Leren van Luxemburg

Noem mij naïef, maar ruim vijf maanden ver in de coronacrisis had ik verwacht dat er op zijn minst binnen de Benelux zoiets als afstemming en coördinatie te zien zou zijn. Taferelen van Belgen of Nederlanders die nog snel over de grens shoppen omdat ze in eigen land voor een dichte deur staan, zouden voorgoed verleden tijd moeten zijn. Maar nog steeds regeren spraakverwarring en onbegrip.

Soms ook aperte onkunde. De Volkskrant, normaal niet het sufferdje onder de Nederlandse dagbladen, berichtte pas opgetogen dat de Nederlands-Vlaamse grens bij een volgende virusuitbraak open blijft. Die toezegging was gedaan door Pieter De Crem, minister in –volgens diezelfde Volkskrant – “de Vlaamse federale regering”. Wat ongelovig laat je die woorden op je inwerken. Dan besef je dat de verslaggever het verschil tussen België en Vlaanderen niet kent, niet weet wat federaal betekent, en evenmin dat Nederland een grens met Wallonië heeft.

Moedeloos word je ervan. Binnen de Benelux, driekwart eeuw geleden gesmeed, zouden de landen elkaar van haver tot gort moeten kennen. In crisistijd zouden ze samen de schouders eronder zetten. Maar wat gebeurt er? Elk land verschanst zich binnen zijn grenzen en doet zijn eigen ding. Nederland baadt zich in een zelfvoldaan laisser-faire, België worstelt met verantwoordelijkheden in een dolgedraaid overheidsapparaat met teveel schakels en Luxemburg…ja, hoe zou het Luxemburg vergaan?

Op 12 juli verklaarde België Luxemburg tot oranje zone, nog geen twee weken voordat eerst Vlaanderen, en daarna langzamerhand de hele Benelux oranje-rood begon te kleuren. Xavier Bettel, Luxemburgs premier, reageerde verbolgen. Er was een bezoek met zijn Belgische collega Sophie Wilmès aan een Brusselse friettent voor nodig om alles weer bij te leggen.

Ik kan me die verontwaardiging van Bettel goed voorstellen. 45% van de Luxemburgse beroepsbevolking woont buiten het land. Er zijn meer dan 200.000 Franse, Belgische en Duitse grensarbeiders. Die worden meegenomen in het ambitieuze testprogramma dat Luxemburg eind april in gang heeft gezet. Stank voor dank, lijkt het. Een logica met een hoog Trump-gehalte, dat ook. Wie veel test, vindt veel besmettingen. Als je niet test, vind je niets.

Deels zijn die wrijvingen terug te voeren tot het hot-spot-en-cluster-fenomeen. Hou me ten goede: opsporen en volgen van clusters is broodnodig. Maar intussen zijn politici, pers en publiek met dat begrip aan de haal gegaan. Clusters worden met steden verbonden. Plaatsnamen als Codogno, Ischgl en Lleida zijn zo voor altijd besmet. Zelfs Barcelona, Antwerpen of Amsterdam hebben even een nare bijklank. Door het een naam te geven lijkt het alsof het cluster ingekapseld en opgesloten is. Het leidt ertoe dat de burgemeester van Olen in de Kempen zich verongelijkt afvraagt waarom zijn stad nou in lockdown moet. Dat virus zat toch in Antwerpen?

Er wordt een schuldige gezocht, er wordt met vingers gewezen. Helemaal als zo’n cluster in het buitenland zit, ook al is het je buurland. Dan geef je een negatief reisadvies af en verder heb je er niets meer mee te maken.

Zo komen we er niet. Van Luxemburg kunnen we juist leren, en veel meer dan we denken.

De gegevens die alle alarmbellen deden afgaan staan in de figuur. Genormeerd per 100.000 inwoners geeft ze per dag het aantal nieuwe besmettingsgevallen weer. Op het oog ziet dat er voor Luxemburg inderdaad dramatisch uit. Op peildatum 23 juli is het aantal besmettingen meer dan 8* zo hoog als in België, en bijna 23* zo hoog als in Nederland. Op 16 augustus, terwijl deze golf al gepiekt heeft in Luxemburg en het aantal nieuwe infecties er duidelijk gedaald is, ligt dat aantal nog steeds 2 keer zo hoog als in België en Nederland. Je voelt dat er iets niet goed zit.

 

 

Luxemburg test veel meer, meer dan welk ander land ter wereld. Gecorrigeerd voor bevolkingsgrootte heeft het groothertogdom vanaf het begin van de pandemie ruim 4 keer zoveel getest als België, 10* zoveel als Nederland.

Een maat die gebruikt wordt om te bepalen of een land genoeg test is de zogenaamde positivity rate, het percentage tests dat positief uitvalt. Een land als Mexico zwalkt al een maand tussen de 50 en 60% en mist gegarandeerd grote aantallen besmettingen. Maar volgens de richtlijnen die de WHO hanteert (3-12% is acceptabel) test niet alleen Luxemburg, maar testen ook België en Nederland ruim voldoende.

 

Toch zaaien de Benelux-cijfers twijfels over de bruikbaarheid van die norm, twijfels die alleen maar groeien als we de sterfgevallen bekijken.  Het aantal doden laat een heel ander beeld zien dan dat aantal besmettingen.

Vanaf het begin van de pandemie gerekend ligt het sterftecijfer in België en Nederland 6 tot 8 hoger dan in Luxemburg. Voor de maanden juni en juli ligt het zelfs 15 tot 20 keer zo hoog. Toegegeven, Luxemburg is wat jonger dan zijn Benelux-partners (de mediane leeftijd bedraagt er 39,5, resp. 2 en 3 jaar lager dan in België en Nederland), maar dat verklaart natuurlijk nooit zo’n groot verschil. Testen doet dat wel. De vergelijking met Luxemburg doet vermoeden dat België en Nederland hooguit 15% van hun besmettingsgevallen in het vizier hebben.

Er bestaat nog een echte, en geen rekenkundige, reden waarom Luxemburg hogere getallen vertoont, en ook daar kunnen we van leren. Luxemburg had in de week van 13 – 19 juli 33 clusters gevonden, met totaal 139 nieuwe besmettingen. En wat blijkt? 12 van die 33 clusters zaten in scholen. De Luxemburgse schoolvakanties begonnen pas op 15 juli. De verwachting was dat de curve daarna minder snel zou stijgen, wat ook gebeurde. Dat is weer een waarschuwing voor wie nog denkt dat kinderen geen rol van betekenis spelen in de besmettingsketen en dat het nu, na de zomervakantie, wel zal loslopen met die scholen.

Laten we nog eens inzoomen op de figuur. Dan valt allereerst op dat de curve in Luxemburg vanaf 14 juni continu begint op te lopen, in België vanaf 8 juli en in Nederland vanaf 11 juli. Los van de vraag wat België en Nederland in de tweede helft van juni niet gezien en niet gemeten hebben, vraag je je af of ze niet eerder in actie hadden kunnen schieten. Waarom niet anticiperen op wat in Luxemburg al aan de gang was en onherroepelijk Nederland en België zou bereiken? Door sneller in te grijpen hoef je dat minder hard te doen.

Maar beide landen wachtten. België verscherpte uiteindelijk op 23 juli en nog eens op 27 juli zijn coronabeleid. Nederland vindt het nog steeds ongepast om een algemene verplichting tot het dragen van mondkapjes in te voeren. Moeten ze nou echt weer wachten totdat de hot spots in eigen land overkoken?

Ik zeg niet dat er niets aan de hand is of was in Luxemburg, integendeel. Ik zeg wel dat België en Nederland misschien al knalrood kleuren, dagen, zelfs weken voordat het officieel wordt. Een blik op een land dat zijn zaakjes beter voor elkaar heeft en korter op de bal speelt, helpt daarbij. Om daarover in detail te bomen zouden Sophie Wilmès en Xavier Bettel nog eens moeten afspreken bij dat frietkot, en laten ze dan tegelijk Mark Rutte meenemen. Want er vallen nog levens te redden en, niet dat het daarom gaat,  daar word je in de regel nog populair van ook.

Een eerdere versie van dit artikel is verschenen op Joop.nl, 26 augustus 2020

Mijn gekozen waardering € -