De poëziebundel Vergezichten en gezichten (1954) van M. Vasalis (1909 –1998) ligt tegenwoordig nog op weinig koffietafels, maar het gedicht ‘Eb’ uit deze bundel is een eigentijds leven gaan leiden. Het gedicht — of strofen eruit — staat in rouwadvertenties, op muren, posters, en op porseleinen bekers. Het is opgenomen in trainingsboeken, wordt op uitvaarten voorgedragen en sommigen dragen het zelfs bij zich als tatoeage. Dit is het gedicht:
Eb
Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
iedre minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door ’t ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.
Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
‘Eb’ — of citaten eruit — is onder andere ook te lezen aan de Koning Boudewijnpromenade in Oostende (B), op een muursteen in Brugge (B), en in de lounge van een hotel in Naarden. Het staat op een raam van het Poëziecafe in Den Haag en op een muur in Leiden.
Kila van der Starre: ‘Blijkbaar verwoordt ‘Eb’ allerlei soorten emoties. Mensen putten er kracht uit, het kan een letterlijke verwijzing naar de zee zijn, en ook wel naar de dood. In principe geldt voor alle gedichten dat de betekenis kan verschillen per persoon, per moment en per materiële drager, zelfs wanneer de tekst van het gedicht ongewijzigd blijft.’
We kennen gedichten, verzen, rijmpjes, volksliederen. Wat bedoelt u met poëzie?
‘Voor mij is er weinig verschil. Ik vind het vooral interessant wat mensen er zélf bij denken. Waar denken ze aan als het over ‘poëzie’ gaat? Waarom noemen ze de ene tekst een gedicht en een andere een rijm?
Voor mijn proefschrift ‘onderzocht ik via enquêtes welke associaties bepaalde benamingen bij mensen oproepen. Het zal niet verrassen dat je met het woord ‘poëzie’ minder mensen over de streep trekt dan met het woord ‘gedicht’. Dat geldt ook voor jongeren. Bij poëzie denken mensen al snel: dat is moeilijk, een hoog niveau, dat is niks voor mij. Jammer, want als je met ze over gedichten praat, reageren ze veel positiever. Hoe je een bepaalde tekst noemt, is daarom normatief. Je kiest er ook je doelgroepen mee.
Poëzie heeft geen specifieke kenmerken.
Overigens spelen Instagram-dichters — dat is een vrij nieuw fenomeen — juist bewust met dit imago. Ze noemen hun werk ‘versjes’ en zichzelf ‘versjesmaker’ Dat klinkt toegankelijk, hoewel hun werk net zo goed complex kan zijn. Ze combineren hun gedichten vaak met traditionele media, zoals handgeschreven teksten, typemachineletters en polaroidfoto’s. Dit alles om een bepaald publiek te bereiken.’
Ik ben benieuwd hoe u zelf verscheidene teksten noemt. Wanneer is voor u iets poëzie, een gedicht, rijm of vers?
‘Dat hangt af van de context waarin de tekst staat. Staat er op een muur een tekst met een bordje erbij dat het straatpoëzie is? Dan is het poëzie. Zegt iemand: ‘ik ga een gedicht voorlezen’, dan volgt voor mij een gedicht. Koop je een boek met kinderversjes, ook prima. Ik heb daar een droge functionalistische kijk op. Juist omdat er helemaal níets is wat een tekst tot een gedicht, een vers of poëzie maakt. Niet de vorm en niet de inhoud. Poëzie heeft geen specifieke kenmerken. Je kunt nooit alleen op basis van de tekst zeggen wat het precies is.’
Een mijmering, opgeknipt en onder elkaar gezet, kan poëzie zijn. Dezelfde zin terloops zeggen, wordt niet als poëzie ervaren?
‘Wat u zegt. Het ligt dus niet aan de tekst, hoe je het noemt, maar aan de context. Ik vergelijk poëzie graag met beeldende kunst. Begin vorige eeuw werd er een urinoir als kunst bestempeld en Fountain genoemd (Marcel Duchamp streek met de eer, maar het idee was van Elsa von Freytag-Loringhoven – red.). Er zijn zelfs zeventien exemplaren van Fountain in omloop – onder andere in Tate Modern in Londen en in The National Museum of Modern Art in Kyoto. Ze worden ready mades genoemd.
Dit gebeurt ook met taal. ‘Zo publiceerde de dichter Ton van ’t Hof de bundel Fantastisch dat je dit kan!, dat bestaat uit een letterlijke weergave van het sportcommentaar bij de Tour de France in 2010. ‘De Amerikaanse dichter Kenneth Goldsmith nam in 2001 alles op wat hij gedurende een week zei en tikte dat uit in een poëziebundel. Deze voorbeelden laten zien hoe de definitie van kunst werkt.’
Hoe bent u zo geïnteresseerd geraakt in dit onderwerp?
‘Ik ben meertalig opgevoed, dat maakt dat ik taal als concept erg interessant vind. Mijn moeder is Brits, mijn vader is Nederlands. Als kind woonde ik in Japan, waar ik spelenderwijs ook Japans leerde. Ik las veel, ook gedichten, en ik dacht vaak na over de betekenis van woorden. Waarom konden sommige familieleden me wel verstaan als ik iets zei, en niet als ik iets anders zei? Dat fascineerde me erg.
Toen ik in Utrecht ging studeren, merkte ik dat er heel verschillend over poëzie wordt gedacht en gesproken. Op de universiteit behandelden we geschreven poëzie. In mijn vrijetijd bezocht ik poetry slams (wedstrijden in het voordragen van gedichten – red.) en beluisterde ik veel gedichten online. Tijdens mijn master ben ik academisch over die kloof binnen poëzie gaan nadenken.’
We kunnen dan niet om het radioprogramma Candlelight heen, waar u in uw proefschrift ook aandacht aan besteedt.
‘Er zijn altijd veel grappen over dat programma gemaakt, niet in het minst omdat programmamaker Jan van Veen de gedichten van zijn luisteraars over liefde, verlies en rouw zeer gedragen voorlas, vergezeld van aanzwellende violen die het lied Greensleeves ten gehore brengen.’ (Candlelight bestaat sinds eind 1967 – red.):
Toen ik jou voor het eerst zag, heb je mij vlinders gegeven
Jouw ogen, je mond en glimlach, zijn me altijd bijgebleven …
‘Poëzie die anders is dan die in boeken wordt uitgegeven, wordt al snel weggezet als minder goed, minder interessant. Maar Jan van Veen, die helaas afgelopen februari is overleden, nam de inzendingen zeer serieus. Hij zei dat niemand zou begrijpen waar het over ging, als hij daar ‘hoogdravendere’ poëzie zou voordragen.
De Candlelight-gedichten grijpen terug op 18e en 19e-eeuwse ideeën over gedichten: ze rijmen, zijn soms metrisch en gaan over grote emotionele thema’s. De meeste hedendaagse dichters gebruiken vooral de vrije-versvorm. De vormen bestaan naast elkaar, net als in de beeldende kunst. Er hangt veel experimenteels in musea, tegelijkertijd blijven schilders naaktmodellen en landschappen schilderen.’
Welke betekenis geven mensen aan poëzie?
‘De belangrijkste waarde van gedichten is dat je er emoties mee kunt uitdrukken die groter zijn dan je alledaagse gevoelens. Bij dichters vinden mensen woorden en zinnen voor wat ze zelf willen zeggen, maar waar ze zich te onmachtig of verlegen bij voelen. Dit gebeurt vooral bij verdrietige en vreugdevolle zaken. Daarom zijn er vaak gedichten bij uitvaarten en in rouwadvertentie, en ik wijs ook graag op songteksten van popmuziek.
Die waarde geldt voor alle poëzie. Verrassender is wat ik ontdekte over poëzie buiten het boek, namelijk dat mensen gedichten ook gebruiken om een eigen identiteit uit te dragen. Met een gedicht kunnen ze een status uitdrukken, een sociale klasse, of bepaalde smaak.’
Heeft u daar voorbeelden van?
‘Bij mensen thuis, in hun interieurs kun je gedichten aantreffen waarmee ze zich willen onderscheiden. Denk aan een sierkussen met een strofe, een poster of kalender met een gedicht, een versregel op serviesgoed. Die teksten zeggen iets over de bewoners.
In rouwadvertenties kan een gedicht de identiteit of eigenschappen van de overledene verwoorden, maar net zo goed ook die van de nabestaanden. Heel persoonlijk wordt het als iemand een strofe, of zelfs een heel gedicht op zijn of haar huid laat tatoeëren.’
‘Sociale media hebben de mogelijkheid om de eigen identiteit te bevestigen en vleugels te geven. Ontelbaar veel mensen delen daar gedichten om te laten zien wie ze zijn, of hoe ze naar de wereld kijken. Dat kunnen eigen gedichten zijn, of bestaande. Ze kunnen die voordragen, ernaar verwijzen of de tekst in beeld brengen.
Als je het breder trekt, kan een gemeente ook gedichten gebruiken om te laten zien wat haar imago is, en dat van haar inwoners. Het kan onderdeel zijn van citymarketing, maar gedichten in de openbare ruimte kunnen ook onderdeel zijn van onze herinneringscultuur. Vaak staan er gedichten op monumenten, bijvoorbeeld om de Tweede Wereldoorlog in herinnering te houden. Emotie, de identiteit van het volk en het verwerken van gebeurtenissen komen daar dan samen.
Zo vind je in het centrum van Amsterdam, en in Gorinchem (Buiten de Waterpoort):
Een volk dat voor tirannen zwicht
Zal meer dan lijf en goed verliezen
Dan dooft het licht …
(Henk van Randwijk (1909-1966) uit Bericht aan de levende – red.).
Nog een voorbeeld is het monument ‘Cirkels in het groen’ (1995) dat Emmeloord heeft geplaatst ter gelegenheid van vijftig jaar vrede. Op grote metalen cirkels staat uit het gedicht ‘Vrede’ van Leo Vroman (1915-2014):
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen;
alle malen zal ik wenen
Deze regels verschenen ook in de Smidstraat in Nijmegen op een monument ter nagedachtenis van de omgekomen joodse burgers.
Op sociale media zie je dat gedichten vooral bij actuele gebeurtenissen een belangrijke rol hebben. Een goed voorbeeld vind ik: ‘Reisopdracht’ van Riekus Waskowsky (1932-1977):
Reisopdracht
en als je weggaat …
regen, er dreigt regen,
storm blaast zand
over de wegen,
men moet z’n ogen beschermen.
angstige vogels zwermen
boven het land.
de lucht is zwart.
… zeg langzaam:
Ik hou van regen.
Ik hou van storm.
Ik ben niet bang.
Na terroristische aanslagen is dit gedicht in een hoog tempo gaan circuleren. Mensen schreven in comments: “ik ben niet bang”. Waskowsky overleed in de jaren zeventig, maar zijn woorden werden en worden hergebruikt om een nieuwe context betekenis te geven. Zijn gedicht kreeg zelfs de functie van collectieve therapie. Collectieve therapie verschafte ook het radioprogramma Candlelight na de ramp met de MH17, na de moord op Anne Faber, en na 9/11. Luisteraars stuurden massaal gedichten in die daar werden voorgelezen. Zo verwerkten ze samen deze gebeurtenissen. Dat is ook een mooie functie van poëzie buiten het boek.’
Ik ben erg benieuwd naar gedichten als tatoeage.
‘Daar heb ik het meeste over geleerd, omdat ik daar het minste over wist. Het is erg interessant dat mensen dat doen, ook omdat die vorm zo privé is. Straatpoëzie is letterlijk in de ruimte, maar de meeste tatoeages zijn verborgen onder kleding. Meestal heeft een tatoeage één of enkele dichtregels, soms een compleet gedicht. Veelvoorkomende regels zijn van Neeltje Maria Min: Voor wie ik liefheb wil ik heten, en Lucebert: Alles van waarde is weerloos. Het kan ook een compleet gedicht zijn op iemands rug of kuit.
De bedoeling van poëzietatoeages is vaak om een gebeurtenis of iemand in herinnering te houden. Uniek is dat die tatoeages ook een reminder kunnen zijn van een levensmotto. Bijvoorbeeld voor mensen die fysieke of mentale gezondheidsproblemen hebben, of hebben gehad. Om te bevestigen: ik mag er zijn, ik ben blij dat ik er ben, ik houd vol. Voor mijn onderzoek vond ik negentig respondenten met zo’n tatoeage. Velen vertelden: “als ik het even vergeet, als ik mezelf eraan wil helpen herinneren, dan raak ik mijn tatoeage aan en dan weet ik: hier sta ik voor, dit is mijn levensmotto.” Ik vind het heel bijzonder dat poëzie die rol kan vervullen.’
Gedichten werden eeuwenlang mondeling doorgegeven door minstreels en troubadours, tot in de twintigste eeuw waren er ook gezongen sages, zoals over Het Vrouwtje van Stavoren, dat mijn grootmoeder vaak zong, en dat ons leert hoe hoogmoed ten val komt.
De eeuwenoude geschiedenis van poëzie was altijd gezongen – want die kun je makkelijker herinneren. Een ander woord voor poëzie is lyriek, dat woord komt van ‘lier’, het muziekinstrument. Songteksten heten lyrics. En het woord drukt ook emotie uit: denk aan ergens lyrisch over zijn.
Het Vrouwtje van Stavoren is een voorbeeld van een lyrische aanspreking. De dichter spreekt de luisteraars aan: ‘Komt vrienden hoort een lied, dat duid’lijk zal verklaren, wat eenmaal is geschied, voor meer dan duizend jaren…’ . Dit gebeurt nog steeds in veel songteksten: ‘Heb je even voor mij’.
Sinds de uitvinding van het schrift zijn de dichters en luisteraars vaak niet meer in één ruimte bij elkaar. Toch is veel straatpoëzie wel lyrisch. Soms lijkt het zelfs of het gebouw, of de dijk een stem heeft.
Over mondelinge overdracht gesproken, bijzonder is dat spoken word nu een rol krijgt bij belangrijke momenten, zoals in de VS bij de inauguratie van Joe Biden. Spoken word komt steeds meer in de belangstelling, terwijl de vorm helemaal niet nieuw is, want mondelinge overdracht bestaat al eeuwenlang om mensen te onderrichten, regels op te leggen, gebeurtenissen door te geven, en ook wel als vermaak.
Hoe is het in het buitenland gesteld met poëzie buiten het boek?
Elk land gaat er anders mee om. Nederland besteedt er veel aandacht aan. Het heeft eens per jaar een Poëzieweek, wat best uniek is. We hebben een Dichter des Vaderlands en er is relatief veel straatpoëzie, ook omdat veel gemeenten een stadsdichter benoemen. Er zijn veel subsidies en initiatieven.
In Engeland staan gedichten gepubliceerd in de metrotreinen, tussen de advertenties. Daar vind je ze minder op muren. In Perzische landen is het heel normaal om veel gedichten uit het hoofd te kennen en in Midden- en Zuid-Amerika zie je dat dichters vaak samenwerken met popartiesten. Opvallend is bijvoorbeeld ook dat de Nederlandse straatpoëzie tamelijk a-politiek is. Veel feel good. Buiten ons land kan ze veel activistischer en politieker zijn, zoals in Mexico over mensen die vermist zijn en vrouwen die vermoord worden.
Een eeuw geleden was dat wel anders in Nederland, gezien de levensliederen en smartlappen uit die tijd.
Inderdaad werden er toen veel minitragedies gezongen over kindersterfte, armoede en dronken vaders. Ga je nog verder terug in de tijd dan is veel poëzie religieus: op tegeltjes, in liederen en op bidprentjes.
Nu we het over religie hebben, in mijn onderzoek ontdekte ik ook dat poëzie tegenwoordig deels de functie overneemt van religieuze teksten. Dat wordt duidelijk in rouwadvertenties. Ik heb ze bestudeerd in niet uitgesproken religieuze kranten vanaf de jaren vijftig. In de loop der jaren neemt de poëzie daarin toe, terwijl Bijbelse strofen en psalmverwijzingen afnemen. Uit dit deel van mijn onderzoek blijkt ook wie de twee meest voorkomende dichters in rouwadvertenties al die jaren zijn, namelijk Nel Benschop — vooral met: ‘Rust nu maar uit, je hebt je strijd gestreden’, en Toon Hermans, met onder andere: ‘Sterven doe je niet ineens, maar af en toe een beetje.’
Het lijkt erop dat de opkomst van poëzieavonden en -evenementen correspondeert met de afname van kerkbezoek. Dat klinkt wel logisch, omdat die bijeenkomsten een soort zingeving kunnen bieden.’
Zijn er binnen Nederland nog regionale verschillen?
‘Dat heb ik niet onderzocht. Wel is er buiten het boek veel ruimte voor streektalen en dialecten, zoals Twents, of Maastrichts. Bewoners willen hun taal graag uitdragen en anderen er in de openbare ruimte mee confronteren.
U benadrukt in uw proefschrift ook dat poëzie buiten het boek zorgt voor democratisering: er komen andere groepen aan bod.
Bij poëzie in boekvorm besluiten poortwachters of iemands werk wel of niet wordt uitgegeven, en ook of er publiciteit voor komt. Dan heb ik het over de uitgevers, recensenten en jury’s. Zij hebben veel macht in de keuze wat goede en slechte poëzie is. Die poortwachters waren lange tijd vooral mannen. De laatste jaren breken er veel andere groepen in de poëzie door. Vooral buiten het boek, want daar hebben de poortwachters geen zeggenschap: iedereen kan iets op internet plaatsen, of insturen naar Candlelight. Poëzie is nu veel diverser: meer vrouwen, meer mensen van kleur en meer jonge dichters. Online is er veel meer aandacht voor queer-thema’s en politieke stemmen. Door het mediumverschil komen er andere typen poëzie, en hierdoor ook ander publiek.
Is het einde van de gedrukte bundel nabij?
Op dat punt zijn we lang niet. Het papieren boek neemt nog steeds een belangrijke plaats in. Het is ook niet zo dat alle poëzie buiten het boek per se makkelijker of minder doorwrocht is.
Uit alles blijkt dat er steeds samenhang is tussen binnen en buiten het boek, twee kanten op. Een deel van straatpoëzie komt uit bundels. Andersom verschijnen voordrachten soms alsnog in gedrukte vorm. Ze kunnen niet zonder elkaar, en zo is het altijd geweest sinds het boek bestaat. Alleen hebben we in de literatuurgeschiedenis in de afgelopen eeuw gedaan alsof het boek het belangrijkste medium is. Als mensen zeggen: poëzie is dood, bedoelen ze dat de bundels niet meer gelezen worden. Dat is een beperkte kijk op gedichten.
###
Bio:
Kila van der Starre (1988), is neerlandica en werkt onder andere als docent aan de Universiteit Utrecht op de afdeling Moderne Nederlandse Letterkunde. Ze studeerde Literatuurwetenschap en Taal- en Cultuurstudies en promoveerde begin 2021 op het prijswinnende proefschrift ‘Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie’, dat vrij te downloaden is via haar website (kilavanderstarre.com). Van der Starre geeft regelmatig lezingen over poëzie en ze is een veelgevraagd jurylid van stipendia en prijzen op het gebied van literatuur en poëzie. Ze is voorzitter van de jury van de P.C. Hooftprijs 2024.
Voor poëzie in de openbare ruimte richtte Van der Starre in 2017 de website www.straatpoezie.nl op, waar ze nog altijd moderator van is. Inmiddels zijn daar circa 3300 voorbeelden terug te vinden. Nog wekelijks krijgt ze nieuwe ‘vondsten’ toegestuurd.
Foto: Sandra Hoving