Lees en win! ‘De kus van een clown’ van Annemarie de Gee

De talentvolle schrijfster en theatermaakster Annemarie de Gee (1987) debuteerde in 2012 met de verrassende en gewaagde verhalenbundel ‘Kamermensen’. In aanloop naar haar debuutroman schreef ze hier elke maand over het kronkelige pad van het schrijverschap. Lees alvast een voorproefje uit 'De kus van een clown', en win een gesigneerd exemplaar van haar boek!

Annemarie de Gee – 'De kus van een clown' (176 p.). Atlas Contact, €17,99. Verschijnt op 5 juni.

WIN DIT BOEK! Maak met je smartphone een foto van jouw 'de kus van…?' (naar eigen invulling) en stuur die naar info@aquattromani.nl, o.v.v. 'Winactie De kus van een clown'. De leukste inzendingen worden beloond en op Facebook gezet!

FRAGMENT

Meneer Steeghuizen had iets geraakt. Op zijn voorruit zaten spetters bloed. Er werd op zijn raampje getikt. Of hij wilde uitstappen, hij moest naar buiten, schade opmeten. Kijken wat de schade was. Hij klapte zijn telefoon dicht, zocht een reservebril in het vakje van het portier en stapte uit. Zijn bril was stukgeslagen – dát was schade.

De hitte sloeg hem in het gezicht. Mensen bemoeiden zich met het bellen van hulpdiensten. Meneer Steeghuizen volgde de bandensporen tot aan het lichaam. Sporen die hem met een ander verbonden, die hem voor ieder rechtssysteem schuldig maakten. Ze waren aan elkaar gekoppeld, dader en slachtoffer – een jonge vrouw. Afgezien van haar platgereden onderlichaam was ze intact. Ze richtte zich op en keek naar haar vermorzelde buik: een plak paté, vet, vlezig weefsel met kleine harde stukjes zeem of bot, of zag hij het dampende asfalt ertussendoor? Even had het meisje hem vriendelijk aangekeken, nietsvermoedend zoals nu, te laat, met haar gele spijkerjack en met gebloemd sjaaltje rond haar nek.

‘Is 112 gebeld?’

‘Meneer, hebt u ergens pijn?’

‘Misschien is ze nog te redden.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Blijf van me af.’

‘Dat meisje ken ik.’

‘Ik ben Siebe Steeghuizen.’ Zijn auto kwam van links, zij van rechts, of

was het andersom? Stonden er haaientanden? Waarom was het fietspad rood van kleur? Nee, dit klopte niet. Hij reed op de rotonde en wilde afslaan op het moment dat zij overstak. Motorvoertuigen eerst. Of kwam zij van links en de auto van rechts? Hij had gelijk, hij had niets verkeerd gedaan. Hij was van rechts gekomen, goddank. En voordat hij het wist was zij tegen zijn bumper gereden.

‘Meisje, heb je ergens pijn?’

Een voorbijganger schopte per ongeluk tegen haar been. Of was het de lever? Het meisje antwoordde niet, ze keek meneer Steeghuizen aan alsof ze hem ergens aan wilde herinneren, haar natte wimpers plakten aan elkaar met daarboven haar borstelige, lichte wenkbrauwen. Ze tuitte haar lippen, maar goddank kwam er geen geluid uit haar mond.

            Meneer Steeghuizens telefoon ging. Hij hoopte op Barbara. Barbara, of een van zijn andere dochters, die hem gerust zou stellen.

            ‘Dag Siebje, met mij.’ Mevrouw Steeghuizen.

Het werd benauwder in zijn hoofd. Dit meisje was vast een dochter, een dochter zoals ook hij had. ‘Ja?’ bracht hij uit.

Mevrouw Steeghuizen giechelde. ‘Volgens Van Marshamer had de redactie een lastige afweging moeten maken. Er waren veel kandidaten die in aanmerking kwamen, maar’– hier hield mevrouw Steeghuizen een korte pauze – ‘volgens Van Marshamer was ik het overtuigendst overgekomen. Hij zei: “Die mevrouw Steeghuizen, die moeten we hebben. Een doodnormale vrouw, met wie iedereen zich meteen kan identificeren.” Hij zei ook: “U zult zich bewust moeten worden van uw rol als vrouw en moeder. Hoe is het om als moderne vrouw, ik noem maar wat, het in bed spannend te houden? Dat u niet kunt schrijven is geen punt, dat leren we u wel. Een column schrijven,” zei hij, “een column schrijven, dat kunnen we allemaal.” Volgens Van Marshamer moet ik rekening houden met televisieoptredens. Hij zei: “Zulke dingen kunnen hard gaan.”’

Op de achtergrond hoorde meneer Steeghuizen de televisie. Vrolijke stemmen, perfecte gezinnen. Bij een windvlaag kon hij bloed ruiken. Hij verbrak de verbinding. Meteen voelde hij zich beter.

            Zijn telefoon rinkelde opnieuw.

‘Hallo?’

‘Pap?’

Meneer Steeghuizen lachte. Dat was ongepast – natuurlijk, daders mochten niet lachen, nooit, maar de stem van zijn dochter, van Barbara, bezorgde hem vlinders in zijn buik. Barbara leefde, onbezwaard en opgewekt, zoals dochters behoorden te doen. Barbara toonde aan dat niet alle dochters van de wereld op straat dood lagen te gaan. Zíjn dochter leefde.

‘Hoe gaat het met je? vroeg hij. Meneer Steeghuizen kon weer ademen. Dit kruispunt was slechts een stofje in de wind. Er waren heel wat andere plekken waar heel andere dingen gebeurden, die niets met hem te maken hadden en waar hij geen invloed op had. De natuur leefde zonder dat hij daar iets aan kon veranderen. Zijn vrouw zou voor een magazine gaan schrijven. Jip en Zoë zaten op school. Voorbijgangers, slechts een paar honderd meter van het ongeluk verwijderd, staken de weg over zoals altijd, maakten plannen voor de middag, voor morgen of voor volgend jaar. Het was lastig voor te stellen, maar het leven was zijn fout allang vergeten, daar was het groot genoeg voor. 

Meneer Steeghuizen trapte per ongeluk op het hoofd van het meisje. In zijn overpeinzing, met de geruststellende ademhaling van Barbara op de achtergrond, was hij gaan rondlopen zonder om zich heen te kijken.

Ze keek naar hem op. Haar ogen vulden zich met water. Plukken haar plakten tegen de voetafdruk op haar voorhoofd. Meneer Steeghuizen boog zich naar haar toe (dat zou iedereen doen) en pulkte steentjes uit haar gezicht. (De telefoon had hij naast zich neergelegd.)

‘O, god. Ik keek niet uit,’ stamelde hij. Nu rook hij haar gehavende lichaam pas goed. Metaal, vlees, teer, aarde. Ze zou doodgaan, realiseerde hij zich, en al verkeerde de rest van de wereld in onwetendheid, zijn leven zou voortaan slechts uit twee dingen bestaan: schuld en boete. Hij was schuldig.

‘Wel goed. Druk,’ zei Barbara. 

Meneer Steeghuizen liet het hoofd uit zijn handen vallen en griste zijn

telefoon van straat. ‘Druk?’ bracht hij uit.

‘Het is al weken veertig graden – nou, dan vallen ze wel om. We hebben

niets te klagen.’

‘Wat goed om te horen, lieverd.’ Meneer Steeghuizen hield zijn hand

beschermend om de telefoon. Alles om de wereld geen deelgenoot te maken van zijn gesprek, de wereld waar geen vergeving of beschutting meer mogelijk was.

‘En meneer Vossius heeft me Hoofd gemaakt. Het is toch gebeurd,’ zei Barbara. ‘Het is een grote eer. Meneer Vossius sloeg een arm om me heen en zei dat hij erg trots op me was.’

            Uitgeput zakte meneer Steeghuizen tegen het portier van zijn auto. Lieve, dappere Barbara. Zijn dochter werd Hoofd van een afdeling. Hij had voor haar gezorgd als voor een huisdier of een plant, met toewijding en aandacht, maar nooit eerder had hij haar gezien als iemand die zichzelf in leven kon houden. Nu was zij Hoofd. Meneer Steeghuizen speurde zijn geheugen af maar kon zich niet herinneren wanneer Barbara voor het eerst over de dood als inkomstenbron begonnen was. En nu was zijn dochter zomaar uitvaartleider.

            ‘Had je het zien aankomen, lieverd?’

‘Dat weet je toch? Pap, ik had al verteld dat de benoeming op stapel stond.’

            Natuurlijk. Barbara had het genoemd.

            ‘Natuurlijk, lieverd. Gefeliciteerd. Je hebt het verdiend. Nu zou ik je eigenlijk moeten trakteren. Net als vroeger. ’

Barbara was stil.

‘Zal ik een pakketje voor je laten bezorgen? Gewoon, met wat kleine

bijzondere hapjes voor op kantoor? Het kan er vanmiddag al zijn.’

‘Ik denk dat ik gevulde koeken haal bij de bakker.’

‘Lieverd. Barbara…’ Waarom voelde hij zich zo onhandig? Niet in staat zijn dochter te laten merken hoeveel hij van haar hield. Hij wilde haar geruststellen, haar zeggen dat het leven soms onbegrijpelijke vormen aanneemt, dat je dood kon gaan of kon blijven leven, dat alles kon verdwijnen behalve hij, haar vader. Ze hoefde niet bang te zijn.

De ambulancebroeders waren gearriveerd en probeerden het lichaam op te tillen. Het meisje raakte in paniek, uit haar binnenste kwam het geluid van een afvoerputje omhoog. De broeders trokken aan haar glibberige ledematen maar ze kwam niet van haar plaats. Meneer Steeghuizen fluisterde: ‘Je doet het goed. Hoor je me? Je bent dapper, meisje.’

‘Pap? Is er iets?’

‘Niks, liefje. Het is niks. Leven en dood. Mijn god, Hoofd! Ik zou het leuk

vinden je weer eens te zien. Bel je? Voor een afspraakje?’

‘Ja. Doe ik. Dag papa.’

Barbara verbrak de verbinding.

De broeders lieten los. Ze zouden haar kapot trekken. Iemand spande een rood wit gestreept afzetlint om zijn auto. Prettig – nu kon hij de situatie overzien. Aan zijn kant van het lint stonden de daders, aan de andere kant de slachtoffers. Verschillende passanten maakten aantekeningen in opschrijfboekjes en vroegen naar zijn gegevens. Meneer Steeghuizen probeerde iets van betekenis te bedenken.

Mijn gekozen waardering € -