Leven na jeugdzorg: hoe uithuisplaatsing het risico op dakloosheid verhoogt

Al jaren is het jeugdzorg-systeem onderwerp van kritiek. Nu vorige week bekend werd dat er minstens 1115 kinderen uit huis werden geplaatst als gevolg van het toeslagenschandaal, laait de discussie rondom deze drastische ingreep weer op. Nog los van de impact op een gezin: wat staat deze kinderen later te wachten? Uitgestroomde jeugdzorg-cliënten worden regelmatig dakloos, weet Marlene van Steensel van Stichting BE4YOU2. De Jeugdwet maakt het er ook niet makkelijker op.  Volgens Peer van der Helm, UvA-hoogleraar Onderwijs & Zorg, zouden de gemeenten niet financieel verantwoordelijk moeten zijn voor complexe jeugdzorg-taken.

Het zou een uiterste redmiddel moeten zijn binnen de jeugdzorg: uithuisplaatsing of kortweg UHP. Toch wordt die in Nederland nog altijd veel te vaak toegepast. Nu is zo’n UHP toch al een dramatisch gebeuren, maar ook op langere termijn maakt het de vooruitzichten van het kind bepaald niet altijd rooskleuriger.
‘Wie tot UHP besluit, moet héél zeker weten dat het kind in een pleeggezin of instelling betere ontwikkelingskansen heeft dan wanneer het thuis opgroeit,’ beklemtoont Marlene van Steensel, projectleider bij Stichting BE4YOU2. ‘Want de jeugdzorg stopt bij achttien jaar. Dan kan zo’n kind niet meer bij de eigen instelling aankloppen. En het contact met ouders ligt vaak ook moeilijk.’

Huisvesting

In 2011 richtte Van Steensel de Stchting BE4YOU2 op voor mensen die als kind uithuisgeplaatst werden en na hun achttiende jaar een eigen leven willen opbouwen. De praktijk leert namelijk dat ze daarbij vele obstakels tegenkomen. Niet toevallig komt zo’n 60-80 procent van de dak- en thuisloze jongeren uit de jeugdzorg, aldus de Raad Volksgezondheid & Samenleving (2020). Volgens het CBS (2016) blijft 80 procent van die uitstroomjongeren bovendien zorgafhankelijk.
‘Maar dat ligt niet aan die jongeren zelf,’ zegt Van Steensel. Ze wijst op het omslachtige hulpverleningstraject ná de jeugdzorg en een schrijnend gebrek aan huisvesting. Terloops noemt ze de casus van een meisje dat in de gesloten jeugdzorg was geplaatst, met als enig doel om haar tegen eerwraak te beschermen. Toen ze 18-jarige uitstroomde werd ze dakloos en belandde in de maatschappelijke opvang.

Stigma

Van Steensel: ‘En zo’n opvang is meestal geen plek waar je graag wilt zijn. In Eindhoven bijvoorbeeld slapen er zo’n veertig mensen uit alle mogelijke groepen; je ligt er tussen verslaafden, drugsdealers en ex-tbs’ers in. Heel onveilig. Regelmatig worden jongeren beroofd, in elkaar geslagen, aangerand of erger. Soms zoeken ze hun steun in de verkeerde hoek. En dan gaat het gauw bergafwaarts; dat is niet specifiek iets van jeugdzorgjongeren, dat risico loopt echt iedereen als je eenmaal in het daklozencircuit zit. Maar als het bij deze groep misgaat, ligt het natuurlijk altijd aan die jongere. Want ja, die kwam immers toch al uit de jeugdzorg? Dat stigma heb je dan ook nog eens.’

Prostitutie

Psycholoog Peer van der Helm is lector Residentiële Jeugdzorg aan de Hogeschool Leiden en hoogleraar Onderwijs & Zorg aan de UvA. Hij kent de verhalen, al zijn er volgens hem ook beter geoutilleerde vormen van daklozenopvang. ‘Maar ik weet hoe het vaak met meisjes afloopt in situaties zoals Marlene van Steensel nu schetst: namelijk dat ze in de prostitutie belanden. Ik heb zulke jongeren vijf jaar lang gevolgd. Het blijkt dat jongens gevoelig zijn voor drugsdealen en meisjes voor prostitutie. Helaas.’

Wie als ex-jeugdzorgjongere in de daklozenopvang terechtkomt, heeft al een zwaar bureaucratisch parcours doorlopen. Vanaf je achttiende jaar kun je aankloppen bij de gemeente voor een beroep op de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Wat dan volgt is een lange tocht langs diverse instanties.
Van Steensel schetst de uitputtende complexiteit van dat hulpverleningslandschap: ‘Het is een innovatiecarrousel met allemaal goed bedoelende organisaties. Maar ze werken los van elkaar. Enerzijds loont die complexiteit, want al die instanties verdienen eraan. Anderzijds wordt dat geld niet efficiënt besteed.’

Ik zag zelf door de bomen het bos al bijna niet meer, dus hoe moet zo’n jongere het ooit snappen? – (Marlene van Steensel over de bureaucratie)

Van 2016 tot 2018 was Marlene van Steensel projectleider van het ‘Ervaringshuis’ voor thuisloze jongeren in Utrecht. Ze zag hoe de jongeren te maken kregen met zes, zeven mensen van verschillende instanties.
‘En die mensen moet jij als jongere allemaal tevreden houden. Anders word je als ‘ongemotiveerd’ bestempeld, en dat zou je kansen op duurzame huisvesting en financiën aanzienlijk verkleinen. Maar ja, ik zag zelf door de bomen het bos al bijna niet meer, dus hoe moet zo’n jongere het ooit snappen? De hulpverlening is zo verbrokkeld en zo institutioneel gemaakt. Het is één grote legpuzzel die de ontwerpers zelf al amper meer bij elkaar gelegd krijgen. En bij elke ronde komen er meer hulpverleners bij. Uiteindelijk ben je drie jaar verder, is er heel veel geld rondgepompt en staat die jongere nog steeds of opnieuw op straat.’
Bovendien is allemaal ‘zorg aan de achterkant’, voegt ze eraan toe. ‘Terwijl ik denk: we wéten toch dat er een huisvestingsprobleem is? Zorg nou eerst eens voor stenen voor die jongeren, bied ze een een veilig onderkomen. Duurzame veiligheid, dáár gaat het om! Anders kunnen ze ook niet hun talenten ontwikkelen.’

Middeleeuws

De decentralisatie in 2015, waarmee de regie van jeugdzorg aan gemeenten werd overgedragen, blijkt hierbij echter een complicerende factor. Van Steensel: ‘Elke gemeente moet zelf oplossingen vinden. Dan krijg je dilemma’s als: sluiten we de bibliotheek of bezuinigen we op jeugdzorg?” Shocking vond ik het om een wethouder dat te horen zeggen. We weten immers hoe belangrijk een buurtbibliotheek is, voor migrantenkinderen met taalachterstand enzovoort.’
‘Daarentegen zijn de gunstige effecten van jeugdzorg amper bewezen. Waarom daar zoveel geld in steken? Jeugdzorg doet al decennialang hetzelfde. Als je kijkt naar de medische wetenschap, hoeveel is daar niet veranderd binnen tien, twintig jaar tijd? Zo niet binnen de jeugdzorg. Volgens het onderzoeksrapport van de commissie-De Winter in 2019 hanteren sommige instellingen nog altijd middeleeuwse methoden, met inbegrip van psychisch en fysiek geweld.’

Morfinepillen

Peer van der Helm: ‘Uitgestroomde jeugdzorgjongeren zouden niet afhankelijk moeten zijn van de luimen en de portemonnee van een gemeente met bijvoorbeeld een zorgplafond. Ja, in theorie kunnen zorgbehoevende 18-plussers ‘verlengde jeugdzorg’ aanvragen, maar niet alle gemeenten doen daaraan: “Dat past niet in ons beleid.” Dan worden die jongeren dus gepingpongd tussen gemeente en zorgverzekeraar. Soms zegt WMO: “Wij zijn er niet voor de genezing, dat doet de zorgverzekeraar.” Maar de zorgverzekeraar zegt: “Laat WMO het maar oplossen.” Het komt voor dat die jongeren simpelweg overlijden door gebrek aan geestelijke en fysieke zorg. Ik kende een zwaar getraumatiseerd meisje met een ernstige eetstoornis. In de laatste weken van haar leven was ze nergens meer welkom en stuurde de huisarts haar een doosje morfinepillen. Dat was het.’

Het komt voor dat die jongeren overlijden door gebrek aan geestelijke en fysieke zorg – Peer van der Helm

Als alternatief bepleit Van der Helm ‘één grote centrale geldpot’ voor complexe jeugdzorg en uitgestroomde 18plussers. ‘Want er zijn ook suïcidale jongeren die 24/7 een-op-eenbegeleiding nodig hebben. Daarin kan een gemeente met 12.000 inwoners echt geen miljoen per jaar investeren.’
Als lapmiddel wordt ook wel creatief omgesprongen met de DSM-5, het psychiatrische handboek, om een classificatie te vinden die een betaalbare therapie rechtvaardigt. Van der Helm noemt een meisje dat meermaals verkracht was en dringend traumatherapie nodig had. Dat lukte niet: er was geen plaats en vooral geen geld. ‘Dus werd het DSM-etiket ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ en krijgt ze nu een schematherapie die haar niet gaat helpen.’

Voorspelbare diagnoses

Ook Van Steensel vreest dat diagnostiek en financiering nogal eens samenhangen.
‘Eerst was ik redelijk optimistisch over de taakoverdracht naar de gemeenten. Ik dacht: “Nu worden die oude jeugdzorgstructuren tenminste opengebroken!” De Jeugdwet zou gaan zorgen voor normalisatie en de-medicalisering.’
De praktijk bleek anders: ‘Pas nog zag ik hoe een jongen van twaalf maar liefst vijf zeer voorspelbare diagnoses kreeg. Dat levert jeugdzorg veel geld op. En toch kan al dat geld niet verhinderen dat die jongen straks na zijn hulpverleningstraject misschien dakloos wordt. Dan worden de kosten tussen de 36.000-100.000 euro. Tel uit je winst.’

Reactie VNG:

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bevestigt dat de huisvesting na uitstroom uit de jeugdzorg ‘in diverse situaties te moeilijk verloopt’. Daarom werkt ze hard aan een betere samenwerking tussen instanties. ‘Het onderwerp Wonen & Zorg voor jongvolwassenen in een kwetsbare positie wordt op meerdere bestuurlijke tafels en ook met de jongeren zelf besproken. Wij vragen daarbij aandacht voor een integrale aanpak voor deze jongeren.’
Het voorstel van Van der Helm: één centrale pot voor de zorg, lost volgens de VNG het probleem echter niet op: ‘Ook dan heb je nog steeds met verschillende domeinen te maken. Het is beter om de ruimte voor maatwerk en afstemming groter te maken.’

Naschrift:

De gesprekken voor dit artikel vonden plaats vóór 31 augustus 2021, de datering van dit advies Jeugdbescherming in de toekomst. Vier aanbevelingen voor het toekomstscenario kind- en
gezinsbescherming’ door de Raad voor Straftrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De RSJ constateert o.a. dat bij UHP de rechtsbescherming van kinderen en ouders te wensen overlaat. Bovendien zou ook volgens de RSJ dat de verantwoordelijkheid voor de jeugdbescherming uitsluitend bij de Rijksoverheid moeten liggen.

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.