Leonard Cohen: “Ik ben nooit Mick Jagger geweest”

In deze tijd van corona en lockdown zitten we met zijn allen nog meer voor het scherm. Ter afleiding van social distancing en contactverboden plaats ik hier onregelmatig opvallende verhalen uit mijn tijd als muziekreporter. Those were the days. Veilig te lezen met en zonder mondkapje op.

De liedjes van Leonard Cohen (1934-2016) hoorden vanaf de jaren zestig en zeventig tot de soundtrack van menig jong leven. Zijn vrouwen, door de dichter-zanger met de diepe, weemoedige stem vereeuwigd in balladen die dropen van melancholie en mystiek, werden in dronken en eenzame nachten voor velen tot symbool voor onbereikbare of verloren liefdes.

Ik sprak hem een keer voor Nieuwe Revu en een keer voor ‘Bach in Afrika’, mijn boek over de relatie tussen klassieke en populaire muziek. Praten met Leonard Cohen over zijn leven en muziek was een genoegen, niet op de laatste plaats door zijn zelfspot en de amusante anekdotes. Onderstaande is een samenvatting van het gesprek over klassieke muziek dat ik in 1994 met hem had. ‘Bach in Afrika’ zou midden jaren 90 uitkomen bij uitgeverij Luitingh-Sijthoff, maar is door mijzelf uiteindelijk geannuleerd. De tijd was er (nog) niet rijp voor.

Leonard Cohen over Klassieke Muziek:

“Er was wel klassieke muziek in mijn jeugd. Mijn moeder, mijn Russische moeder had een prachtige altstem en zij zong mij voor, prachtige, gepassioneerde Russische en Jiddische liedjes, en mijn vader, die een hele slechte stem had, net als ik, die zong legerliedjes. Mijn moeder was ook lid van een vereniging voor kamermuziek. Dus ik hoorde veel en ging ook wel naar uitvoeringen. Er waren in Montreal, waar ik opgroeide, veel gratis klassieke concerten. Je kon zo een kerk binnenlopen en daar naar Bach luisteren, iets wat ik regelmatig deed. Ik gaf wel meer om country, maar de drank was in die kerken nu eenmaal goedkoper dan in de cafés.

“Ik heb het verschil tussen populaire en klassieke muziek nooit zo sterk ervaren. Ik was meer in teksten geïnteresseerd dan in muziek. Bij Schubert of Mahler luisterde ik vooral naar de tekst en die vond ik uiteindelijk niet bijster interessant. Ik zocht in die tijd naar hele specifieke relaties tussen taal en muziek en wat ik zocht vond ik eerder in de grote oratoria, waarin een bijbelse passage door de muziek naar een hoger plan kan worden getild en steeds maar herhaald, in eindeloze variaties. Zoals het woord Hallelujah.

I’ve heard there was a secret chord
that David played to please the Lord,
but you don’t really care for music, do you?
It goes like this: the fourth, the fifth
the minor fall, the major lift;
the baffled king composing Hallelujah!

“Een rockzanger heeft maar één mogelijkheid zijn werk zelf op te nemen, dit in tegenstelling tot een klassieke componist die een compositie zo vaak kan opnemen en uitbrengen als hij maar wil. Maar een rockzanger, een popartiest, die moet van zijn eigen werk afblijven, zo wil de gewoonte. Ieder ander kan zijn werk coveren, alleen hij zelf niet. De live-opname is vaak de enige mogelijkheid om onregelmatigheden, om fouten te corrigeren. Het is gewoon niet cool om als Leonard Cohen de studio in te gaan om een nieuwe versie van ‘Suzanne’ op te nemen. Een podium-uitvoering, dat mag, dat wordt je vergeven. Weet je, ik zou zo graag ‘Hey, That’s No Way To Say Goodbye’ nog eens doen. Er is in de loop der jaren zoveel veranderd, in mijn stem en hoe ik muziek zie – het zou heel goed kunnen werken. Stel je een hele slepende uitvoering voor, zo een die je beetpakt en niet meer los laat, iets van een combinatie tussen dat hele relaxte van J.J. Cale en reggae. Je kunt je niet voorstellen hoe graag ik dat eens zou willen uitproberen.

“Het heeft geen zin om samen met Luciano Pavarotti iets te doen. Ik blaas hem zo van het podium.”

“Ik weet niet of mijn liedjes in combinatie met een orkest wel zouden kunnen werken. Ik ben vaak gevraagd maar op een of andere manier hou ik het allemaal af. Er zijn andere dingen in mijn leven die voorrang hebben. Een tijd geleden heeft het symfonie-orkest van Montreal nog gevraagd of ik iets met hen wilde doen. Ik zou een avond moeten delen met Oscar Peterson, iemand waar ik veel waardering voor heb. Oscar Peterson komt ook uit Montreal. Ik ging als kind naar hem kijken. Ik moet toen een jaar of twaalf zijn geweest. Ik ging kijken als hij aan het repeteren was. Het symfonie-orkest van Barcelona wilde dat ik iets zou doen op de trappen van de kathedraal, buiten. Kun je het je voorstellen? Leonard Cohen als Luciano Pavarotti! Er is iets met de grootte van die dingen, wat me tegenstaat. Het fascineert me maar tegelijkertijd kan ik er niet echt opgewonden van worden – (*lacht*) het heeft ook geen zin om samen met Luciano Pavarotti iets te doen. Ik blaas hem zo van het podium.

“Er zijn symfonie-orkesten die met mijn band willen werken, met mijn toetsenist, mijn gitarist, mijn drummer. Alleen zijn we dan weer terug bij waar we zijn begonnen. Het zijn dezelfde songs die je opneemt, alleen in een andere omgeving. Dat is goed voor The Rolling Stones; dan maak je ‘Symphonic Music Of The Rolling Stones’. Ik zou echter eerst de gevolgen willen bestuderen die deze heel andere klanken op mijn muziek zouden hebben, in hoeverre ze de liedjes zouden aantasten, en wat precies de rol zou zijn van de zanger. Voor mij staat de rol van een zanger behoorlijk vast. Als ik op een podium sta, met het publiek dicht bij me, dan weet ik, waar al die mensen die ik daar zie, waar die voor komen. Dan weet ik waarom ik daar ben.

“Mijn carrière is nooit erg veelomvattend geweest. Eigenlijk heb ik door de jaren heen een erg bescheiden carrière gehad. Het is allemaal wel heel lang doorgegaan, maar er waren nooit zoveel mensen bij betrokken. Ik ben nooit Mick Jagger geweest. Alles wat ik deed, was gebaseerd op vertrouwen tussen de mensen die naar mij luisteren, mijn publiek en mijzelf. Daarbij was er altijd de betrokkenheid van mijn musici. Met een orkest ga je een andere wereld binnen. Het is een soort van extravaganza, een novelty, een nieuw speeltje. Er zou best iets interessants uit voort kunnen komen, het gaat alleen niet over waar ik mee bezig ben. Ik kan daar niet gaan staan en met mijn armen naar de wereld gespreid mijn liedjes zingen, op een manier waarvan ik niet weet of het wel klopt met het materiaal. Mijn werk heeft zijn eigen natuurlijke grenzen. It belongs to the night.

“Ik heb Glenn Gould ontmoet, onder ietwat vreemde omstandigheden. In Montreal was net mijn eerste dichtbundeltje uit en iemand bij *Esquire in New York had een exemplaar onder ogen gekregen, opmerkelijk, want er waren er in totaal maar vierhonderd gedrukt. Zij belden mij, een redacteur van Esquire, wat in die tijd voor mij zoiets was als William Shakespeare aan de telefoon krijgen. Hij had mijn boekje gelezen. Hij zei dat hij wel een schrijver in mij zag en of ik voor het blad een interview wilde doen met Glenn Gould. Ik was eigenlijk net begonnen en had nog niet echt ervaring als journalist. Maar ik moest leven en zei ja, natuurlijk, maar of ze bij Esquire wisten dat Glenn Gould geen interviews deed. Daarvan waren ze op de hoogte, maar omdat ik Canadees was en jong en Gould mijn boekje met gedichten had gezien, was hij bereid me vijftien minuten te geven. Je begrijpt dat ik in de wolken was. Dit was de kans waarop ik had gewacht. Nu kon ik laten zien wat ik waard was.

“Ik hield van zijn werk. In Canada was hij echt een held. Ik denk dat hij destijds in Ottawa woonde en we spraken af in een kamer in het souterrain van zijn huis. Het was er koud. Het was midden in de winter. Er waren in die tijd geen cassette-recorders. Je moest alles opschrijven, tenzij je in het bezit was van een van die grote Uhers. Onnodig te zeggen dat ik zo’n ding niet had. Ik kwam binnen met mijn notitieboekje en hij was erg aardig voor me. We praatten, hij toonde interesse in mijn eigen ideeën over muziek, over folkmuziek – ik speelde destijds al in een band – en die vijftien minuten werden drie uur.

“Gebeld worden door Esquire was voor mij zoiets als William Shakespeare aan de telefoon krijgen.”

“Hij zou moeilijk zijn, was mij verteld. Mensen waren bang voor hem. Hij zou je zelfs geen hand geven. Wat ik me echter herinner, is een ontmoeting met een bijzonder aardige persoon. Het is me helemaal niet opgevallen dat hij excentriek zou zijn. Ik heb niets gemerkt van al die eigenschappen die men hem toedichtte. Ik trof een hartelijke man die een jongere collega ontving, in zekere zin. Hij kende mijn dichtbundeltje. Na vijftien minuten stopte ik met schrijven. Ik had het idee dat alles wat hij zei onuitwisbaar in mijn geheugen zou worden gegrift, dat ik me alles zou herinneren, alsof het de tien geboden waren. Hij zei zulke prachtige dingen over muziek. Na afloop bedankte ik hem en reed terug naar Montreal en tot mijn grote afgrijzen kon ik me totaal niets herinneren van wat hij had gezegd. Ik herinnerde me dat ik de eerste vijftien minuten een paar notities had gemaakt. Maar op een gegeven ogenblik had ik pen en papier neergelegd en me geconcentreerd op het gesprek, waarvan ik dacht – ik was tenslotte een schrijver en ik zag mijzelf als een professionele schrijver – dat het allemaal in mijn hoofd zat. Ik probeerde me voor de geest te halen wat er allemaal was gezegd, het gesprek in mijn hoofd opnieuw te beleven. Ik speelde zelfs met de gedachte het interview te verzinnen. Ik zou een gesprek uitwerken en hij zou dan zo aardig zijn om het niet te ontkennen, zo fantaseerde ik. Maar het lukte niet, ik kon niet schrijven. Esquire begon te bellen, eerst een keer per dag, toen twee keer, vijf keer. Hij was in die tijd erg beroemd en ze moesten het verhaal absoluut hebben. Na een tijdje nam ik de telefoon niet meer op. Er ontstond een situatie waarin mijn hele leven werd beheerst door de gedachte aan dit artikel, dat ik maar niet op papier kreeg en dat het einde van mijn leven zou betekenen, van mijn professionele leven. Niemand zou mij ooit nog vragen. Ik zou nooit meer zo’n kans krijgen. Ik zou totaal vereenzamen, daar in die kleine kamer, en uiteindelijk zou ik er doodgaan. Uiteindelijk heb ik Esquire alles opgebiecht. Onnodig te zeggen dat ik nooit meer iets van ze heb gehoord.

“Ik heb Glenn jaren later nog eens ontmoet en we hebben toen hartelijk om deze geschiedenis gelachen. Ik kwam hem tegen in de Newyorkse studio’s van CBS. Ik woonde al heel lang niet meer in Canada en ging nogal veel om met allerlei mensen uit Texas. Ik woonde ook in Nashville. Ik liep hem in de gang van het bedrijf tegen het lijf en het eerste wat hij tegen mij zei, en ik was me daar zelf niet eens van bewust, hij zei: Leonard, je bent je Canadese accent kwijt. Waar is je Canadese accent gebleven?”

*Op 14 mei 2012 werd Leonard Cohen de negende laureaat van de Glenn Gould-prijs. In zijn dankwoord memoreerde Cohen zijn ontmoeting met Gould voor het tijdschrift Holiday (dus niet Esquire – CCE) in de “late jaren 1950 of vroege jaren 1960”. Cohen zou Gould hebben gesproken in de lobby van het appartementencomplex van Gould in Toronto. Een van zijn biografen, Ira Nadel, zegt echter dat de ontmoeting van Leonard Cohen met Glenn Gould plaatsvond in 1963 in het souterrain van Hotel Bonaventure in Ottawa.

Nawoord



“Ik speelde zelfs met de gedachte het interview te verzinnen”, zei Leonard Cohen over het Glenn Gould artikel dat hij voor *Esquire zou schrijven. “Maar het lukte niet, ik kon niet schrijven.” Wat Cohen niet lukte deed ik, het interview verzinnen. Lees ‘De pianist & de dichter’, een reconstructie gebaseerd op waarheid en andere leugens.

Mijn gekozen waardering € -

Ex-muziekjournalist. Ruilde in de jaren 90 redactiestoel muziekblad OOR in voor een hangmat in de Amazone, Dancin' Fool.