De ironie wil dat mijn van Schiphol vertrokken vliegtuig landt in Azie, waarna ik per bus terugkeer naar Europa. In Istanboel heb ik drie dagen om te wennen aan het vreemde en soms overweldigende gevoel van vrijheid dat zich aan de vooravond van onze reis aandient. Vanaf de oever van de Bosporus tuur ik vaak naar het continent waar ik de komende 10 weken samen met een vriend (Cees) in onze landrover door zal trekken. Ondanks dat Istanboel een prachtige stad is zie ik vooral uit naar ons weerzien in Van, dichtbij de grens met Iran, waar zowel Cees als de landrover op me wachten.
Drie dagen later haalt hij me daar 's avonds op van het vliegveld. Onderweg naar de grens worden we begeleid door een prachtig zicht op Mount Ararat – de ruim 5000 meter hoge berg waarop ooit de ark van Noach gestrand zou zijn. De grensovergang vergt echter meer problemen dan verwacht. Een simple blik op paspoort, visa en autoparpieren, blijkt onvoldoende voor een soepele grensovergang. Het is het begin van een enorme komedie – stempel hier, krabbel daar, van het kastje naar de muur, weer terug naar het kastje – die in totaal meer dan vijf uur zal gaan duren. Enkele zogenaamd behulpzame Turken zonder enige officiële functie storten zich, in de hoop op een fikse belonging, als aasgieren bovenop ons: 'I help you, give paper I go costum, paper back, you quick pass'. Wij proberen ze te negeren, maar ze blijven aan ons kleven als vliegen op stroop. Ondertussen wordt de chaos almaar groter, en ook van de officiële grenswachten lijkt geen enkele hulp te verwachten. Minzaam zien ze toe hoe we steeds verder in een onbegrijpelijk bureaucratisch web van papieren, stempels en krabbels verstrikt raken. 3 uur later, en 150 euro aan onbegrijpelijke extra kosten verder, mogen we eindelijk de grens over. Bijna raken we nog beland in een vechtpartij als een van onze ‘helpers’ door krijgt geen beloning van ons te zullen krijgen en me naar de keel vliegt. Achter ons sluit het hek net op tijd en opgelucht halen we adem; te vroeg, zo blijkt. Want aan de Iraanse kant van de grens staat ons precies hetzelfde circus nog een keer te wachten.
De opluchting als we eindelijk echt toestemming krijgen Iran in te rijden is dan ook groot. Na de eerste geldwisseling zijn we plotseling miljonair (1 euro is 33.000 riaal), en opgewekt besluiten we de eerste nacht in Iran een klein hotelletjete boeken. Een dag later slaan we in Tabriz voedsel in en rijden we de bergen in. Een 'woest en ledig' landschap trekt aan ons voorbij, onderbroken door kuddes geiten, herders, ruiters te paard of ezel en kleine bergdorpjes met verbaasd kijkende mensen – die ons echter allemaal vriendelijk begroeten.
Diep in het gebregte doorgedrongen slaan we op grote hoogte ons kamp op. Daarbij worden geassisteerd door enkele zeer vriendelijke 'locals' die ons leren met geitenmest een kampvuur aan te leggen, laten zien waar we een heldere bron voor drinkwater kunnen vinden, evenals een warmtebron voor een eventueel ochtendbad. Ze spreken geen woord engels, maar toch lijkt communicatie hier gemakkelijker dan aan de grens. Ze laten nog wat van hun voedsel voor ons achter, en rijden er dan spoorslags te paard vandoor. Ook de dagen daarna mogen we op onze tocht door de bergen op dezelfde vriendelijkheid en hulp blijven rekenen. Dikwijls slapen we in onze landrover in met het misschien wat romantische idee dat in de mensen die zich door bergen hebben laten opvoeden meer beschaving schuilt dan in hen, die kennis hebben van de grenzen tussen landen en mensen.
Tekst: Jozef Waanders