Krakers, klimaatvluchtelingen en andere nieuwkomers

Vossen in de stad, baltsende futen in de grachten, slechtvalken op torenflats en parkietengeluk in de parken: de bebouwde kom wordt steeds wilder! Meer en meer cultuurvolgers rukken op naar de stad, terwijl vreemdelingen onze grenzen oversteken. Een zorgwekkende ontwikkeling?

Bovenop de grootste viskraam van de Albert Cuyp staat een blauwe reiger te posten. Hij heeft zichzelf gebombardeerd tot facilitair medewerker van de beroemde Amsterdamse markt, belast met de dagelijkse eindschoonmaak (‘anders krijg je ratten’). Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, blikt blauwe Jaap vanaf de plastic overkapping priemend neer op het winkelend publiek, dat hem omgekeerd nauwelijks een blik waardig keurt. Want Amsterdammers zijn allang gewend aan hun stadsreigers.

Amsterdammers zijn allang gewend aan hun stadsreigers

Tijdens mijn jeugd in de jaren zestig was zo’n grote grijze vogel langs de slootrand nog een behoorlijke bezienswaardigheid. De Nederlandse reigerstand was toen moeizaam herstellende van de zeer strenge winter van 1962/63, die 45% van de populatie het leven had gekost. Maar ook van de desastreuze gevolgen van DDT, een afschuwelijk landbouwgif, dat de reigers binnenkregen via hun eten.

Bovendien waren ze de intensieve reigerjacht in voorbije eeuwen niet vergeten. Omstreeks 1900 schreef Jac. P. Thijsse al dat reigers zich ‘altijd nogal op een afstand houden’, want: ‘ze zijn geen al te beste bejegening gewoon, noch van mensen noch van dieren en zien daarom in ieder bewegend wezen een vijand, in iedere ongewone omstandigheid een gevaar.’

Niet bang meer voor mensen

Er is veel veranderd sinds de tijd van Thijsse. Stadsreigers klepperen tegenwoordig ongeduldig aan brievenbussen, tikken tegen ruiten, bedelen om kroketten en frikadellen op de stoep voor de FEBO en doen hun boodschappen op de Albert Cuyp.

En zij zijn niet de enige vogels die hun angst voor mensen hebben overwonnen en naar de steden zijn verhuisd. Futen en meerkoeten die je nog maar dertig jaar geleden uitsluitend in moerassen zag, baltsen tegenwoordig in vrijwel iedere stadsgracht.

In een van zijn Verkadealbums noemt Thijsse de merel nog een schuwe bosvogel, maar na de Tweede Wereldoorlog nam Turdus merula ineens het dappere besluit om niet langer bang te zijn voor mensen en verhuisde hij vanuit het bos naar de stad. Dat was een slimme zet, want in strak gemaaide gazonnetjes is het prima pieren vangen en ’s winters kan hij terecht op rijk gevulde voederplanken. Inmiddels is de zwarte zanger met één miljoen paartjes de meest algemene broedvogel van ons land. Hij heeft alleen wel de aanvang van zijn ochtendlied een uur vervroegd, vóórdat het lawaai van de ochtendspits losbarst.

In de stad zingen ze hoger, korter en sneller dan op het platteland

Bioloog Hans Slabbekoorn van de universiteit van Leiden stelde vast dat ook koolmezen hun concertagenda hebben aangepast aan het urbane leven: in de stad zingen ze hoger, korter en sneller dan op het platteland, om boven het vrachtverkeer uit te komen!

IJsvogels in de Bijlmer

Er zijn voor dieren veel redenen die het leven in de stad zo de moeite waard maken. Ten eerste is er vaak volop voedsel te vinden. Meestal afval, maar er zijn natuurlijk ook genoeg stedelingen die opzettelijk voeren. Bovendien is het in steden een paar graden warmer, waardoor het ’s winters beter is uit te houden en jaarlijkse trektochten naar het Zuiden overbodig worden. Er is een overvloed aan hoeken, kieren en gaten te vinden waarin je je kunt verstoppen of broeden.

En ook niet onbelangrijk: er lopen maar heel weinig mannen met geweren rond! Dit laatste is ook precies de reden waarom wilde eenden in de stad veel minder schuw zijn dan op het platteland.

Wie er oog voor heeft, ontdekt al gauw meer en meer wilde dieren in de stad.

Bijna niemand wil me geloven, maar vanuit mijn voormalige echtelijke woning in de Amsterdamse Bijlmer had ik niet alleen vrij zicht op een goed bezette reigerkolonie, maar in het water dat het huis van het park De Bijlmerweide scheidt, zie je karpers paaien, krakeendjes zwemmen en ijsvogels vissen. ’s Nachts hoor je er bosuilen roepen en tijdens de lunch scheert er niet zelden een jagende sperwer of havik langs het keukenraam!

In de toekomst kunnen we nog veel meer spannende ontwikkelingen verwachten. Zo zijn in Amsterdam, Arnhem, Rotterdam, Almere en Maastricht al de eerste stadsvossen te vinden. Het urbane leven bevalt de vossen namelijk prima, dat blijkt wel uit een land als Engeland, waar inmiddels 33.000 vossen in de steden leven, een aantal dat trouwens al sinds de jaren tachtig ongeveer gelijk blijft.

De ooit zo zeldzame slechtvalk broedt wereldwijd –dus ook in Nederland- steeds vaker op hoge torenflats en in Duitse steden zijn zelfs al jagende oehoe’s waargenomen op klaarlichte dag!

Nesten waarin sigarettenpeuken zijn verwerkt, bevatten 60% minder parasieten dan nesten zonder peuken

Het leven in de stad stimuleert kennelijk ook het innovatief vermogen van dieren: in Mexico stad was het biologen opgevallen hoe vaak vogels weggegooide sigarettenpeuken van straat opraapten. Nader onderzoek leidde tot een verrassende verklaring: nesten waarin sigarettenpeuken zijn verwerkt, bevatten 60% minder parasieten dan nesten zonder peuken!

Halsbandparkieten zijn geen plaag

Flexibele dieren hebben de toekomst, dat wordt steeds duidelijker. Logisch ook, want als er één ding vaststaat, dan is het wel dat alles voortdurend in beweging en verandering is.

Steeds meer van onze inheemse diersoorten passen zich slim aan, en hetzelfde geldt voor dieren uit het (soms verre) buitenland. Zij ontsnappen uit volières en bontfarms, liften mee met vrachttreinen, schepen en vliegtuigen, maken dankbaar gebruik van geslaagde natuurontwikkelingsprojecten of ze reageren op het veranderende klimaat. Zulke dieren worden exoten genoemd, in het slechtste geval invasieve exoten.

Je moet wel een hart van steen hebben als je niet af en toe bijna wanhopig wordt van alle prachtige diersoorten die op uitsterven staan. Ruim 99% van de natuurdocumentaires eindigt nog steeds met sombere voorspellingen. Laten we daarom blij zijn met elke diersoort waarmee het wèl goed gaat.

Al roepen succesvolle dieren bij sommige mensen juist weerstand op. Zo hoorde ik eens iemand zich luidkeels beklagen over ‘dat lawaai van die rotparkieten overal in Amsterdam. Het is verdomme echt een PLAAG aan het worden!’ Hij bedoelde het roestig scharnieren van de halsbandparkieten.

Nu hoor ik honderd keer liever een krijsende halsbandparkiet dan een tweebenige zeurpiet. We mogen onze handen dichtknijpen met deze spectaculair kleurige tropische verrassing in ons grijze kikkerlandje! Zelfs op de hoogste stadsbalkons in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Leiden kun je ze ’s winters lokken met zelfgeregen pindaslingers.

De opvallende mini-papegaaitjes komen oorspronkelijk uit India en Afrika, maar in de loop der tijd ontsnapte er wel eens een exemplaar uit een volière of werden ze zelfs opzettelijk vrijgelaten. Inmiddels leven de vrolijke groene schreeuwparkieten in meer dan 35 landen en op alle continenten, behalve Antarctica.

Begin jaren zestig lukte het ze voor het eerst om in Nederland te broeden en als echte alleseters eten ze graag de bloemen, zaden en vruchten van boomsoorten die hier al net zo min thuishoren als zij zelf. Ze zouden als holenbroeders concurreren met onze inheemse holenbroedende vogels, vooral de boomklever. Maar dit weerhield diezelfde boomklever er allerminst van om zich in 2010 met vier broedpaartjes in het van parkieten vergeven Amsterdamse Vondelpark te vestigen… Ook boomklevers doen het namelijk steeds beter in Nederland: er broeden tegenwoordig drie tot vier keer zoveel paartjes als in de jaren zeventig.

Een ander bezwaar is dat hun aantallen ‘explosief’ zouden toenemen omdat ze in Nederland geen natuurlijke vijanden zouden hebben. Onzin. In januari 2010 werden er in totaal 9802 halsbandparkieten geteld en in januari 2013 kwam het aantal niet boven de 6200 uit. In onze contreien is hun broedsucces namelijk lager dan in hun oorspronkelijke thuislanden.

Bovendien wordt er fanatiek jacht op ze gemaakt door onze eigen roofvogels: ik zie regelmatig hoe de havik ze op de hielen zit en ook de slechtvalk lust graag halsbandparkiet. Rond het nest van de slechtvalken die op het dak van het Amsterdamse Shell-hoofdkantoor broeden, ligt een indrukwekkende grasgroene verenhoop! Halsbandparkieten gaan er bij onze inheemse roofvogels in als koek, dat moge duidelijk zijn… En met hun felgroene (of soms zelfs ook hemelsblauwe of kanariegele) verenpak vallen ze lekker op!

Halsbandparkieten gaan er bij onze inheemse roofvogels in als koek

Overigens is de halsbandparkiet niet de enige papegaaiachtige die het in Nederland prima naar zijn zin heeft. Wie goed oplet, ziet –vooralsnog uitsluitend in Amsterdam- soms een groene vogel die maar liefst 18 centimeter groter is dan de 40 centimeter grote halsbandparkiet Psittacula krameri: zijn neef de grote alexanderparkiet Psittacula eupatria, duidelijk herkenbaar aan een rode schoudervlek.

Daarnaast kun je in Amsterdam, maar ook in Zuid-Holland en in de omgeving van Apeldoorn een ontmoeting met de monniksparkiet Myopsitta monachus verwachten. Deze exoot is met zijn 29 centimeter kleiner dan de andere twee parkietensoorten en herkenbaar aan zijn lichtgrijze borst en buik en oranjebeige snavel.

Nijlgans: de pitbull van het vogelrijk

Naast de halsbandparkiet zijn ook de Turkse tortels (afkomstig van de Balkan) en nijlganzen uit Afrika inmiddels niet meer weg te denken uit Nederland. De torteltjes bestormden ons land in de jaren vijftig van de vorige eeuw en de nijlgans is vooral de afgelopen tien jaar met bijna 5000 broedparen een bekende verschijning geworden.

Overigens is de nijlgans geen gans, maar een gansachtige eend, net als de bergeend. Geen vogel durft met hem te spotten, want Nijlganzen zijn fel als pitbulls en vallen elk dier aan dat ze irritant vinden of dat te dicht bij hun kuikens komt.

En dan is er nog de verheugende opmars van de grote zilverreiger, ooit een typische dwaalgast. Maar na een eerste broedgeval in 1978 ging het vanaf 2000 ineens hard met de stijlvolle witte vogel: vorig jaar brachten naar schatting ruim 2500 grote zilverreigers de winter door in ons land! Met de komst en ontwikkeling van de Oostvaardersplassen kwamen ook de eerste grote zilverreigers broeden.

Ze sloten al gauw een verbond met jagende aalscholvers en kolganzen. Zo wordt in een rapport van SOVON beschreven hoe grote zilverreigers zich strategisch opstellen als aalscholvers in groepsverband op jacht zijn: als de aalscholvers in sociale groepen jagen in plassen met ondiepe oeverzones, staan de grote zilverreigers daar de vluchtende visjes op te vangen. Dit werkt kennelijk zo goed, dat de zilverreigers de aalscholvers al opzoeken op hun slaapplaats, om bij het aanbreken van de dag de vertrekkende groepen te kunnen volgen. Hetzelfde doen ze ’s winters met kolganzen, die twee keer zo veel veldmuizen opjagen dan de reigers in hun eentje zouden vinden.

Evolutie in volle gang

Hoewel nieuwe dieren zeker voor brokken kunnen zorgen, zijn de gevolgen van vreemdelingen in ons land meestal neutraal. In het rapport Biologische Globalisering van de Technische Universiteit Delft wordt als vuistregel aangehouden: circa 10% van de introducties in de natuur leidt tot een invasie en circa 10% van de invasies (dus circa 1% van alle nieuwe soorten) ontwikkelt zich tot een plaag.

In de toekomst kunnen we alleen maar meer bio-invasies verwachten als gevolg van de klimaatveranderingen, maar ook door de verwachte toename van volume en snelheid van het goederen- en personenvervoer.

In de toekomst kunnen we meer bio-invasies verwachten als gevolg van de klimaatveranderingen

Wetenschappers stellen dan ook dat je dieren die Nederland op eigen kracht kunnen bereiken en hier naartoe komen als gevolg van de klimaatverandering geen exoten mag noemen. Migrerende dieren zijn een kenmerk van evolutie in volle gang.

Naast verspreiding van ziektes, is het grote gevaar dat de algehele biodiversiteit onder dergelijke veranderingen zal lijden. Specialistische diersoorten zullen langzaam maar zeker verdwijnen, om plaats te maken voor dieren die zich goed kunnen aanpassen.

Ook in de natuur betekent stilstand achteruitgang.

Maar als we willen, dan kunnen we alles hebben: grote groene steden met stadsnatuur èn super ruige natuur èn knutselnatuur!

Wellicht heb je al gehoord van het superspannende mega-project Rewilding Europe: tussen nu en 2030 zal in Europa 18 miljoen hectare landbouwgrond overbodig worden. Dit enorme gebied kan de komende decennia weer worden ingericht voor wilde grote grazers en hun natuurlijke vijanden, zoals wolven en lynxen.

Rond deze robuuste natuur past heel goed een kilometersbrede recreatieve zone zoals Jaap Dirkmaat van de Vereniging Nederlands Cultuurlandschap zo inspirerend beschrijft in zijn recent verschenen boek Mooi Europa. In deze handgemaakte landschappen –oftewel het romantische, kleinschalige boerenland uit de Verkadealbumtijd van Thijsse- kunnen ‘moeilijke’ soortjes zoals de ortolaan en de leeuwerik zich weer naar hartelust uitbreiden. Tenminste, als ze niet al te benauwd zijn voor picknickende, kamperende en anderszins recreërende mensen.

Maar dat komt vast wel goed. Want voor steeds meer dieren geldt het motto: If you can’t beat them, join them.

Mijn gekozen waardering € -

Journaliste met een zwak voor de natuur EN de menselijke natuur. Werkt(e) onder meer voor natuurmagazine Roots, Wereld Natuur Fonds, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en is mede-auteur van zeven boeken over de natuur.