Liverecensie: Digitale dementie

Volg live hoe ik het boek Digitale dementie lees en er een recensie ontstaat.

Manfred Spitzer beweert dat digitale media bijzonder slecht zijn. Maar waar baseert hij zijn boek Digitale dementie op? In een uitgebreide boekbespreking ga ik de argumentatie na en check ik zijn bronnen.

Introductie

We gaan eens iets nieuws doen.

Geregeld schrijf ik recensies van nonfictieboeken over de invloed van internet voor de bijlage Boeken van NRC Handelsblad, zoals deze, deze, oh, en deze twee. Dat pak ik meestal als volgt aan: ik lees het boek en tijdens het lezen markeer ik passages en maak ik aantekeningen in de kantlijn. Het schrijven van de recensie begint echter pas nadat ik het hele boek uit heb en ik mijn gedachten erover een beetje heb laten sudderen.

Maar wat zou er gebeuren als ik al begin te schrijven voordat ik het boek uit heb? Soms begin ik hoopvol aan een boek, maar blijkt later dat de argumentatie toch niet zo sterk is. Of andersom. Zou het aardig zijn om dat proces te documenteren? Een website biedt bij uitstek de mogelijkheid om een artikel gaandeweg aan te vullen. Voeg daar de groeiende populariteit van liveblogs aan toe en zo kreeg ik het idee om eens het hele proces van een boekrecensie te documenteren. Geen liveblog, maar een liverecensie.

Het kan een aardig experiment worden: valt het intellectuele proces van lezen en reflecteren te combineren met een vorm die snelheid en vluchtigheid suggereert?

Om het geheel een extra dimensie te geven, heb ik voor het te recenseren boek gekozen voor Digitale dementie: Hoe wij ons verstand kapotmaken van Manfred Spitzer. De Duitse psychiater/psycholoog Spitzer waarschuwt volgens de achterkant van het boek dat "te veel computergebruik leidt tot 'digitale dementie'". Een passend onderwerp voor dit experiment, lijkt me zo.

Hoe gaan we het aanpakken? Ik denk nu dat het slim is om na elk hoofdstuk (veertien in totaal, exclusief voorwoord en inleiding) een update te plaatsen. Misschien kom ik er gaandeweg achter dat ik meerdere hoofdstukken tegelijk wil behandelen, of juist gedeeltelijke hoofdstukken. We zien wel. U bent van harte uitgenodigd om mee te lezen en te reageren.

Update 1: Verwachtingen

De titel is al een behoorlijk gestrekt been. Digitale dementie: Hoe wij ons verstand kapotmaken. Dat suggereert dus dat de auteur, Manfred Spitzer, bewijs heeft dat wij ons verstand kapotmaken. Spitzer is niet de eerste auteur die zich zorgen maakt over de invloed van internet op ons denkvermogen. De meest bekende criticus is misschien Nicholas Carr, die in 2010 het boek The Shallows (in het Nederlands: Het ondiepe) publiceerde, een vervolg op zijn essay Is Google Making Us Stupid?. Zijn boek heb ik destijds gelezen en gerecenseerd voor NRC Handelsblad. Sta mij toe om mijzelf te citeren:

"Carr schrijft vlot, maar laat de lezer heel lang wachten voor hij met meer dan alleen anekdotisch bewijs komt. Dat hij eerst uiteenzet hoe de menselijke hersenen werken (en vooral dat die werking kan veranderen) en vervolgens de geschiedenis van de leescultuur beschrijft, is belangrijk voor zijn betoog. Maar pas op de helft van het boek beantwoordt Carr de ‘cruciale vraag’: wat kan de wetenschap ons vertellen over het effect dat internet heeft op de manier waarop onze hersenen werken?

De auteur zet een aantal recente experimenten en hun uitkomsten op een rij. Zo is het lezen van een tekst op internet volgens hem moeilijker dan het lezen van een tekst op papier. Een van de redenen is dat webtekst volstaat met hyperlinks, die verwijzen naar andere pagina’s of sites. Elke keer als je als lezer zo’n link tegenkomt, moet je brein beoordelen of die link het klikken waard is. Het probleemoplossende gedeelte van het brein krijgt dan de overhand op de breinregio’s die zich bezighouden met tekstinterpretatie.

(…) De uitkomsten van de experimenten zijn interessant, maar niet overtuigend genoeg om de centrale these van het boek aan te nemen. Daarvoor was toch meer kwantitatief onderzoek nodig geweest waaruit blijkt dat mensen aantoonbaar stommer worden door internet."

Waar ik benieuwd naar ben, is of het Spitzer wél lukt om overtuigend te betogen dat mensen tegenwoordig hun 'verstand kapotmaken', zoals de ondertitel suggereert.

Wat meespeelt bij mijn verwachtingen is het interview met Spitzer dat onlangs in de Volkskrant stond. Daarin noemde hij het laten gebruiken van iPads door basisscholieren kindermishandeling, een uitspraak die mij niet echt overtuigde. Misschien dat mijn mening zal veranderen na lezen van zijn boek. Maar in het interview kwam Spitzer niet honderd procent overtuigend over omdat hij iets te selectief om ging met zijn bewijsvoering. Enfin, laten we het boek maar eens openslaan.

Update 2: Inleiding

De inleiding van Spitzer bevat een belofte die mij zeer aanspreekt. In die inleiding beroept hij zich op zijn jarenlange ervaring als hersenonderzoeker en schrijft hij dat hij "feiten, gegevens en argumenten zo duidelijk mogelijk ter tafel (wil) brengen". En: "Daarbij baseer ik me hoofdzakelijk op wetenschappelijk onderzoek uit goede, bekende en vrij toegankelijke vakbladen."

Ha, fijn! Dat is nog eens wat anders dan de polemische stijl van Andrew Keen, die vorig jaar het bloed onder mijn nagels vandaan haalde met zijn boek Digital Vertigo (in het Nederlands: De Digitale Afgrond). In een interview dat ik met hem in Den Haag had, gaf hij grif toe geen enkele interesse te hebben in degelijk wetenschappelijk onderzoek. Spitzer gelukkig wel: "Wetenschap is de gezamenlijke zoektocht naar ware, betrouwbare kennis over de wereld, ook over onszelf", schrijft hij.

Jammer alleen dat hij in de inleiding nog vooral gemakkelijke argumenten gebruikt. Zo reageert hij alvast op mensen die de term digitale dementie onzin vinden, door te schrijven: "Maar als ze (de criticasters) zich zelf eens in het wereldwijde digitale gegevensnet waagden, zouden ze meteen overtuigd raken. Wie de trefwoorden 'digitale dementie' of 'digital dementia' tussen aanhalingstekens googelt, krijgt binnen een derde van een seconde circa 8000, respectievelijke 31.200 vermeldingen."

Lekker overtuigend, meneer Spitzer. Alsof een grote hoeveelheid hits op Google iets zegt over de betrouwbaarheid van de informatie. Wie tussen aanhalingstekens zoekt op de trefwoorden '9/11 conspiracy' vindt meer dan twaalf miljoen vermeldingen.

De inleiding bevat wel meer van dergelijke slechte redeneringen. Als voorbeeld dat scholieren niet meer zelf nadenken, schrijft hij over drie Amerikaanse scholieren die voor een werkstuk Georgië (de ex-Sovjet-staat, in het Engels 'Georgia') verwarde met de Amerikaanse staat Georgia. Alsof die scholieren die fout niet ook in de bibliotheek hadden kunnen maken.

Wel beklijvend is het verhaal dat Spitzer vertelt over de podoscoop, een apparaat waarmee met röntgenstraling in de jaren twintig tot en met vijftig van de vorige eeuw voetbotjes konden worden bekeken. Die apparaten stonden in schoenenwinkels zonder dat men besefte dat ze "een onverantwoord hoge dosis straling afgaven". Spitzer vertelt over de podoscoop om te illustreren dat er een lobby achter de podoscoop zat die het apparaat aanprees. Volgens Spitzer doet de hedendaagse ICT-industrie iets soortgelijks: "Heel veel mensen verdienen met digitale producten heel veel geld, en zij trekken zich niets aan van het lot van de medemens of van kinderen." Dat lot is volgens Spitzer dus dat wij "de volgende generatie systematisch dom" maken.

Is dat zo? Eens kijken naar een aantal voetnoten bij een van de meest feitelijke alinea's:

"Computergebruik op vroege kleuterschoolleeftijd kan leiden tot aandachtstoornissen16 en op latere kleuterschoolleeftijd tot leesproblemen.17 Op basisschoolleeftijd wordt meer sociaal isolement waargenomen, zoals blijkt uit Amerikaans18 en intussen ook uit Duits onderzoek.19"

Voetnoot 16 verwijst naar het artikel Early Television Exposure and Subsequent Attentional Problems in Children van Christakis et.al. Dat artikel gaat niet over computergebruik, maar over televisiegebruik (maar concludeert wel dat het een goed idee is om jonge kinderen niet onbeperkt televisie te laten kijken). Voetnoot 17 verwijst naar Relations of Television Viewing and Reading, ook een artikel dat over televisiegebruik gaat en niet over computergebruik. Voetnoot 18 dan misschien?

Ha, een verwijzing naar Kraut et.al. In voetnoot 18 verwijst Spitzer naar het artikel Internet paradox. A social technology that reduces social involvement and psychological well-being? uit 1998. Dat artikel concludeerde dat hoe meer internet werd gebruikt, hoe minder de communicatie met familieleden werd en hoe kleiner de sociale kring van de deelnemers.

Wat Spitzer echter niet vermeldt, is dat de auteur Kraut met enkele anderen het onderzoek later nog eens heeft uitgebreid. Vier jaar later verscheen het artikel Internet Paradox Revisited, waarin de onderzoekers concludeerden dat de negatieve effecten die ze in 1998 hadden waargenomen, inmiddels waren verdwenen! Ik ben benieuwd of dit selectief citeren van Spitzer in de volgende hoofdstukken ook gaat voorkomen.

Update 3: het dynamische orgaan

Het eerste echte hoofdstuk heet 'Taxi in Londen'. De auteur legt uit waarom het van belang is dat je hersenen actief blijven: het brein is "het meest dynamische orgaan in ons hele lichaam" – wanneer je het gebruikt, verandert het. Dat laat Spitzer zien aan de hand van een onderzoek naar de hippocampus van Londense taxichauffers. Voor oriëntatie gebruiken we onze hippocampus en wetenschappers ontdekten "dat taxichauffeurs in Londen een grotere hippocampus hebben dan een bij het experiment betrokken controlegroep". 

Die constatering is een belangrijke opzet voor wat Spitzer denk ik in latere hoofdstukken gaat beweren, dat we onze hersenen moeten blijven trainen. Het is niet zozeer van belang dat we bepaalde jaartallen onthouden om ze te weten, maar omdat de oefening van het onthouden goed is voor de hersenen. In Spitzers woorden: "Groei van de hersenen leidt (…) tot groei van die hersengebieden die voor een specifieke vaardigheid worden gebruikt. Onze hersenen functioneren dus in belangrijk opzicht net als een spier: als ze gebruikt worden, groeien ze. Worden ze niet gebruikt, dan verschrompelen ze."

Spitzer suggereert in dit hoofdstuk dat dit verschrompelen gaat gebeuren met ons oriëntatievermogen als we navigatiesystemen in onze auto gebruiken. Maar dit hoofdstuk bevat ook een zin die ik later zeker zal herhalen bij het beoordelen van Spitzers argumenten. Ik zal hem in zijn geheel citeren:

"Wie uitspraken wil doen over oorzaak en gevolg van langlopende processen, ontkomt niet aan zogeheten longitudinaal (langlopend) onderzoek: een bepaalde eenheid, bijvoorbeeld het volume van de hippocampus, moet zowel voor als na een bepaalde ervaringsperiode gemeten worden."

Met andere woorden, als Spitzer wil aantonen dat het gebruik van navigatiesystemen slecht is voor het oriëntatievermogen – en dat wil hij – dan zal hij met onderzoeksresultaten moeten komen waaruit blijkt dat (bijvoorbeeld) taxichauffeurs slechter zijn geworden in oriëntatievermogen na veelvuldig gebruik van navigatiesystemen. Dat heeft hij in dit hoofdstuk nog niet gedaan.

Update 4: daag je brein uit!

Welkom terug bij de liverecensie van het boek Digitale dementie, die enkele dagen stil heeft gelegen vanwege andere werkzaamheden en vrije tijd (ook belangrijk).

Manfred Spitzer vervolgt in het tweede hoofdstuk, getiteld 'Waar ben ik', de uitleg over onze hersenen. Het brein is volgens hem het belangrijkste orgaan van je lichaam, “want uw hersenen zijn het enige orgaan waarvoor u bij transplantatie (stel dat dat mogelijk was) liever donor zou zijn dan ontvanger.” Hij meldt, overigens zonder verwijzing naar Dick Swaab: “u bént uw brein!”

In het lesje 'hoe ontstaan, groeien en sterven hersencellen' legt Spitzer uit dat hersenen constant aan verandering onderhevig zijn. Dit hoofdstuk past nog in het bouwen van het fundament, namelijk de lezer ervan overtuigen dat het belangrijk is dat de hersenen uitgedaagd moeten blijven, willen ze goed blijven functioneren.

“Bij dierproeven met ratten”, schrijft Spitzer, “is aangetoond dat eenvoudige leertaken het afsterven van pas gevormde hersencellen in de hippocampus niet verhinderen, maar dat complexe leertaken wel degelijk voorkomen dat nieuwe cellen afsterven. De nieuwe cellen moeten dus na hun 'geboorte' flink worden uitgedaagd, willen ze in leven blijven.”

Het is dus belangrijk om je hersenen te blijven uitdagen. Duidelijk.

Spitzer begint het hoofdstuk overigens met een verhaaltje over hoe zijn navigatiesysteem eens uit zijn auto was gestolen. Hij klaagt dat hij zijn weg niet meer kon vinden zonder zijn navigatieapparaat en vraagt zich af waarom niet. Hij concludeert dat dit komt omdat hij zijn hersenen niet meer had uitgedaagd omdat hij de navigatietaak had “overgedragen aan een apparaat dat me met een prettig zoetgevooisde, geruststellende vrouwenstem liet weten waar ik heen moest”.

Betekent dit dan ook dat iedereen met een bijrijder die de weg wijst, zijn oriëntatievermogen verliest? Dat ook het gebruik van een plattegrond – ook een technologie – dat vermogen niet bevordert? Deze vragen behandelt Spitzer niet in dit hoofdstuk, maar ik ga ervan uit dat hij het verschil nog gaat uitleggen.

Op naar het volgende hoofdstuk.

Update 5: Doet Spitzer het weer!

Meneer Spitzer? Nou doet u het weer. Nou doet u het weer.

Het ging zo goed, dit hoofdstuk ("School: Copy & paste in plaats van lezen en schrijven?"). Spitzer legt heel duidelijk uit dat de manier waarop mensen informatie tot zich nemen, van invloed is op hoe ze die onthouden. Hij verwijst naar een experiment waarbij mensen in hun gedachten opdrachten moesten uitvoeren met een selectie woorden. “Hoe intensiever mensen over de woorden moesten nadenken”, aldus Spitzer, “(…) hoe meer er was blijven hangen.”

Het is dus een aannemelijke stelling dat het met de hand opschrijven van woorden bij kinderen tot een dieper begrip ervan leidt, dan het kopiëren en plakken ervan. Maar volgens de auteur is het gebruik van computers in klaslokalen eigenlijk nooit goed. Volgens Spitzer is er “tot op heden geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd dat zonder enige twijfel bewijst dat het leerproces uitsluitend door de invoering van computers en beeldschermen in klaslokalen effectiever wordt.” Maar: “Experimenten waarin het tegendeel wordt bewezen, namelijk dat de informatietechnologie een nadelige uitwerking heeft op de opleiding van kinderen, zijn er wel degelijk.”

Hoewel Spitzer eerder in het hoofdstuk een aantal beweringen doet zonder bronvermelding, geeft hij die bronnen hier wel. En inderdaad, wie een aantal van de onderzoeken waar hij naar verwijst erbij pakt, leest inderdaad dat er onderzoeken bestaan die in ieder geval geen positief effect waarnemen van het gebruik van computers in de klas.

Maar. Een van de onderzoeken waar Spitzer naar verwijst blijkt toch genuanceerder dan dat hij doet voorkomen. Het citaat waarmee hij naar het onderzoek Does it Compute? van Harold Wenglinsky verwijst, luidt als volgt: “Worden de schoolprestaties bij het leren met en zonder computer gemeten, dan zien we bij computerondersteunend leren een negatief effect op de prestaties.”

Het onderzoek van Wenglinsky (hier als pdf te lezen) is echter lang niet zo stellig. Uit de samenvatting: “All of this suggests that computers are neither cure-alls for the problems facing schools, nor mere fads that have no impact on student learning. Rather, when they are properly used, computers may serve as important tools for improving student proficiency in mathematics, as well as the overall learning environment in the school.” Met andere woorden, soms kan computergebruik in de klas juist wél helpen bij het leerproces van de student!

Dit selectief citeren uit een wetenschappelijk onderzoek is toch bijzonder kwalijk. En dan heb ik bij dit hoofdstuk nog maar een steekproef gedaan van vier verwijzingen (bij drie andere onderzoeken lijkt het er wel op dat Spitzer de resultaten juist en volledig heeft geciteerd en dat er geen positieve effecten waren gevonden). Ik ga me nu bij elke voetnoot serieus afvragen of Spitzer met zijn verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek wel de correcte en volledige onderzoeksresultaten gebruikt voor zijn argument.

Dat is toch wel erg jammer, want verder bevat juist dit hoofdstuk zoveel goede punten. Als inderdaad zo is wat Spitzer claimt – dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor het idee dat computers het studerend vermogen van leerlingen verhoogt – dan moet de samenleving zich serieus afvragen of het wel zo een goed idee is om die investeringen te doen. Het hoofdstuk bevat veel voorbeelden van invoeringen van computers op scholen die geen positief effect (b)lijken te hebben op de leerprestaties van de scholieren. Maar als ik moet twijfelen over sommige van Spitzers bronnen (zie ook de laatste vier alinea's van update 2) dan ga ik twijfelen over al zijn bronnen. De auteur ondermijnt op deze wijze mijn vertrouwen in hem.

En dan zijn er nog opmerkingen als “In Thailand schijnt het verschijnsel kinderporno toegenomen te zijn dankzij de XO-laptops.” (De XO-laptops zijn de laptops die zijn uitgedeeld in het kader van het One Laptop Per Child-project). Dergelijke zinsnedes zijn natuurlijk lachwekkend gratuit: wat nu 'schijnt'? Ik wil in een nonfictieboek geen roddels lezen, maar feiten.

Update 6: Vergeven en vergeten?

Eerst toch weer even een 'fact check': in de eerste alinea van het nu te behandelen hoofdstuk schrijft Spitzer over een in 2011 verschenen onderzoek in Science. “Bij dit onderzoek ging het er niet om dat gewelddadige games tot gewelddadig gedrag leiden of dat ze onze gevoelens afstompen – beide feiten zijn allang bekend.”

Is dat zo? Ik kan me anders een column van begin dit jaar herinneren van gamesonderzoeker David Nieborg: “Volledige consensus is er zelden in de wetenschap. Maar er is wel degelijk een meerderheid van de onderzoekers die onderschrijft dat er geen overtuigend bewijs bestaat tussen het spelen van gewelddadige games en maatschappelijk geweld.”

Maar goed, dit is slechts een klein smetje in het hoofdstuk “In het geheugen opslaan of onderbrengen in de cloud?”, dat verder overtuigend in elkaar steekt. Spitzer vertelt aan de hand van twee onderzoeken waarom mensen dingen wel of niet onthouden. Het ene onderzoek is bijna honderd jaar oud en toonde aan dat “niet-afgeronde taken 'gemiddeld bijna tweemaal zo goed worden onthouden als taken die wél afgerond zijn'.” 

Het tweede onderzoek is dat van Betsy Sparrow en haar collega's, dat twee jaar geleden verscheen in Science. De auteurs van het Science-artikel concludeerden volgens Spitzer het volgende: “De deelnemers deden kennelijk geen moeite om zich de stellingen te herinneren, omdat ze dachten dat ze die later konden opzoeken.” Omdat de proefpersonen dachten dat ze bepaalde informatie later toch weer konden opzoeken op internet, deden hun hersenen weinig moeite om die informatie op te slaan.

Wat uit datzelfde onderzoek overigens ook bleek, en wat Spitzer gelukkig wel gewoon aanstipt, is dat mensen vaak wél goed kunnen onthouden wáár ze informatie hebben opgeslagen of kunnen vinden. Toen dat onderzoek van Sparrow verscheen, zei ze daar in interviews ook over: “Ik denk niet dat Google ons dom maakt. We veranderen alleen de manier waarop we ons dingen herinneren.”

Spitzer schrijft dat hij het “aan het oordeel van de lezer” over laat of dit een “aanpassingsproces” is of een “uitdrukking van onze mentale luiheid” – maar niet eens zo heel subtiel laat hij de lezer merken wat hij er zelf van vindt. Maar goed, dit hoofdstuk was duidelijk, overtuigend en het lijkt er niet op dat Spitzer deze keer selectief uit onderzoek heeft geciteerd (dat zinnetje over de invloed van gewelddadige games wil ik best vergeten – hoewel ik waarschijnlijk wel zal onthouden waar ik het terug kan vinden).

Vergeet niet om binnenkort terug te keren naar dit artikel om het vervolg te lezen van deze liverecensie!

Update 7: de pot verwijt de ketel

Welkom terug bij de liverecensie van Manfred Spitzers boek Digitale dementie

Hoe schadelijk is het gebruik van online sociale netwerken voor het ontwikkelen van je offline sociale netwerken? Tot ik het hoofdstuk “Sociale netwerken: Facebook in plaats van persoonlijk contact” had gelezen, kende ik eigenlijk vooral wetenschappelijke onderzoeken die aantoonden dat er weinig schade is.

Wetenschappers kwamen veelal tot de conclusie dat sociale netwerksites zoals Facebook worden vooral gebruikt om bestaande netwerken te versterken. Deelnemers aan een onderzoek van Cliff Lampe, Nicole B. Ellison en Charles Steinfield zeiden dat ze Facebook vooral gebruiken om bestaande vriendschappen te onderhouden.

De Nederlandse onderzoeker Marjolijn Antheunis concludeerde in haar proefschrift dat “online communicatie juist positieve effecten heeft” op vriendschappen. Gebruikers van Hyves (het proefschrift verscheen in 2009) hadden vaak meer online contact met vrienden dankzij Hyves, en een op de vijf respondenten had dankzij Hyves meer face-to-face contact.

Vorig jaar is echter een onderzoek verschenen dat volgens Manfred Spitzer onomstotelijk bewijst dat het niet goed is dat jonge kinderen gebruikmaken van sociale netwerken. Zijn hoofdstuk over sociale netwerken baseert hij grotendeels op het onderzoek Media use, face-to-face communication, media multitasking, and social well-being among 8- to 12-year-old girls van Roy Pea, Clifford Nass en anderen.

“Het onderzoek toonde aan”, schrijft Spitzer, “dat het veelvuldig kijken naar filmpjes een ongunstige invloed heeft op succesvolle sociale betrekkingen. Degenen die vaker persoonlijk met elkaar spreken, hebben betere sociale contacten.” Het onderzoek was een via internet uitgevoerde enquête waar meisjes tussen de 8 en 12 jaar oud aan hebben meegedaan.

Volgens het onderzoek zei slechts een op de tien respondenten dat “hun onlinevriendschappen positieve emoties met zich meebrengen”, ook bleek dat hoe vaker meisjes online video's kijken, vaker online zijn et cetera, hoe minder lang ze slapen. Genoeg slaap is voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk.

Het verschil tussen dit onderzoek en eerdere onderzoeken is de leeftijd van de respondenten. Bij de meeste onderzoeken was gekeken naar de invloed van sociale media op vriendschappen van volwassenen, die offline al een sociaal netwerk hadden ontwikkeld. Spitzer: “wie als hij begin twintig is al veel vrienden heeft, kan zijn sociale contacten ook via onlinediensten als Facebook verder onderhouden. (…) Maar anders ligt het wanneer kinderen in de ontvankelijke fase van hun ontwikkeling naar de nieuwe technologie grijpen.”

Tegelijk ben ik nog niet helemaal overtuigd. Het gaat hier om slechts één onderzoek, een enquête die via internet werd afgenomen en waar alleen meisjes aan meededen, en dan ook nog eentje waarin niet per se een causaal verband is gevonden tussen online communicatie en eenzaamheid.

Lezers die vaker iets van mij lezen, weten dat dit een van mijn stokpaardjes is: een onderzoek dat een samenhang tussen twee factoren heeft aangetoond, bewijst nog niet dat het ene het andere veroorzaakt. Gek genoeg weet Spitzer dat ook, maar gedraagt hij zich daar niet naar.

Af en toe dan schrijft Spitzer namelijk heel zinnige dingen, zoals: “statistische samenhang zegt op zich nog niets over oorzaak en gevolg.” Maar enkele pagina's verder doet hij doodleuk alsof de statistische samenhang uit het onderzoek van Pea e.a. wél hetzelfde is als oorzaak en gevolg! Terwijl de auteurs van het onderzoek nota bene zelf in een presentatie benadrukken: de gevonden correlatie bewijst nog geen causaal verband.

(zie slide 30 van 31 uit deze presentatie)

Daarbij bevat ook dit hoofdstuk weer een aantal suggestieve, niet onderbouwde beweringen, die de algehele betrouwbaarheid niet ten goede komt. Zeker als op de eerste pagina van het hoofdstuk Spitzer schrijft: “eindeloos worden dezelfde beweringen gedaan, zonder dat die ooit met cijfers en feiten worden gestaafd.” Twee pagina's later, over plagiaat: “Het internet maakt diefstal van mentale arbeid op het academische vlak mogelijk, en dat lijkt dan ook inderdaad op grote schaal te gebeuren. Hoe groot het percentage van leugens en bedrog in Europa is, is volgens mij niet te zeggen.” De pot verwijt de ketel…

Update 8: geen garantie voor de toekomst

Mijn plezier in het lezen van Digitale dementie van Manfred Spitzer is aan het afnemen. Dat komt vooral omdat ik het gevoel heb dat ik bij elke zin op mijn hoede moet zijn. Na het selectieve gebruik van wetenschappelijke bronnen (zie eerdere updates) heb ik moeite om de auteur op zijn zwarte letters te vertrouwen. Zinsnedes als “Ik citeer deze bron maar meteen, omdat veel lezers anders misschien niet zullen kunnen of willen geloven wat intussen is gebleken uit wetenschappelijk onderzoek” komen cynisch op mij over, na zijn selectief gebruik van wetenschappelijk onderzoek eerder in het boek.

Toch bevat dit hoofdstuk een belangrijk onderwerp. Spitzer schrijft bezorgd over ouders die hun baby's voor de televisie zetten met het idee dat dit goed is voor het leerproces van kinderen. Specifiek noemt hij de controverse rond het Disney-product Baby Einstein. Disney zag zich gedwongen om consumenten hun geld terug te geven nadat wetenschappers hadden aangetoond dat de dvd's met babyprogramma's geen positieve invloed hadden op het taalgevoel van de kinderen. Bij kinderen tussen de 8 en 16 maanden was de invloed van de dvd's zelfs negatief (bij kinderen tussen de 17 en 24 maanden was er geen significant effect).

Terecht merkt Spitzer op dat commerciële belangen van bedrijven kunnen botsen met wetenschappelijke uitkomsten. “Het mag geen verwondering wekken dat de firma Disney na een melding in het vakblad Science op 4 augustus 2007 de resultaten van het onderzoek naar baby-tv en de Baby Einstein-dvd's in twijfel trekt”, schrijft Spitzer.

Eveneens terecht is Spitzers opmerking dat langlopende onderzoeken naar de effecten van nieuwe media als internet en smartphones er nog niet kunnen zijn, omdat de media nog zo nieuw zijn. Toch “moeten we manen tot voorzichtigheid”, adus Spitzer, “we mogen onze kinderen niet het grootste deel van hun wakkere tijd laten doorbrengen met activiteiten die niet bewezen goed zijn voor kinderen, en waarvoor duidelijke aanwijzingen bestaan dat ze juist slecht zijn.” Hoewel ik van dat laatste nog niet overtuigd ben, heeft Spitzer met het eerste zeker een punt.

Het volgende hoofdstuk is getiteld 'Laptops op de kleuterschool?' en lijkt me in de discussie over iPad-scholen zeer interessant. Ik ben benieuwd of Spitzer nu eindelijk zijn uitspraak in de Volkskrant met feiten zal staven.

Update 9: Spitzer strikes back – een beetje

Uw liverecensent is aangekomen bij het midden van het boek, bij het hoofdstuk 'Laptops op de kleuterschool?' In dit hoofdstuk komt de auteur eindelijk weer een beetje over als een autoriteit. Hersenonderzoeker Spitzer legt duidelijk één en ander uit over hoe we leren.

Vooral inzichtelijk is het belang van het ruimtelijke: “Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die op de kleuterschool handig zijn met hun vingers, later ook beter in rekenen worden”, schrijft Spitzer. Visualiseren helpt bij het leren. In een experiment waarbij mensen eigenschappen van niet-bestaande objecten moesten onthouden, lukte dat beter als ze tijdens de oefening handelingen hadden uitgevoerd dan de naam hadden geleerd.

Ook lijkt het er op dat het schrijven met de hand beter voor de hersenontwikkeling is, dan schrijven op een toetsenbord. “Er zijn eerste aanwijzingen in wetenschappelijk onderzoek dat de toenemende digitalisering van het schrijven, die al in de kinderjaren begint, negatieve gevolgen heeft voor de leesvaardigheid van kinderen en volwassen”, schrijft Spitzer, op een voorzichtige toon die ik voorheen in dit boek nauwelijks kon bespeuren.

Maar het wordt nog mooier, een pagina later schrijft Spitzer een zin naar mijn hart: “Wel moeten we zeggen dat hiervoor tot nu toe niet meer dan aanwijzingen bestaan; onderzoek dat doorslaggevend bewijs oplevert, moet nog worden uitgevoerd en wordt momenteel op onze afdeling voorbereid.” Wat een verfrissende bescheidenheid!

Het lijkt paradoxaal, maar de voorzichtigheid van de auteur hier vind ik overtuigender dan zijn stelligheid in eerdere hoofdstukken. Hij erkent dat de wetenschap er nog niet over uit is, maar dat er wel sterke aanwijzingen in die richting zijn. En inderdaad, het lijkt me niet verstandig om kinderen met badwater weg te gooien. Maar helaas vervalt Spitzer toch weer in oude retorische trucs en crëeert hij in de slotopmerking van dit hoofdstuk weer een valse tegenstelling:

“Wie zijn kinderen graag ziet opgroeien tot wiskundigen of specialisten in de informatietechnologie, wordt geadviseerd met zijn kleuter vingerspelletjes (zoals Duimelot – PT) te doen in plaats van hem een laptop te geven. En wie de geschreven taal serieus neemt moet eerder voor het potlood dan voor het toetsenbord pleiten.”

Maar wie beweert dan dat ouders en onderwijsinstellingen moeten kíezen? Kinderen kunnen toch ook leren schrijven met de hand én typen? Scholen hoeven toch niet álles met de laptop of iPad te doen? Natuurlijk zullen er technologische utopisten zijn die dat vinden, maar volgens mij zijn hun argumenten net zo doorzichtig als die van de sceptici.

Update 10: Games zijn goed/slecht voor je

Games zijn slecht voor je rapportcijfers en stompen je af voor geweld. Dit zijn de twee belangrijkste beweringen die Spitzer doet in het hoofdstuk 'Digitale games: slechte cijfers'. Zijn bewijs voor de eerste blijkt, na verwerking, een beetje een open deur, en voor zijn bewijs voor het tweede bestaan er ook wetenschappelijke onderzoeken die het tegendeel beweren.

Dat computergames van invloed zijn op schoolprestaties, kun je eigenlijk alleen bewijzen met langlopend onderzoek waarbij je twee groepen vergelijkbare scholieren hebt. Voeg bij de ene groep computergames toe, en bij de andere niet, even laten sudderen et voilá: een longitudinaal onderzoek.

Dat is precies wat de onderzoekers Robert Weis en Brittany Cerankosky deden. Scholieren die nog geen spelcomputer hadden, kregen er een en moesten zich vier maanden later weer melden. Hun schoolprestaties werden vergeleken met die van een vergelijkbare groep scholieren die geen spelcomputer had gekregen. (Effects of Video-Game Ownership on Young Boys’ Academic and Behavioral Functioning A Randomized, Controlled Study) Het resultaat was duidelijk en eigenlijk nogal wiedes: de spelcomputerbezitters hadden minder tijd besteed aan huiswerk dan toen ze nog geen spelcomputer hadden, waardoor hun prestaties slechter werden. In plaats van een boek te lezen, waarmee de leesvaardigheid vergroot zou worden, gebruikten ze die tijd om games te spelen.

Uit dit onderzoek concludeert Spitzer dat games slecht zijn voor de schoolprestaties. “Kinderen lezen regelmatig in hun vrije tijd. En lezen leer je nu eenmaal door het te doen. Wanneer de daarvoor beschikbare tijd wordt beperkt doordat er videogames worden gespeeld, wordt er onvermijdeljik slechter gepresteerd.”

Maar dat is natuurlijk een beetje gemakkelijk gezegd. Ik vermoed dat als je in het bovenstaande experiment games vervangt door lidmaatschap van een sportclub of oefenen op een muziekinstrument, een vergelijkbaar effect zal optreden. Wie een paar uur per week viool speelt, kan die uren ook niet besteden aan lezen.

Ook creëert Spitzer hier weer een valse tegenstelling in reactie op mensen die positief staan tegenover het gebruik van computergames: “Moeten we ons onderwijs dan soms vervangen door World of Warcraft en games als Crysis 2? De enquêtecommissie van de Duitse Bondsdag lijkt hier voorstander van te zijn, want een van hun aanbevelingen luidt dat kinderen videogames moeten gaan spelen.” Onzin natuurlijk, dat een aanbeveling om videogames te spelen precies hetzelfde betekent als 'vervang het onderwijs maar door videogames'. Het is een polemisch trucje van Spitzer, natuurlijk, maar ik vind het maar een vervelende schrijfstijl.

Het andere bezwaar dat Spitzer heeft tegen games gaat over geweld. Hij haalt twee onderzoeken aan van Brad Bushman en Craig A. Anderson, waaronder Comfortably Numb. Uit dat experiment bleek dat wie gewelddadige computergames had gespeeld, langzamer reageerde op een noodkreet uit de gang dan wie niet-gewelddadige computergames had gespeeld. Iets vergelijkbaars ontdekten ze na vertoning van een gewelddadige film. Dit is een best ernstige ontdekking, omdat het zou betekenen dat geweld in games en films de mensen afstompt voor echt geweld. Tegelijk is niet onderzocht of het effect blijvend is, en zo ja hoe lang. Waren de proefpersonen een week later nog net zo afgestompt?

Een onderzoek dat Spitzer echter negeert, ontdekte juist dat mediageweld geen invloed heeft op empathie, althans bij voornamelijk Spaanstaligen (dat was nu eenmaal het onderzochte publiek in het onderzoek Comfortably Numb or Just Yet Another Movie? Media Violence Exposure Does Not Reduce Viewer Empathy for Victims of Real Violence Among Primarily Hispanic Viewers). Mediageweld vermindert niet per se empathie tegenover echt geweld, concludeerden de auteurs.

En zo blijkt dat de wetenschap genuanceerder denkt over een onderwerp waar Spitzer al wel een kant heeft gekozen.

Update 11: Spitzer ziet het niet gebeuren

Over hoe het brein weet ik lang niet zoveel als Manfred Spitzer. Maar ik heb wel een en ander geleerd van Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman. Van zijn leerzame en leesbare boek Thinking, Fast and Slow heb ik geleerd dat vooroordelen in het brein bijzonder moeilijk uit te roeien zijn. Ideeën die we al heel lang hebben, zijn lastig te veranderen, zelfs als het bewijs geleverd wordt.

Nu is het tegengestelde bewijs voor Spitzers centrale argument – dat 'wij ons verstand kapotmaken' – nog niet geleverd, maar het gelijk van Spitzer evenmin. Het hoofdstuk 'Digital Natives: mythe en realiteit' is bedoeld om de positieve beweringen over de generatie die na 1980 is geboren uit de wereld te helpen. Dat 'Generation Google' beter is in het opzoeken van informatie dan de oudere generatie, daarvoor is geen bewijs, schrijft Spitzer trots.

Spitzer citeert uit een literatuuronderzoek: “Een nauwgezette analyse van de literatuur uit de afgelopen vijfentwintig jaar toont geen enkele verbetering (en ook geen verslechtering) van de vaardigheid om met informatie om te gaan.” Precies, ook geen verslechtering. Maar dat benadrukt Spitzer niet.

En zo is het met nog wel meer eigenschappen van 'digital natives': er is nog niet voldoende bewijs om te beweren dat ze veel slimmer zullen worden dan de vorige generatie – maar evenmin is er reden om vol overtuiging te zeggen dat ze veel dommer worden. Toch is dat wat Spitzer opnieuw doet. Deels met een verwijzing naar vorige hoofdstukken, maar aangezien die ook niet allemaal even overtuigend waren, helpt dat niet echt.

Een van de weinige opmerkingen die wijzen op een mogelijk slechte ontwikkeling van de 'Generation Google', is het gebrek aan het vermogen om kritisch bronnen te kunnen beoordelen. Nu is dat juist iets waar opvoeding en opleiding een rol kan spelen. En in recent verschenen onderzoek zijn er wel enkele aanwijzingen dat de mediawijsheid van jongeren aan het verbeteren is.

Een cruciale zin uit dit hoofdstuk dat volgens mij iets zegt over het denken van Manfred Spitzer is de volgende, gedaan na een beschouwing van de mogelijkheid van 'zwermintelligentie'. Hij wijst erop dat mensen geen vissen, bijen of insecten zijn, maar dat grote intellectuele prestaties plaatshebben in één brein: “Ik zie nog niet gebeuren dat digitale media dit hersenontwikkelingsproces versnellen, verdiepen of op wat voor manier dan ook verbeteren.”

Dat is volgens mij de hele grondhouding waarmee Spitzer dit boek heeft geschreven. Niet: Spitzer heeft het definitieve bewijs. Nee, hij 'ziet het niet gebeuren'. Spitzer gelóóft gewoon niet dat digitale media een verbetering zijn voor de mensheid. Maar als je als lezer dit vooroordeel niet hebt, is het moeilijk overtuigd te raken.

Update 12: multitasking

Uiteraard wilde ik Spitzer een beetje uitdagen en heb ik bijgehouden hoe vaak ik me heb laten afleiden door Twitter tijdens het lezen van het hoofdtstuk 'Multitasking: een aandachtsstoornis'. Dat viel uiteindelijk mee (twee keer) , maar het was ook maar een twaalf pagina's tellend hoofdstukje.

In dit hoofdstuk gaat het over – u raadt het al – multitasking, het meerdere dingen tegelijk doen. Spitzer verwijst naar een experiment waarbij proefpersonen die vaker multitasken het slechter deden bij een test, maar “de niet-multitaskers waren goed in de taak, ongeacht het aantal extra afleidingsprikkels”. Multitaskers waren “significant langzamer dan niet-multitaskers”.

Maar wat was eerder: kip of ei? Zijn mensen die zich niet goed kunnen concentreren geneigd om eerder te gaan multitasken, of veroorzaakt het multitasken dat iemands concentratievermogen afneemt? Hoewel hij nog geen definitief bewijs heeft, denkt Spitzer dat laatste. “Aangezien uit ander onderzoek al blijkt dat aandachtsprocessen door leren kunnen worden veranderd en dat chronisch mediagebruik aandachtsstoornissen kan veroorzaken (sic), ligt deze verklaring mijns inziens meer voor de hand.”

Update 13: control, control, you must learn control

Zelfbeheersing is goed voor de mens, vertelt Spitzer ons in het hoofdstuk 'Zelfbeheersing versus stress'. Wie als kind heeft geleerd zich goed te kunnen beheersen, heeft vaker een langer leven en is meestal gezonder, welvarender en socialer. En volgens Spitzer is zelfbeheersing aan te leren (hij is wat dat betreft in goed gezelschap).

Wat heeft dit met digitale media te maken? Hieronder volgt in citaten uit het hoofdstuk de redenering van Spitzer:

  1. “Stress is het gevolg van een gebrek aan zelfbeheersing. Stress wordt niet veroorzaakt door objectieve voorvallen, maar door de mate waarin we onze beheersing over de situatie van dat moment subjectief beleven.”
  2. “Aandachtsstoornissen zijn het tegenovergestelde van zelfbeheersing: wie continu door dingen afgeleid wordt en maar wat rondlummelt, heeft zijn motoriek niet in de hand en is er aan haar overgeleverd.”
  3. “De Amerikaanse kinderarts Dimitri Christakis en zijn medewerkers toonden als eersten aan dat kinderen die in hun vroege jaren veel tv-kijken, vaker lijden aan aandachtsstoornissen (dat wil zeggen, verlies van zelfbeheersing) op basisschoolleeftijd.”
    (Ha, het onderzoek van Christakis. Dat is het onderzoek waar Spitzer in de inleiding naar verwees (zie update 2) om te 'bewijzen' dat computergebruik (en niet televisiegebruik) op vroege kleuterschoolleeftijd kan leiden tot aandachtstoornissen.)
  4. “(De auteurs Shawn Green en Daphne Bavelier, die concludeerden dat gamers beter kunnen reageren op afleidende prikkels) suggereren daarmee dat dit positieve effecten zijn, wat dan vervolgens in de media breed uitgemeten wordt. Maar het is een feit dat uit dit onderzoek luid en duidelijk blijkt dat je met ego-shooter-games je concentratie en zelfbeheersing verliest, en dat het mentale functioneringsniveau wordt verlaagd tot automatische reflexen.”

Dus het enige bewijs dat Spitzer heeft dat digitale media slecht is voor zelfbeheersing, is een andere interpretatie die hij heeft van één onderzoek, namelijk dat van Green en Bavelier. Ik ben niet overtuigd. Zeker niet omdat Spitzer nog wel even in een bijzinnetje voor de vorm wetenschappelijk verantwoord schrijft “dat we nog geen definitieve uitspraken voor de lange termijn kunnen doen over de steeds vaker computer- en internetgebaseerde werkzaamheden en vrijetijdsbestedingen.” Het is zeer vermoeiend om die zin te lezen, een alinea nadat Spitzer stellig beweerde: “Digitale media werken het vermogen tot zelfbeheersing tegen en zorgen daardoor voor stress.”

Spitzer besluit het hoofdstuk dat er nog “amper gediscussieerd” is over het feit dat “enkele grote internetbedrijven gigantische hoeveelheden gegevens verzamelen”. Alsof Spitzer de eerste is die dit heeft ontdekt, schrijft hij: “Wanneer u, beste lezer, niets betaalt voor een dienst, dan bent u geen klant, nee; dan bent u de koopwaar.” En dat kan “alleen maar meer stress opleveren voor ons allemaal”. Zucht. Als er iets is dat mij stress oplevert, dan is het wel de weinig overtuigende argumentatietechniek van Spitzer, die alleen de bewijzen zoekt om zijn eigen vooringenomen gelijk te bewijzen.

Update 14: causaal verband

Ik heb het al eens eerder gezegd, maar ik vrees dat ik het weer zal moeten uitleggen. Als er een correlatie is tussen twee eigenschappen, dan bewijst dat op zich nog geen causaal verband.

In het hoofdstuk 'Slapeloosheid, depressie, verslaving en de lichamelijke gevolgen daarvan' probeert Spitzer deze nare dingen allemaal aan elkaar te koppelen. Dit doet hij niet overtuigend omdat een aanzienlijk deel van zijn bewijs verbanden zijn waarbij oorzaak en gevolg niet duidelijk zijn.

Zo schrijft hij: "hoe meer media er worden gebruikt, des te geringer is de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten in verenigingen en groepen". Maar daarmee is nog niet gezegd dat het gebruik van media zorgt voor een mindere interesse in gemeenschappelijke activiteiten. Het kan net zo goed zijn dat iemand die niet zo een verenigingsmens is wat meer op zichzelf is, en eerder geneigd is om vaker media te gebruiken.

En uit een andere steekproef: "Een kleine groep van achttien proefpersonen (1,2 procent) voldeed aan de criteria voor internetverslaving; deze proefpersonen waren middelmatig tot zwaar depressief en gebruikten het internet voornamelijk voor games en porno." Maar auteurs Morrison en Gore spreken alleen van een correlatie, niet van een causaal verband.

Het is jammer dat Spitzer dit verkeerd doet, want het hoofdstuk bevat ook een aantal belangrijke punten. Nee, het is nog niet duidelijk of internet- en gameverslaving een op zichzelf staande stoornis is of niet. Maar Spitzer wijst er wel terecht op dat games als World of Warcraft elementen in zich hebben die het stimuleren dat een speler lang en vaak terugkeert. Dit hoeft niet per se als doel te hebben om spelers verslaafd te maken, maar het moet wel opgemerkt worden dat gamebedrijven wier games een vorm van abonnementen hebben, een belang hebben om hun spelers zo lang en vaak mogelijk te laten spelen. Ook is het goed dat hij wijst op slapeloze nachten die mensen die te veel op internet zitten kunnen krijgen. Maar deze punten vallen een beetje weg omdat Spitzer er Zo Veel Drama van maakt.

Update 15: het is een complot!

Het (op een na laatste) hoofdstuk 'Kop in het zand? Waarom gebeurt er niks?' heb ik nog maar halverwege gelezen, maar ik heb nu al de behoefte om even een update te geven. Manfred Spitzer begint dat hoofdstuk met een samenvatting van wat hij in de hoofdstukken daarvoor heeft beweerd: van 'Digitale media maken ons verslaafd' tot 'op het internet wordt meer gelogen en bedrogen dan in de echte wereld'.

Omdat Spitzer al deze problemen ziet, vraagt hij zich af “waarom niemand klaagt of zich op zijn minst ergert of opwindt. Waarom gebeurt er niks?” Mijn antwoord zou zijn: wellicht omdat de problemen die Spitzer ziet, veel genuanceerder is dan dat hij het voorstelt. Omdat wetenschappers tegenstrijdige uitkomsten hebben gepubliceerd over de invloed van digitale media. Maar dat antwoord zou Spitzer waarschijnlijk niet accepteren.

Hij doet bijvoorbeeld verslag van een aantal ontmoetingen met politici. Die leidden bij hem tot de conclusie dat men niet naar hem wíl luisteren: “Na een week of zes kwam er vervolgens een uitgebreid verslag dat eindigde met de conclusie dat het niet nodig was stappen te ondernemen. De medialobby had kennelijk in de tussentijd heel wat werk verzet.”

Hij maakt zich makkelijk af van tegenstanders door ze af te doen als lobbyisten of niet-serieus: “Terwijl ik de mij toebedeelde zeven minuten mocht volspreken, twitterde een tafelbuur (een andere tafelgenoot maakte mij daarop attent): 'Spitzer demoniseert de media'. Kennelijk was hij dus geen expert, want als experts met elkaar aan tafel zitten om een probleem op te lossen, dan praten ze met elkaar. Meneer wilde echter liever lasterpraat de anonieme wereld in blaten dan met mij van gedachten wisselen. Dieper kan een commissie van 'experts' niet zinken!”

Spitzer doet me in dit hoofdstuk denken aan een complotdenker: iedereen is tegen mij en wie mij niet wil geloven is beïnvloed door de lobby. Hij beweert dat politici zich niet om kinderen bekommeren, omdat ze niet luisteren naar zijn noodkreten. Dat het óók zou kunnen dat Spitzer geen gelijk heeft, dat bestaat niet in zijn wereld. Twijfel of nuance kent hij niet.

Naarmate het boek vorderde, lijkt Spitzer ook stelliger geworden. Nu is het zo dat “digitale media zonder enige twijfel” schade aanrichten en dat onderzoek “onomstotelijk” heeft bewezen dat draagbare computers een slechte invloed hebben op kinderen. In de bovenstaande liverecensie heb ik juist geprobeerd aan te tonen dat die zekerheid er niet is.

Cynisch word ik dan van een opmerking van Spitzer over een rapport van het Duitse parlement, dat kennelijk niet wetenschappelijk genoeg is: “In het genoemde rapport staan echter nergens kritische reflecties op wetenschappelijke basis, zoals in dit boek te vinden zijn.” Spitzer heeft wel lef – eerst een boek produceren waarin hij te vaak correlaties met causale verbanden door elkaar haalt en de wetenschappelijke onderzoeken eruit pikt die hém goed uitkomen, en vervolgens kritiek op andere publicaties hebben omdat ze geen goede wetenschappelijke basis hebben.

Update 16: vertrouw niemand

Manfred Spitzer, u maakt het wel bijzonder bont.

In het tweede gedeelte van het op een na laatste hoofdstuk anticipeert Spitzer alvast op de kritiek. Hij baseert dat op hoe een eerder boek van hem is ontvangen, met een “vernietigende recensie” die was “gefinancierd met belastinggeld”. Volgens Spitzer was die recensie gebaseerd op twee bronnen, terwijl zijn boek zich op circa vierhonderd bronnen had gebaseerd. Dat kan best zijn, maar kwantiteit is natuurlijk nog geen kwaliteit. Mijn kritiek op dit boek is juist dat hij misschien wel vierhonderd bronnen citeert, maar dat hij er ook genoeg weg laat.

Maar kritiek in dezelfde categorie als hierboven, namelijk dat er “geen simpele trajecten van oorzaak, naar gevolg, naar verklaring mogelijk” zijn, die is volgens Spitzer niet wetenschappelijk te noemen. Nee, die redenering is een “rookgordijn”.

Zijn kattengevecht met de kritische recensent besluit hij met: “Wie maatschappelijk belangrijke, met wetenschappelijke methoden verkregen inzichten als onjuist betitel, gaat onverantwoordelijk te werk”. Juist. En selectief uit wetenschappelijk onderzoek citeren om een onheilspellend beeld van digitale media neer te zetten, dat is wel verantwoordelijk?

Maar u hoeft mij niet te geloven, want ik maak onderdeel uit van de media. En die zijn voor Spitzer per definitie al gediskwalificeerd. En eigenlijk zijn wetenschappers die iets positiefs zeggen over digitale media ook niet te vertrouwen, want ze zouden best onderdeel kunnen zijn van 'de lobby'.

Spitzer schrijft met minachting voor wie maar iets goeds ziet in gamen of internet en is één en al wantrouwen jegens iedereen die hem bekritiseert. Die polariserende houding wekt bij mij alleen maar meer wantrouwen op, maar dan jegens de auteur.

Spitzer: “We moeten dus goed uitkijken wanneer een wetenschapper iets zegt over digitale media. Wanneer hij zich daar lovend over uitlaat, dienen we na te gaan wie hem daarvoor betaalt.”

Daar wil ik aan toevoegen: we moeten ook goed uitkijken wanneer een wetenschapper extreme alarmerende uitspraken doet. Wanneer hij weinig ruimte toelaat voor nuance, dienen we na te gaan of hij dat doet om de oplage van zijn boek te verhogen.

Update 17: Het laatste hoofdstuk!

Spitzer kan natuurlijk niet anders dan na zijn tirade tegen digitale media het boek af te sluiten met een hoofdstuk met oplossingen ('Wat te doen?'). Of nu ja, oplossingen…

Met wat bierviltjeswiskunde komt Spitzer tot de conclusie dat het gebruik van digitale media in Duitsland tot een gigantische groei van het aantal dementiepatiënten zal leiden. Dit gaat Duitsland zo'n “60 tot 80 miljard euro per jaar” kosten. Maar omdat “de meeste gevolgen van digitale media nog niet eens zijn meegerekend”, moeten we uitgaan van “honderden miljarden per jaar”. Het is nattevingerwerk van Spitzer dat alleen geloofwaardig is voor de lezer die de beweringen uit al zijn vorige hoofdstukken heeft kunnen accepteren.

Maar goed, als we even meegaan met Spitzers redenering, welke oplossingen zijn er dan?

In ieder geval geen cursus mediawijsheid, of mediavaardigheid zoals de vertaler van Spitzer het noemt. Het is volgens Spitzer geen goed idee om in de klas leerlingen in aanraking te brengen met digitale media, ook al is de intentie om ze er iets over te leren. De vergelijking van Spitzer: we moeten kinderen ook leren omgaan met alcohol, maar dat betekent nog niet dat we ze in de klas dronken moeten voeren. En een koffer met drugs om scholieren iets over verslaving te vertellen, wekt alleen maar nieuwsgierigheid.

“Met computer en internet op kleuter- en basisschool is het niet anders: de kinderen worden daarmee 'lekker gemaakt', en algauw raken ze verslingerd aan de mogelijkheden van de apparatuur.”

Dit is dezelfde redenatie die orthodoxen gebruiken als ze seksuele voorlichting uit de klas willen houden. 'Nee, leer ze vooral niet wat een condoom is, want straks breng je ze op ideeën!' Een reactionair en vruchteloos idee.

Ouderen vragen Spitzer kennelijk wel eens hoe ze hun hersenen fit kunnen houden. Het beste middel is volgens Spitzer om contact te hebben met jonge mensen: “Een jong mens is een eindeloze bron van vragen, uitdagingen, nieuwe opvattingen, provocaties en grappen – veel beter dan een beeldscherm. En voor jongeren zijn oudere mensen ook beter gezelschap dan een beeldscherm, want met een menselijke metgezel kun je van mening verschillen.” Dus contact met élk mens, ongeacht persoonlijkheid, is al beter dan het gebruik van een beeldscherm, hoe intellectueel verrijkend de inhoud die via dat scherm wordt verstuurd ook mag zijn.

En dan de praktische tips. Ach.

Spitzer sluit af met een reeks platitudes waar je het niet mee oneens kan zijn: eet gezond, beweeg dagelijks een half uur, leef in het nu, help anderen, glimlach. Heb contact met de medemens (“Een etentje met drie vrienden maakt ons veel gelukkiger en bewerkstelligt veel meer dan driehonderd virtuele contacten op Facebook”) en, uiteraard, de Tip der Tips: “mijd digitale media”. Hoe iemand vervolgens moet functioneren in deze maatschappij, welke media minder erg zijn, en meer praktische vragen beantwoordt Spitzer echter niet. Jammer.

Update 18: conclusie

Het boek is uit en de liverecensie komt daarmee ook ten einde.

Het eindoordeel: Spitzer heeft af en toe een aardig puntje gemaakt, vooral als hij waarschuwt voor de belangen van bedrijven. Ook heb ik een en ander geleerd over hoe de hersenen werken.

Maar over het algemeen kan ik Spitzer niet meer vertrouwen, nadat ik ontdekte dat hij conclusies uit wetenschappelijke onderzoeken die niet in lijn liggen met zijn stelling negeerde. Het is vrij duidelijk dat Spitzer eerst een mening had, en daarna pas de wetenschap erbij pakte, om vervolgens te selecteren wat zijn mening ondersteunt.

Ook kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat Spitzers persoonlijke afkeer van digitale media een objectieve blik in de weg staat. Het moralisme druipt er soms van af in zinnen als deze: “Naar mijn mening is het een horrorshow wanneer drie generaties niets beters met hun tijd weten te doen dan voor een beeldscherm op buitenaardse wezens te zitten schieten – gestimuleerd door belastinggelden.” Het is Spitzer zijn smaak niet, en dat is prima, maar dat betekent niet dat er een maatschappelijk probleem is met dezelfde orde van grootte van de schade van de opwarming van de aarde, zoals Spitzer beweert.

Ik wil graag afsluiten met een citaat uit Spitzers eigen boek, dat de beste onbedoelde zelfkritiek bevat die ik in lange tijd heb gelezen.

“We hebben al gezien dat over digitale media grote hoeveelheden onwaarheden worden verspreid, en dat vooral ook veel verdoezeld wordt. Wat kunnen we daaraan doen? Tja, we mogen ons niet van de wijs brengen! Wees kritisch, informeer, eis dat men u gegevens laat zien en vraag naar goede, dat wil zeggen in serieuze wetenschappelijke bladen gepubliceerde onderzoeken.”

Waarvan akte.

Las u dit artikel als onderdeel van de DNP Collectie? Klik dan hier om meer te lezen van Peter Teffer…

Mijn gekozen waardering € -

In de afgelopen jaren zijn superhelden de favoriete hoofdpersonen van veel Hollywood-filmmakers geworden. Maar wie zijn de bedenkers van de helden die iedereen kent en hoe opereren de uitgeverijen die de personages bezitten?ΠPeter Teffer interviewt stripmakers en analyseert de economische en culturele impact van de superheld.

Geef een reactie