Mark Hollis (1955-2019) van Talk Talk overleed een jaar geleden

Mark Hollis van Talk Talk overleed een jaar geleden, op 25 februari 2019. Ik interviewde hem diverse keren. De laatste keer dat ik hem sprak, voor muziekblad OOR, was in 1991, over het geluid van de stilte.

Spirit Of Eden stond zowel voor de opbouwende als de vernietigende krachten die het leven bepalen. Op Laughing Stock lijkt Mark Hollis, de man achter en het enige overgebleven lid van Talk Talk, definitief gekozen te hebben voor een wereld van hoop.

De werkelijkheid van de platenbusiness is vaak die van de jonge, enthousiaste muzikant die op een gegeven ogenblik aan het succes mag ruiken en uiteindelijk voor de verlokkingen van de commercie door de knieën gaat. Money for nothing, chicks for free heet het dan. Velen bezwijken maar niet Mark Hollis. Na met zijn groep Talk Talk hits te hebben gescoord met nummers als It’s My Life, Such A Shame, Dum Dum Girl, Life’s What You Make It en Living in Another World, bouwde Hollis in 1988 op de langspeler Spirit Of Eden breekbare emoties en melancholieke sfeerbeelden uit tot een concept waarbij de popmuziek bijna geheel het loodje legde.

HARTSLAG

Tegen de inktzwarte hemel glijden geruisloos de twaalf tekens van de dierenriem voorbij. Sterrenbeelden doemen op uit het niets en verdwijnen weer. Het knipperlichten van verre planeten. Het planetarium in Parijs is een wereld van rust. Buiten bestaat niet meer. Een gitaar laat zich voorzichtig horen, geluid kringelt als sigarettenrook omhoog, het zachte getinkel van een piano. ‘Place my chair at the backroom door,’ klinkt die bekende, klaaglijke stem. ‘Help me up, I can’t wait anymore.’ Myrrhman. Dan de rest. Laughing Stock. De muziek doet vreemd aan, een aaneenschakeling van sferen, sommige behoorlijk rauw, waarin jazz, klassiek en zelfs blues een rol spelen maar nauwelijks nog als zodanig herkenbaar zijn. Abstracte gitaarerupties wisselen af met emotionele zanglijnen, vaak is er sprake van een hypnotiserend soort broeierigheid. Songs in de traditionele zin van het woord, zijn er niet, er is geen refrein, geen koortje te bekennen, alleen die stem die zingt over kwetsbaarheid, over mededogen, over het geloof in een christendom zonder leugens, zonder hypocrisie. En er is een puls, een altijd voortdurende puls, als een hartslag, soms duidelijk, soms nauwelijks waarneembaar, maar hij is nooit helemaal weg.

Na afloop, als de laatste tonen zijn weggestorven en het licht weer aan, is het even stil. Er wordt beschaafd geklapt. Slechts een enkeling reageert ronduit enthousiast. ‘Mijn God,’ zegt een Zweedse journaliste in een geaffecteerd soort Engels. Het afgrijzen in haar stem liegt er niet om. Je hoort haar denken: ‘Hoe kan iemand zoiets maken?’ Mark Hollis zit weggedoken op de achterste rij, duidelijk verlegen met de situatie. ‘Ik ben blij dat je er bent.’ Complimenten van mijn kant worden beantwoord met nerveuze excuses. ‘Sorry, misschien is dit wel niet de meest geschikte plaats om de plaat te horen.’

ANTI-POPHELD

Een popster zal Mark Hollis nooit worden. Zonder dat hij daar nou zelf bewust naar heeft gestreefd, is hij in de loop der jaren de verpersoonlijking van de anti-popheld geworden, een muzikant met een gezin en zijn werk in de studio, die verder het liefst met rust wordt gelaten. Niet uit onvriendelijkheid, oh nee, Mark Hollis is de vriendelijkheid zelve, gewoon omdat hij naar eigen zeggen niets te melden heeft. Hij doet sowieso al maanden over een songtekst van een paar regels. ‘Het is zoveel moeilijker om iets in tien woorden te zeggen dan wanneer je duizend woorden tot je beschikking hebt. In mijn teksten zit mijn leven. Ze zeggen veel meer over mij dan welk interview dan ook. Ze zijn het resultaat van mijn observaties en representeren de waarden ik geloof, op het humanitaire vlak.’

‘In wat voor wereld leef jij, Mark?’ vroeg ik hem ten tijde van Spirit Of Eden. We zaten in Artis. Op het tafeltje tussen ons was het een druk komen en gaan van mussen die zich luid kwetterend van ons ontbijt trachtten meester te maken en zich daarbij van geen mens iets aantrokken. Alsof ze voelden dat ze van hem niets te duchten hadden, een dromer die houdt van het leven, van alles wat kruipt, zwemt, loopt en vliegt, een dromer in zijn eigen wereld.

‘Dat is een behoorlijke moeilijke vraag, weet je? Geef me drie maanden, drie maanden en dan stuur ik je een antwoord.’

Die drie maanden werden drie jaren maar eindelijk is Mark Hollis er dan in geslaagd om zijn antwoord te formuleren: Laughing Stock. De teksten zijn directer, eenvoudiger dan ooit. Ze ademen een diepe spiritualiteit, vertrouwen. ‘Als ik mocht kiezen, dan zou er een God bestaan, absoluut. Ik geloof in een menselijke vorm van christendom, in religie, welke religie ook, die is gebaseerd op de vrijheid om zelf keuzes te maken, op respect voor elkaar.’

Later, aan boord van de boot die ons over de Seine door Parijs bij avond voert, eet hij zonder morren de glibberige omelet met vette frieten die een hufterige ober hem voorzet, nadat Hollis hem er bij herhaling op attent had gemaakt vegetariër te zijn. We praten over muziek, over jazz, over klassiek, over zijn bewondering voor Coltrane en Gil Evans, over Ligeti en het wonder van de compositie waarin slechts één toon wordt gespeeld. ‘Ik geloof in eenvoud.’

De Zweedse vraagt hem of hij er nooit aan gedacht heeft dat mensen wel eens met onbegrip op zijn muziek zouden kunnen reageren. Hollis haalt zijn schouders op: ‘Ik verwacht niets van niemand. Die enige van wie ik iets verwacht, ben ik zelf. Ik kan niet werken aan de hand van de verwachtingen die andere mensen hebben. Iedereen heeft het recht datgene wat ik doe aantrekkelijk te vinden of het af te wijzen. Er zullen best wel mensen zijn die het absolute rotzooi vinden. Ik zou ook niet anders willen. Zolang als je met je werk dat kunt doen wat je graag wilt, zit je nooit op het verkeerde spoor. Mensen vonden Spirit Of Eden van dapperheid getuigen. Maar zeg nou zelf, wat is er nou dapper aan om gewoon verder te gaan vanuit een natuurlijke ontwikkeling van de dingen? Spirit Of Eden was wat ik altijd al had willen doen. Het is eigenlijk het tegenovergestelde van dapper. Ik ben een heel gelukkig mens dat ik de mogelijkheid heb om aan mijn eigen verlangens tegemoet te kunnen komen, zonder dat me allerlei beperkingen worden opgelegd.’

RUST

Als muziek ‘sferisch’ wordt genoemd, bedoelt men vaak dat de gehoorde klankenreeksen ingetogen van karakter zijn, dat ze een meditatieve uitstraling hebben. Laughing Stock is anders. De plaat kent momenten van rust, als het Hammond-orgel van producer Time Friese-Greene (het enige ‘vaste’ Talk Talk-lid naast Hollis) even niet kreunt en jammert maar in plaats daarvan pastelkleurige melodielijnen trekt. Vaker echter is er sprake van een uitbundige vorm van expressie, als de instrumenten plus de stem van Hollis in wilde vegen over elkaar lijken te zijn gezet, zoals een schilder verf op het doek kan ‘smijten’, ogenschijnlijk onstuimig en aan een primitieve innerlijke dwang tegemoetkomend maar tegelijkertijd heel bedachtzaam, met elke kleur nauwgezet op de juiste plaats aangebracht. Mark Hollis zou zelf het woord ‘bedachtzaam’ niet willen gebruiken. ‘Ik zoek niet naar iets, in die zin dat ik echt niet al weet wat ik wil gaan doen, op het moment dat ik de studio in ga. Er zijn op dat moment bepaalde dingen belangrijk, dat wel. In dit geval was dat bijvoorbeeld New Morning van Bob Dylan, uit 1971, geloof ik. Op een gegeven moment heb je dan de band in de ruimte voor je en dan ga je aan het werk, zonder trucs, gewoon: wat je hoort, is wat je krijgt. Ik hou daarvan, zeker met betrekking tot de vocalen op dit album. Ik wilde niets kwijtraken, door het toevoegen van allerlei echo-apparatuur en dergelijke. Er komt een moment dat je daar een punt achter zet, alleen nog maar een soort basisgeluid wilt. Het enige echt belangrijke om een bepaald soort atmosfeer te creëren, zijn tijd en rust. Ik denk echt dat rust het belangrijkste element in muziek is. Ik vergelijk dat altijd met film, met het werk van de Franse regisseur Marcel Carné, die voor mij echt de absolute top is. De twee dingen in zijn films waar hij het meest mee werkt, zijn rust en karakter. De verhalende lijn komt voor hem pas later. Zo zou ik ook muziek willen maken, nooit iets spelen alleen maar om het spelen. Ik heb altijd geloofd dat één noot beter is dan twee en uiteindelijk gaat dat naar een punt dat niets beter is dan iets. Stilte moet altijd hoger gewaardeerd worden dan wat anders ook. Bij een plaatopname moet de hoogste prioriteit uitgaan naar die momenten waar geen geluid nodig is.’

PRIKKELS

Het rijtje invloeden dat Mark Hollis noemt, is al jaren onveranderd: Miles Davis, Gil Evans, Ravel, Satie, Debussy en nog een paar. Gevraagd hoe hij met deze invloeden omgaat, hoe hij de prikkels die hij van de muziek van deze componisten krijgt, in de studio voor zijn eigen creatieve proces aanwendt, is een diepe zucht in eerste instantie het enige antwoord. ‘Ik weet echt niet hoe ik hierop moet antwoorden. Ik weet het niet. Het voorbeeld van New Morning, wat ik je gaf, dan zijn er elementen op zo’n plaat die ik graag in mijn eigen muziek zou horen. Wat de drummer van Can doet op Tago Mago, die heel afgemeten manier van drummen, dat spreekt me aan. Maar ook het feit dat daar vier mensen samenspeelden die allemaal verschillende ideeën hadden over wat nu de off-beat was en wat de on-beat, maar die ieder voor zich in hun hoofd precies wisten wat ze aan het doen waren en die elkaar op diverse punten langs de muzikale lijn ontmoetten. Miles Davis en Gil Evans, ik heb altijd enorm gehouden van het illustratieve aspect van hun muziek.’

Hij zakt even weg, een afwezige blik in zijn ogen. ‘Techniek is voor mij nooit belangrijk geweest. De mensen met wie ik werk, hebben een hoop technische bagage tot hun beschikking, daar niet van, maar dat is nooit de reden geweest om met ze te werken. Het was altijd meer een kwestie van houding, het gevoel dat iemand in twee noten kan leggen. En als datgene wat ik te zeggen heb, met één noot kan, dan gebruik ik maar één noot. Dat is het volgende stadium. Het gaat dan niet over virtuositeit maar over attack.’

Waar dat moet eindigen, weet ook Mark Hollis niet. ‘Ik zou best heel minimaal willen werken. Ik denk dan bij sommige tracks hoe aardig het zou zijn om het allemaal heel simpel te maken. Het probleem is dat je echter altijd de dynamiek van het geheel in de gaten moet houden, omdat je dingen wilt doen die heel breekbaar zijn en andere dingen die daar helemaal aan tegenovergesteld, enorm gewelddadig zijn. Dat is waar je rekening mee moet houden, wil je tenminste dat de plaat echt van de ene sfeer in de andere kan overgaan.’

Optreden doet hij nog steeds niet. ‘Ik wil niet. Op de eerste plaats is het onmogelijk om dit soort materiaal live te spelen, de verschillen in dynamiek zouden een te grote belasting voor de muzikanten vormen en ik zou minstens twintig mensen op het podium moeten hebben. Een ander en eigenlijk veel belangrijker punt is het gegeven dat ik anderhalf jaar aan de arrangementen van Laughing Stock heb gewerkt. Het laatste waar ik nu behoefte aan heb, is om het eerstvolgende jaar vrij te moeten houden om alles opnieuw te arrangeren. Dat zou de omgekeerde weg zijn voor mij. Laughing Stock is nu verleden tijd. Ik wil graag verder naar de toekomst.’

door C. Cornell Evers OOR 5 oktober 1991

Mijn gekozen waardering € -

Ex-muziekjournalist. Ruilde in de jaren 90 redactiestoel muziekblad OOR in voor een hangmat in de Amazone, Dancin' Fool, Senior-lid NVJ.