Liefde bij wijze van spreken – De nieuwe roman van Yves Petry

Met zijn vorige roman, 'De maagd Marino', gebaseerd op een waargebeurd verhaal van een man die zich vrijwillig liet opeten door zijn minnaar, maakte Yves Petry grote indruk. We kijken dan ook enorm uit naar zijn nieuwe roman, over een gevaarlijke driehoeksverhouding. Voorproefje uit de 'Liefde bij wijze van spreken', die op 15 januari verschijnt.

De Vlaamse schrijver Yves Petry (1967) debuteerde in 1999 met de roman ‘Het jaar van de man. Hierna verscheen bijna elke twee jaar een roman, afgewissseld met essays en columns. Zijn roman De Achterblijver (2006) werd bekroond met de BNG Nieuwe Literatuurprijs.

De grootste bekendheid, althans in Nederland, verwierf Petry met de geweldige roman De Maagd Marino (2010), gebaseerd op het schokkende, waargebeurde verhaal van een Duitse man die zich vrijwillig liet opeten door zijn minnaar. Petry won met dit boek de Libris Literatuurprijs en De Inktaap. ‘Liefde bij wijze van spreken’ is zijn zesde roman en verschijnt op 15 januari.

Yves Petry – ‘Liefde bij wijze van spreken’ (336 p.). De Bezige Bij, € 19,90/€14,99 (e-book)

INLEIDING

Alex Jaspers, auteur van een weergaloze succesroman maar inmiddels op zijn retour, wil met dit boek vertellen hoe hij verzeild raakte, lang geleden, in een driehoeksverhouding met Jasper en Kristien Fielinckx, broer en zus. Hij laat deze geschiedenis beginnen op de laatste zaterdag van juni 1986, de dag waarop de kinderen Fielinckx hun ouders verloren in een verkeersongeval waar ze zelf ook niet ongeschonden uit komen. Alex, op dat moment nog een klasgenoot van Jasper, krijgt enkele dagen later een telefoon van de klassenleraar….

FRAGMENT

In de eerste week van de zomervakantie van 1986 werd ik opgebeld door de klasleraar met de vraag of ik van plan was de begrafenis bij te wonen van Armand en Mia Fielinckx, allebei leerkracht in het college waar ik net was afgestudeerd. Hij zou dat, voegde hij er voor alle duidelijkheid aan toe, enorm appreciëren. Ik was ondertussen op de hoogte. Het sensationele nieuws had de gemoederen opgeschrikt als een vliegenzwerm op een koeienvlaai en de dorpse gemeenschap van het stadje B gonsde al dagen van ontzetting en medeleven. Maar daarom was ik nog niet verplicht in te gaan op het verzoek van de klasleraar. Na afloop van het telefoongesprek bleef ik op de sofa in onze verduisterde woonkamer wel een half uur liggen nadenken over de vraag waarom ik eigenlijk had toegezegd.

Ik had niet meer dan een dampende zwembroek aan. In die tijd waren er nog niet zoveel mensen die een zwembad in hun eigen tuin hadden en mijn ouders maakten deel uit van die exclusieve club. Het was een snikhete dag. De laatste druppels zwemwater op mijn rug waren nog niet opgedroogd of ik begon alweer te zweten. Het leer van de bank zoog zich vast aan mijn klamme vel. Mijn gezonde bloed versnelde bij de gedachte dat ook een welbepaalde jongen uit mijn klas zich mogelijk had laten overhalen om naar de begrafenis te komen. Ik was alleen thuis. Mijn zwembroek bulkte van verlangen. En gretig, als in een wederkerige kus, zoog mijn klamme vel zich vast aan het leer van de bank.

Jasper en Kristien waren op de begrafenis niet aanwezig. Verder had zich indrukwekkend veel volk verzameld voor het huis van de familie Fielinckx: verwanten, vrienden, collega’s en leerlingen van de overledenen en honderden nieuwsgierigen, in totaal misschien wel meer dan duizend mensen.

De jongen die ik zocht, viel nergens te bespeuren.

Het was een stralende vakantiedag. Van basis tot zenit was de hemelkoepel gevuld met een verblindend concentraat van zonne-energie. De stoet familieleden – plechtige pas, zware rouw, neerslachtige blikken – maakte in die zwevende tent van licht en hitte een irreële indruk. In de ingetogen menigte waren amper blote benen of schouders te zien. Het leken bijna de middeleeuwen wel. De lijkwagen was een rijdende berg van praalzieke flora. Ik begon me gemelijk af te vragen of er bij deze temperatuur niet meer vaart diende te worden gezet achter de hele ceremonie. Tenslotte hadden we hier te maken met serieus bederfelijke waren. In de kerk was het gelukkig verfrissend koel. De toespraken waren dan weer langdradig en niet altijd even geloofwaardig.

Een gebeuren van meer betekenis was het bezoek dat ik samen met enkele klasgenoten, en alweer op aandringen van de klasleraar, in de maand september aan Jasper bracht. Hij lag toen nog steeds in het ziekenhuis maar was een paar weken eerder uit zijn coma ontwaakt. De welbepaalde jongen die ik speciaal daarvoor had durven opbellen, was bereid mee te komen, al was hij nu niet echt bevriend met Jasper. Maar dat was, behalve ikzelf tot op zekere hoogte, eigenlijk niemand uit ons vierkoppige gezelschap.

We waren dieper geschokt dan we hadden kunnen voorzien. In het ziekenhuisbed lag Jasper, amper herkenbaar, erg verstild en naar het ons voorkwam nog totaal niet bekomen van de klap. Vorm en kleur van zijn bultige gezicht deden denken aan een schaaltje peren in diverse stadia van rijping en rotting. De groteske zwellingen knepen zijn ogen dicht tot spleetjes gevuld met een blinkend mengsel van bloed, slijm en het duister van de pupillen. Door de verwondingen aan zijn longen moest hij vaak en heftig hoesten, wat steeds weer adertjes in zijn gezicht deed knappen en nieuwe inwendige bloeduitstortingen tot gevolg had. Zijn schedel zat nog helemaal in het verband. Hier en daar stak een peper-en-zoutkleurig haarplukje donker af tegen het windsel. De vier ledematen lagen in het gips. Zelfs als hij blij was geweest ons te zien, zou hij het onmogelijk hebben kunnen tonen – zo verzwakt was hij, zo vreselijk zag hij eruit. Via sondes werd zijn lichaam van voedsel en antibiotica voorzien.

We zijn niet lang gebleven. Er viel niet veel te zeggen. Jasper had amper een woord gesproken en was alweer aan slapen toe. Zijn zus Kristien hees zich, steunend op een kruk, uit de stoel naast het bed en bedankte ons voor onze komst. Nogal stuntelig drukte ik een kus op haar wang. Het ongeval had bij haar geen zichtbare sporen nagelaten, afgezien van de gipsen laars rond haar rechtervoet. Maar op een subtielere manier, in haar houding of uitstraling, leek ze er net zo goed van top tot teen door getekend. Al bij het betreden van de ziekenkamer had ik meteen de behoefte – en het gemis – gevoeld aan de onvoorwaardelijke steun, de geruststellende aanwezigheid van een vader en een moeder. Omstandigheden als deze, beeldde ik mij als achttienjarige in, moesten zowat de enige zijn waarin je nog werkelijk ouders nodig had. En uitgerekend hier, wreed en brutaal genoeg, ontbraken ze.

Het onvervangbare kon Kristien niet vervangen, maar des te dapperder was haar poging om de leemte te vullen. Alle zorgzaamheid, sterkte en troostende woorden die de situatie vereiste, wist dit meisje op te brengen met zo’n indrukwekkend naturel dat mijn ogen er vochtig van werden – jong als ik nog was of sentimenteel als ik altijd ben geweest.

Hoewel ze maar een jaartje ouder was dan ik, had de ervaring haar een dramatisch gewicht gegeven dat me imponeerde. Vergeleken met haar kwam ik mezelf ronduit verwend en onvolwassen voor. Het was een gevoel dat me van mijn stuk bracht en dat ik toen we weer buiten waren, niet zomaar van mij kon afzetten. Zelfs de klasgenoot die al de hele zomer lang de spil van mijn dagdromen was geweest, leek me – tijdelijk, zeer tijdelijk – een nogal kinderachtig zelfingenomen mannetje, harig of niet.

Mijn gekozen waardering € -