Leeslint: Hanna Bervoets

In de estafetteserie LEESLINT interviewt de ene schrijver de andere. Schrijfster Maartje Wortel ondervraagt vakgenote Hanna Bervoets. 'Welke eerste vraag zou je aan jezelf stellen als jij een journalist was die jou een eerste vraag zou moeten stellen?'

Hanna Bervoets (30) is schrijfster, en woont en werkt in Amsterdam. Haar debuutroman Of hoe waarom werd bekroond met de ScriptPlus HvA Debutant van het Jaar. Haar tweede boek, Lieve Céline, werd verfilmd en bekroond met de Opzij literatuurprijs. Haar meest recente roman Alles wat er was dingt opnieuw mee naar de Opzij Literatuurprijs. Deze herfst verschijnt Bervoets’ vierde roman Efter, bij Uitgeverij Atlas Contact. Daarnaast schrijft Bervoets scenario’s en een wekelijkse column voor het Volkskrant Magazine.

––––––

Welke eerste vraag zou je aan jezelf stellen als jij een journalist was die jou een eerste vraag zou moeten stellen?

‘Als journalist is die eerste vraag voor mijn artikel onbelangrijk. Bij het uitwerken van het interview zal ik immers schrappen, schuiven en schaven: de eerste vraag die ik tijdens het gesprek stelde, zal het einderesultaat misschien niet eens halen. Maar voor het gesprek zelf – de menselijke interactie tussen mij en Hanna Bervoets – is die eerste vraag cruciaal. Ik verraad ermee wat voor soort journalist ik ben, of graag zou willen zijn. Vraag ik bijvoorbeeld: ‘Waar gaat je boek over?’, dan zal Hanna Bervoets misschien denken: beginneling. Ze zal meewerken, braaf vertellen waar haar boek over gaat zoals ze dat al zo vaak heeft gedaan, maar haar antwoorden zullen net zo routineus blijven als mijn vragen. Wil ik graag origineel zijn, vraag ik: ‘Liever pindakaas met nootjes of gewone pindakaas?’ Risico is dat Hanna Bervoets dan denkt: ah gut, ze wil origineel zijn. En me vooral met vertedering zal bejegenen. Maar vertedering zal geen persoonlijke ontboezemingen opleveren. Interviewde ik Hanna Bervoets, dan zou ik dus een eerste vraag stellen waarmee ik haar zou paaien. Een vraag waaruit blijkt dat ik me zeer grondig in haar werk heb verdiept. Iets als: ‘Ik vond je nieuwe boek werkelijk fantastisch, echt, het is nu alweer een week geleden dat ik het in één middag uitlas, maar ik krijg de personages maar niet uit mijn hoofd. Nu heb ik ál je andere romans ook gelezen, en wat me opviel, is dat de afzonderlijke verhalen een aantal thematische overeenkomsten kennen.’ En dan kom ik met een grondige analyse waarbij ik specifieke scènes, personages en passages aanhaal, dwarsverbanden leg en eindig met de vraag: ‘Was dat een bewuste keuze?’ Ik denk dat ze daar wel voor valt. En me dan misschien ook iets meer over de interessante band met haar moeder wil vertellen. Mijn kritische vragen over de hardheid van haar personages komen daarna nog wel…’

'Eigenlijk zijn romans als Rorschachvlekken: iedere lezer ziet erin wat hij wil zien.'

Wat zou jouw antwoord zijn op de eerste vraag aan jezelf? Of laat ik dan deze vraag stellen: Is de thematiek in je boeken een bewuste keuze? En wat is volgens jou die thematiek? Maakt het je uit als anderen er een andere thematiek uithalen?

‘Voor ik aan een roman begin, denk ik niet te lang na over thematiek. Ik begin liever bij een personage, of een narratief gegeven. ‘Céline Dion-fan uit Amsterdam-Noord wil haar idool opzoeken’. Of: ‘Negen mensen raken opgesloten in een schoolgebouw.’ Wanneer ik mijn werk achteraf teruglees, en ga schaven, blijkt dat er wel degelijk thema’s terugkomen. Zo gaan al mijn romans over de verhalen die we onszelf en elkaar vertellen, om met onszelf te kunnen leven. De conclusie is dan steeds weer: het gaat er niet om wat waar is, het gaat erom wat we gelóven. Ook gaan mijn romans over de grenzen tussen gek en gezond, waarheid en fictie, media en groepsdynamiek. En dan zijn er nog een aantal vaste elementen die steeds terugkomen. De afwezige vader. De geïsoleerde vrouw. Een verwarde moeder.
Ik stop die dingen niet bewust steeds opnieuw in mijn boeken, maar ze vormen wel een rode draad in mijn oeuvre, geloof ik.
Soms zien mensen dingen in mijn werk die ik er zelf nog niet in had gezien. Laatst zei een lezer me: ‘Alles wat er was gaat over schuld.’ Nee hoor, zei ik, volgens mij niet. Maar toen kwam die man met een heel schema, met pijlen en uitgetekende dwarsverbanden. Daarna moest ik bekennen: ja, mijn werk gaat over schuld. Eigenlijk zijn romans als Rorschachvlekken: iedere lezer ziet erin wat hij wil zien. En hetgeen de lezer ziet, zegt meer over hem dan over de schrijver.’

Je zou jezelf dus een best wel zakelijke vraag stellen, of in ieder geval lijkt het erop dat je in een interview het liefst over je werk praat. Welke vraag zou jij jezelf willen stellen op persoonlijk vlak?

‘Ik praat inderdaad het liefst over m’n werk in een interview, dat vind ik het meest relevant, of misschien moet ik zeggen: het meest geoorloofd. Wat moet een lezer met details uit mijn persoonlijke leven? Ik ga dus niet zeggen welke vraag ik mezelf zou stellen. Want dan ga jij die vraag stellen.’

Je zei zojuist dat mensen een verhaal verzinnen om met zichzelf te kunnen leven. Welk verhaal vertel jij jezelf om met jezelf te kunnen leven?

‘Ik vertel mezelf dat schrijven nut heeft. Dat het “goed” is om een hele dag te werken, dat de voldoening die ik voel wanneer iets af is, gegrond is. Dat laatste is misschien waar: voldoening is een overtuiging. Maar die overtuiging is gebaseerd op een geloof. In dit geval dus: het geloof dat schrijven voor mij een zinvolle bezigheid is. Ik klamp me aan dit idee vast; zonder zou ik niet kunnen leven. Dan had ik geen reden om uit mijn bed te komen, geen uitzicht op bevrediging.’

'Er zijn dus ook weinig mensen die de verhalen die ik mezelf vertel óver mezelf, tegenspreken.'

In hoeverre hebben de afwezige vader en de geïsoleerde vrouw met jouw eigen leven te maken? En ben je er dan anders naar gaan kijken door erover te schrijven?

‘Ik ben zonder vader opgegroeid, en veel van mijn hoofdpersonages ook. Het is niet zo dat ik graag over mezelf schrijf, dan wel een diepere laag met die afwezige vader wil aanbrengen: voor mij is het simpelweg vanzelfsprekend dat er geen vader in een huishouden aanwezig is. De afwezigheid van vaders is dus min of meer onbewust mijn boeken ingeslopen. Ik weet niet in hoeverre het iemands karakter vormt om zonder vader op te groeien omdat ik niet weet hoe het is om mét een vader op te groeien; ik heb maar één ervaring, kan dus niet vergelijken.

Dan de geïsoleerde vrouwen. In mijn eerste drie romans zit een jonge vrouw opgesloten in een ruimte, een huis, een schoolgebouw. Er zijn fysieke en mentale barrières die maken dat ze niet vertrekt. Ook dát heb ik niet bewust in mijn boeken gestopt. Dat wil zeggen, ik dacht niet van tevoren: ik ga iets over afstand en isolatie schrijven.

Maar misschien lijken die vrouwen op mij. Ik werk thuis, zie soms dagen niemand. Bewaar graag afstand. Er zijn dus ook weinig mensen die de verhalen die ik mezelf vertel óver mezelf, tegenspreken. Zo kom ik met mijn zelfbedrog weg, kan ik in mijn eigen wereld blijven leven. Dat is precies wat mijn hoofdpersonages ook doen. Ze creëren een waanwereld en verliezen zichzelf daarin.

Maar misschien is dat wel gewoon wat leven is: een waanwereld voor jezelf creëren waarin het zo goed mogelijk toeven is. Met eenzaamheid als verdedigingswal.’
 
De lezer ziet in een tekst wat hij wil zien. Wat zien mensen in jou wat niet klopt volgens het beeld dat je van jezelf hebt? Kun je een top drie geven?

‘Haha, vooruit:

1) Journalisten vragen wel eens hoe dat nou was: opgroeien in Amsterdam-Zuid. Maar ik ben niet opgegroeid in Amsterdam-Zuid, kom niet uit de grachtengordel. Ik groeide op in Amsterdam-Oost, ging daar naar de plaatselijke basisschool. We hadden weinig geld, maar dat had ik zelf niet door; niemand in mijn omgeving woonde in grote huizen of ging op verre vakanties. Dat veranderde toen ik naar het gymnasium ging. Daar kreeg ik klasgenoten die wél uit de grachtengordel kwamen. Dat was een hele andere wereld, waar ik even aan moest wennen. Ik heb aan mijn middelbare schoolperiode een nogal bekakte ‘r’ overgehouden, dus ik snap waar het vooroordeel vandaan komt.

2) Ik ben wel eens ‘de stem van een generatie’ genoemd. Maar dat is natuurlijk onzin. Het zullen misschien bovengemiddeld vaak generatiegenoten zijn die dingen uit mijn werk herkennen, omdat ze in dezelfde periode opgegroeid zijn. Maar ik zie mezelf niet als vertegenwoordiger, integendeel. Veel vrouwen van mijn leeftijd leven heel andere levens; hebben kinderen, banen. Ik ben niet in de veronderstelling dat ik voor hen spreek, ik spreek voor mezelf, áán iedereen. Dan is er nog de paradox van vertegenwoordiging: zodra mensen voor een groep gaan spreken, behoren ze niet langer tot die groep. Ze zijn dan immers een uitzondering geworden.

3) Er zijn mensen die me wel eens op tv zien en me dan vooral een irritant wijf vinden. Nu is irritant een persoonlijke mening, dus misschien heeft deze groep nog het meest gelijk. Al vind ik mezelf niet per se irritant. Maar ik hoef m’n eigen stem nooit te horen.’

Waar ben je bang voor?

‘Voor verlies. Niet van materiele dingen, maar van, bijvoorbeeld, mijn vrienden, mijn jeugd, mijn kunnen. Het allerergst lijkt me verlies van motivatie. Gebrek aan motivatie snijdt de weg naar voldoening af. Zonder voldoening kan een mens niet leven, ik althans niet.’

 De laatste en belangrijkste vraag: Ben je gelukkig?

Geluk is een uitzondering, dat is waarom we het kunnen ervaren. Ik ervaar de uitzondering een paar keer paar maand, denk ik. En mag me daarom gelukkig prijzen.’

Dan, omdat ik van rubriekjes hou als typografisch zijdingetje:

boek: Julian Barnes, Alsof het voorbij is
mens: mijn vrienden
dier: cavia
muziek: allerlei Amerikaanse gitaarbandjes, The Cure, Aerosmith, Wakey Wakey, Gaslight Anthem…
drank: wodka
uur: op een werkdag: 11 uur ’s ochtends wanneer ik op mijn scherpst ben. Op een uitgaansavond: 10 uur ’s avonds, het moment tussen aangeschoten en dronkenschap, waarop de avond nog een belofte is.
 
Toegift: Jan Wolkers schreef: De eeuwigheid is dat ogenblik waarvan je zegt: dat zal ik nooit vergeten. Wat zou jij nooit vergeten?

‘Ik wantrouw het menselijk geheugen. Ik denk dat alles vergeten kán worden. De dingen die ik onthoud, zijn waarschijnlijk de dingen die ik vaak verteld heb; gebeurtenissen die ik zó achter elkaar heb gezet dat ze een verhaal zijn geworden. Door een herinnering tot een verhaal om te smeden, plastificeren we haar. De dingen die ik nooit zal vergeten zijn waarschijnlijk die dingen ik in woorden vastgelegd heb.

Er dringt zich op dit moment een herinneringen aan een vakantie in Italië aan me op, ik weet niet precies waarom. Ik zit om een tafel met dierbaren en we praatten over het eind van de wereld, en met wie we die laatste uren willen doorbrengen. Het zou kunnen dat het volle maan was, misschien heb ik dat erbij bedacht. Hoe dan ook: ik heb er een column overgeschreven. Ik zal het dus waarschijnlijk niet snel vergeten.’

_____

Volgende keer in LEESLINT: Welke eerste vraag zou Hanna Bervoets schrijfster Alma Mathijsen gaan stellen? 

 

 

Mijn gekozen waardering € -