou zelf, er bestaat een belangrijke overeenkomst tussen de informant en de journalist: beiden verzamelen informatie voor de goede zaak!

Belangrijker is het verschil, namelijk dat journalisten hun inlichtingen zo afgewogen mogelijk verzamelen, wederhoor zoeken en de resultaten van hun bevindingen (en in toenemende mate: methode en bronnen) publiek maken, dus met iedereen delen. Daarmee zijn zowel de journalist als hun werk controleerbaar, verifieerbaar en corrigeerbaar.

Spionnen daarentegen opereren in het geheim; niemand weet wat ze doen, waar ze gaan, wie ze spreken en al helemaal: wat ze daarvan rapporteren. Rapporten op grond waarvan besluiten vallen met grote gevolgen, neem de massavernietigingswapens in Irak. Was die informatie op een gedegen journalistieke manier verzameld, dan was de kans groot dat die massavernietigingswapens de headlines nooit hadden gehaald. Nu kwam de informatie van onnavolgbare spionnen, ging het de duistere holen van inlichtingendiensten met hun eigen prioriteiten in, afijn, we kennen de afloop.

Al vaker wilde ik dit stukje schrijven, maar het is een dillemma, want voer voor wantrouwen, als je uit eerste hand vertelt dat journalisten worden benaderd. Nu het debat toch weer woedt, is het tijd voor mijn bescheiden duit in het zakje: ik vind het onverstandig en onethisch als inlichtingendiensten de journalistiek misbruiken, hetzij als particuliere bron, hetzij als dekmantel. En ik vind het onverstandig en allerminst collegiaal als journalisten zich voor het inlichtingendienstenkarretje laten spannen.

In beide gevallen brengt het de journalistiek in diskrediet en bemoeilijkt het aldus de uitoefening van het vak. Zij die zich er toch mee inlaten zijn er daarom verantwoordelijk voor dat -zowel kwalitatief als kwantitatief- mindere informatie het publieke domein bereikt. Journalisten die bijklussen als informant brengen er vooral ook hun collega’s mee in gevaar, zelfs levensgevaar. Kortom: onwenselijk

Je hebt kranten die hun reispagina’s laten sponsoren; ik zie daar een parallelletje. Je hebt namelijk ook kranten die van hun (reis)journalisten expliciet verlangen zich op geen enkele manier door derden te laten sponsoren -weet ik uit eigen ervaring- omdat het de betrouwbaarheid van de reportages niet ten goede komt.

Vermoedelijk kent menig journalist niet meer precies de journalistieke grenzen. Misschien naief, maar daar ligt wellicht een oplossing: het hun gewoon vertellen. In algemene zin staat er wel het een en ander in redactiestatuten, maar als in een gedragscode expliciet staat geschreven, als de journalist bij in dienst treden te horen krijgt, als met name ook freelancers gevraagd wordt op geen enkele manier samen te werken met inlichtingendiensten, dan zal de journalist ervoor terugschrikken, mocht die toch benaderd worden. Nu wordt de journalist niets gevraagd, niets verteld, hoeft daarom ook niet te liegen als die toch zwicht. Zo’n gedragscode zorgt wellicht voor herstel van vertrouwen in de journalist, net zoals een no-sponsor verklaring dat doet bij het lezen van reispagina’s.

Inlichtingendiensten hoeven zich zonder informant-journalisten intussen echt niet in kolderieke situaties te begeven zoals in Mali, waar Hollandse blauwhelmen het Frans onmachtig via diverse tolken en tussenpersonen inlichtingen probeerden verzamelen.

Inlichtingendiensten kunnen heus volstaan met functionarissen waarvan we toch al weten dat ze informant zijn; politici, diplomaten, velerlei soorten ambtenaren, die weten allemaal heel veel. Aangevuld met rapporten van denktanks, wetenschappers en deskundigen, en ook met de afgewogen reportages van journalisten, zou dat hun informatievoorziening misschien wel op een hoger niveau kunnen brengen. Ik zou zeggen: streef naar een journalistieke manier van informatieverzameling, maar laat de journalisten alsjeblieft met rust.

Mijn gekozen waardering € -

Een actualiteit staat zelden op zichzelf, die komt voort uit context. Daarom reist Anthon Keuchenius (1964) graag rond, ongeveer tussen Heuvelrug en Jemen, om die context in tekst en beeld te brengen. Liefst ruim voor- of nadat die actualiteit zich voordoet. Of waar anderen hem laten liggen.