Mexico City International Airport: de walvis in de buik van het meer

Journalist, fotograaf en filosoof Feike de Jong wandelt langs de gehele omtrek van Mexico-Stad. Van dag tot dag vertelt hij ons wat hij zoal meemaakt en tegenkomt. In deze twaalfde aflevering komt hij stoffig van zijn wandelingen aan bij het grootste vliegveld van Mexico-Stad. Zo’n vliegveld is een wereld apart, en Feike besluit om die wereld eens wat beter te leren kennen. Dat valt nog niet mee.

De walvis in het Texcocomeer is de Benito Juárez International Airport, het grootste vliegveld van Mexico-Stad. Deze federale zone stopt de verdere groei van de stad vanuit Ciudad Nezahualcóyotl en de Venustiano Carranza Delegación, een van de zestien ‘delegaciónes’ (deeldistricten) van het Federale District, aan de de oostelijke rand van de megalopool. Toen ik Ciudad Nezahualcóyotl achter me had gelaten liep ik langs de buitenrand van het vliegveld, langs de moerassen van Texcoco en langs de landingsbanen, met het gebrul van vliegtuigen vlak boven me. Ik stak over naar de woonwijken aan de oostelijke punt van het vliegveld. Dit waren buurten die door bewoners zelf gebouwd waren. De straatnaambordjes, gesponsord door Coca-Cola, zagen er verweerd uit. Daarna sloeg ik linksaf en kwam aan bij de eerste pakhuizen, grote witte dozen achter hoge metalen hekken, voor het vrachtvervoer dat op het vliegveld plaatsvond.

Ik had extra veel belangstelling voor het vliegveld omdat ik ooit had gewerkt voor een klein expeditiebedrijf annex maritiem kantoor in Mexico-Stad genaamd Translogistic. Ik had deze plek al eerder bezocht voor zaken op het gebied van vrachtvervoer. Verder was het vliegveld voor mij ook het punt van vertrek en terugkeer bij reizen. Maar ik had het nooit echt leren kennen. Ik besloot om op het vliegveld te overnachten en eens goed te gaan rondkijken.

Ik liep over het gladde asfalt van de wegen die gebruikt werden voor het vrachtvervoer richting de terminals. Ik zag eruit als een zwerver, bruin van de zon, ongeschoren en vies. Ik kwam bij zonsondergang aan bij de terminal en liep door de openschuivende glazen deur naar binnen. Na een voettocht van zestien dagen door het stof en de viezigheid van de rand van de stad kwam ik opeens in een totaal andere wereld, met die uitgestrekte ruimte om me heen, de airconditioning en de levendige drukte. Ik besloot om te boeken in het hotel met de beste locatie, met uitzicht op de landingsbanen, maar het Hilton was te duur, zelfs voor het ruime budget dat ik mezelf had toebedeeld voor dit speciale moment van verbinding met de wereld. Toch bleef ik even in de lobby hangen voor een biertje. De ruimte met leren stoelen en lage tafels was rustig, er waren geen bezoekers en er gebeurde niet veel.

Ik vertrok uit het Hilton en wandelde nog wat rond tussen de gebruikelijke reizigers die samenschoolden in het horecagebied. Ik was verbaasd over het grote contrast tussen de stille lobby van het Hilton en de rest van het vliegveld, met al die groepjes vermoeide reizigers die samenklonterden bij de eetgelegenheden. Het vliegveld was een soort space age-stad in een bubbel. Ik hakte de knoop door en besloot in het Camino Real Hotel te gaan overnachten. Toen ik alle terminals langs was gelopen, met hun stewardessen, piloten, zakelijke reizigers en gezinnen, nam ik de lift naar boven, liep door een luchtbrug, ging weer naar beneden via een trappenhuis en wandelde vervolgens de grotachtige lobby van het hotel in.

Foto: Feike de Jong

Bij de lange receptiebalie vroeg ik naar de prijs van een kamer. Met mijn onverzorgde uiterlijk voelde ik me weinig op mijn gemak. Het personeel besteedde er echter helemaal geen aandacht aan en overhandigde me beleefd een sleutel. Ik was hier gewoon veranderd in een ietwat afwijkend uitgedoste Amerikaanse toerist. Ik liep via het trappenhuis met het uitzicht op de lobby naar mijn hotelkamer. Eenmaal in mijn kamer werd ik verrast door de geringe afmetingen in vergelijking met de kamers die ik eerder voor een fractie van de prijs had geboekt in officieuze motels. Ik nam een douche en schoor me, deed een schoon shirt aan dat ik in mijn tas had zitten en ging naar beneden, naar de lobby.

Het koele leer van de lobbystoel voelde vreemd aan, toen ik daar een biertje zat te drinken aan een van de lage tafels. Wachtende toeristen, sommige alleen, andere met hun tweeën, zaten rustig in kranten te neuzen. Ik begon me al snel te vervelen en liep de tunnel in naar het vliegveld. Hoewel het vliegveld zelf een vreemde plek was waar de nacht niet bestond, leek de dag al vroeg ten einde te lopen. De winkels waren gesloten en ik begon de moed te verliezen. Misschien waren de toeristen die bij de eetgelegenheden rondhingen de enige nachtbrakers op het vliegveld en ging verder iedereen netjes slapen.

Toen kwam er uit een van de tunnels een man tevoorschijn die me meedeelde dat ik naar de Angus moest gaan. In gebrekkig Engels vroeg hij me 200 pesos voor deze speciale tip. Na door de armoedigste delen aan de periferie van Mexico-Stad te hebben gelopen werd ik nu behandeld als een toerist die net uit het vliegtuig was gestapt. En ik liep toch al die kant op.

Beledigd weigerde ik te betalen. Ik liep een eindje door een tunnel naar de entree van het Angus steakhouse. Dat is een restaurantketen die alom bekend staat om de schoonheid en extreem korte rokjes van de serveersters. Een maître met lange benen, gekleed als een van de elfjes van de Kerstman, leidde me naar de bar zonder zich hierbij ook maar ietsje meer dan strikt noodzakelijk in te spannen.

Ik ging zitten en keek rond. Onder de gasten die voor hun bord steak aan de tafels zaten, zag ik veel groepjes zakenlieden. Op een podium speelde een muzikant greatest hits op een synthesizer. Jawel, ik had het feestje op het vliegveld gevonden. Ik zag hoe twee buitenlandse zakenlieden door een lokale promotor naar binnen geleid werden en zichtbaar opfleurden bij de aanblik van de elfjes. Steaks en vrouwen – hier waren ze helemaal op hun plek. De vermoeidheid en arrogantie verdwenen van hun gezichten als sneeuw voor de zon. De jonge lokale promotor had het goed aangepakt.

Al vrij snel had ik door wat voor dynamiek er speelde in de groepjes zakenlui. Qua groepsgrootte ging de voorkeur duidelijk uit naar drietallen. De baas, zijn rechterhand en een jongere loopjongen, wiens taak het was ervoor te zorgen dat de hoge heren zich amuseerden. De baas zag je doorgaans zwijgend zitten nadenken over zijn plannen, met een zweem van ongeduld op zijn gezicht. De rechterhand was opener en meer bezig met wat er zich in het hier en nu afspeelde. Zonder enige reserve maar ook zonder de verplichting charisma uit te stralen verleende hij zijn support aan de leider. Voor de derde man was dit moment een unieke kans om zichzelf te bewijzen. Hij moest de conversatie weer vlottrekken wanneer er te lange stiltes vielen, juist stil zijn wanneer stilte geboden was, of het podium op stappen en karaoke gaan zingen om de bazen te vermaken.

Natuurlijk waren niet alle groepen hetzelfde, ervan afgezien dat het allemaal zakenlui waren die daarom allemaal een of andere plek in een hiërarchie innamen. Het groepje dat mij het meest aansprak waren drie mannen die overduidelijk werkzaam waren in de olieindustrie. Hardwerkende mensen die van vlees hielden en elkaar al lang kenden. Geen spelletjes, een eenvoudige kledingstijl en een waardige houding tegenover de elfjes – steakminnende Texanen.

Het minst beviel mij een groepje perfect verzorgde en geklede leidinggevenden die zo te zien iets aan het vieren waren. Toen ik met het air van een doodgewone Amerikaanse toerist een foto van hen probeerde te maken bedekten ze meteen hun gezicht. Er kleefde iets glads en zelfingenomens aan dit drietal – een directeur met een knap, scherp getekend gezicht dat je zo in een soapserie zou kunnen tegenkomen, een gezette man van de financiële afdeling met een portfolio in zijn handen en dan nog de pluimstrijkende derde die het feest aan de gang moest houden.

Als je wilt zien hoe de wereld in elkaar zit en wat voor oppervlakkige stromingen haar voortdrijven, neem dan een kijkje bij de steaks en elfjes van het Angus steakhouse op het vliegveld.

Mijn gekozen waardering € -

Feike de Jong is prijswinnend onafhankelijke journalist met meer dan twintig jaar ervaring in Mexico waar hij voor locale, engelstalige en Nederlandstalige media heeft gewerkt als onderzoeksjournalist en correspondent. Steden en megasteden, klimaatverandering en energiesector zijn hoofdthema's van zijn werk met immer een oog voor het menselijke verhaal. Vanuit zijn achtergrond als filosoof onderzoekt hij de 21ste-eeuw vanuit zijn randen.