Precies toen we dachten dat ons leven maakbaar en ons sterven bestelbaar was, liet de dood opnieuw zijn tanden zien

Leven, dat was zelf de slingers ophangen. En sterven deden we steeds vaker wanneer wij dat wilden. En precies op het hoogfeest van maakbaarheid en bestelbaarheid was daar: corona. De dood gromde en toonde ons opnieuw zijn tanden. Wie is dat monster, met wie we maar niet uitgevochten raken? Uitvaartondernemer Joost Kisner en klinisch psycholoog Manu Keirse kijken hem recht aan.

De dood? Uitvaartondernemer Joost Kisner heeft er weinig mee. Wat kan hij voor een overledene nog betekenen? Jawel, natuurlijk, de laatste verzorging, die is heel belangrijk. Het dode lichaam netjes opbaren. Zorgen dat tijdens de afscheidsdienst de kist recht staat. De wensen van de overledene eerbiedigen. Maar, vraagt hij zich hardop af, doe je dat voor de dode, of voor de levenden?

Als hij de overledene in de kist heeft gelegd, draait hij zich om en kijkt hij een gezin in het betraand gezicht. Hebben zíj hem niet nodig?

Er zijn voor de uitvaartondernemer veel manieren om rouwende geliefden te ondersteunen. Zelf vindt hij de laatste verzorging een uitgelezen moment. Het liefst doet hij die met de familie erbij, bij voorkeur in de avond, als het schemert. Het zijn intieme momenten. Sommigen vinden het maar niks. Ze zouden vader of moeder voor het eerst bloot zien, en dan ook nog eens dood. Laat maar. Anderen doen het graag. Het is het laatste dat ze kunnen betekenen. Sommigen kijken mee. Alles is goed. ‘Het is helemaal mama’, zeggen ze op het eind. ‘Ze ligt er mooi bij.’ Kisner weet niet precies wat ‘mooi’ is, want zo mooi is het allemaal toch niet, de dood en het verdriet, maar als de familie tevreden is, dan is hij het ook.

Steeds vaker willen nabestaanden bij die laatste dingen meehelpen, valt hem op. Het taboe is er een beetje af. Men beseft dat het zo zorgzaam dichtbij zijn dierbare momenten oplevert, waarop later met gevoelens van warmte kan worden teruggeblikt.

Sommigen vinden de laatste verzorging maar niks. Ze zouden vader of moeder voor het eerst bloot zien, en dan ook nog eens dood. Laat maar

Doodsoorzaak corona? Weg intimiteit
Maar toen was er ineens dat verschrikkelijke virus. De eerste coronamaanden waren onmenselijk. Doodsoorzaak COVID-19? Weg intimiteit. Nadat opa of oma eenzaam was gestorven, werd het lichaam afgelegd door een gespecialiseerd bedrijf waar men steriel kon werken. Voor de familie waren er geen laatste aanrakingen. Geen condoleance ook. Geen omhelzingen, geen kussen.

Dat de aula niet meer vol zat, was niet eens zo erg, zegt Kisner. De dertigmensenuitvaarten konden zelfs best intiem zijn. Wat in de zaal zat, was er op uitnodiging, meestal zeer betrokken, door de overledene gekend en gezien. Mensen voelden zich ook nog eens vrijer met elkaar, voorgangers en uitvaartverzorgers incluis. Kisner leidde een uitvaart waarbij hij gewoon tussen de mensen zat terwijl hij de afkondigingen deed. Wat moest hij achter die lezenaar, dacht hij. Ja, er ontstond ook ruimte voor mooie dingen.

Maar al dat steriele gedoe, dat was voor nabestaanden verschrikkelijk. Sommigen hadden er al een heel traject opzitten, waarin ze dwalend over totaal geïsoleerde ic’s in astronautenpakken en met brillen op achter plexiglas schermen iets van nabijheid met de stervende probeerden te organiseren. En dan zo’n kaalgeslagen uitvaart erachteraan. Triestig.

Uit de dood keert iemand niet terug
Al die afstandelijkheid zal zijn sporen nog gaan trekken, weet de Vlaamse klinisch psycholoog Manu Keirse. In Nederland en België is hij een veelgevraagd rouwspecialist. Een uitvaartviering, zegt hij, is de maatschappelijke uitdrukking van persoonlijk verdriet. Toen maar dertig mensen die viering mochten bijwonen, viel de maatschappelijke dimensie voor een zeker deel in het water. Daarbij opgeteld de nood aan lichamelijke intimiteit werden nabestaanden veel belangrijke momenten ontnomen. Belangrijk, want momenten die een leven lang bijblijven. Eigenlijk staat het gebrek eraan een goede voltooiing van een mensenleven in de weg. Dat is nogal wat. Van een reis komt men eens weer thuis, uit de dood keert iemand niet terug.

Door systemen en gewenning heen moet men altijd de misère van de ander zien, parafraseert hij de filosoof Levinas. Als bestuursvoorzitter van vier woonzorgcentra in Vlaanderen verordonneerde hij in diens geest dat ook in de prille coronatijd nabije familie aan het sterfbed van terminaal patiënten welkom moest zijn. Simpelweg omdat het voor geliefden zo verschrikkelijk belangrijk was om te zien hoe iemand afscheid zuchtte, hoe hij de laatste ogenblikken keek, wat hij nog zei.

Wie door de toen vigerende regelgeving van die momenten werd beroofd, had veel belang bij een verslag van zorgpersoneel dat aanwezig was. Waren de laatste woorden ‘Ik heb jullie allemaal heel graag gezien’, dan moest de familie daar vanaf weten. Ze waren een kostbaar geschenk om na te laten.

Sterven in eenzaamheid is niet nieuw
Over eenzaam sterven gesproken, zegt Keirse, dat is niet iets nieuws. Jaren geleden deed hij er als wetenschapper in een ziekenhuis onderzoek naar. Wat bleek: van mensen boven de tachtig jaar blies 31 procent op eigen kracht, in het bijzijn van precies niemand anders, de laatste adem uit. Terwijl: hun sterven werd verwacht. Nota bene.

Dat wij gaandeweg de zorg voor onze geliefden aan instituten en organisaties hebben overgeheveld, dat heeft daar wel mee te maken, zegt hij. Ooit stierven we in huis, omringd door familie. Op de schouders werden we meegenomen en rondom het altaar te rusten neergelaten. Middenin het leven was er zo altijd wel een sprankje dood. In onze huizen, in onze families, in onze dorpen, in onze kerken. Sterfelijkheid danste om ons heen. We rekenden ermee dat zij op een dag ons de hand zou reiken. Eindig waren we en om de drommel dat we het wisten.

Sterfelijkheid danste om ons heen. We rekenden ermee dat zij op een dag ons de hand zou reiken. Eindig waren we en om de drommel dat we het wisten.

Ons groeiend geloof in wetenschap en vooruitgang deed dat besef langzaam doven. Zachtjes duwden we de dood van ons af. Letterlijk: kerkhoven middenin het dorp werden akkers in de periferie. Figuurlijk: van een min of meer neutrale gegevenheid veranderde de dood in een bedreiging, een hinderlijk en laatste obstakel op weg naar werkelijke vooruitgang. Maar we zouden het nemen, op een dag.

Toen was er pats corona.

De dood belandde op redactietafels ter obductie
In de eerste coronamaanden werd op de redactietafel van zo ongeveer alle media, ook de niet-confessionele, het lichaam van de dood voorzichtig ter obductie neergelegd. Wie was zij toch, die wij verbannen hadden? Een vraag die menig duider stelde, niet namens zichzelf, maar namens de gehele samenleving. We waren met haar onbekend geraakt. Nu was ze er ineens, onbesteld en overvloedig.

Er is daar een kind gestorven
Zijn promotor in Leiden deed Keirse in 1989, na de afrondende plechtigheid, een beeldje cadeau. Het staat nog steeds op zijn bureau. Keirses onderzoek ging over de eerste opvang van ouders die kinderen bij geboorte verliezen. Het beeldje kwam uit Centraal Afrika en het was afkomstig van een zeer primitieve stam. In die stam was het gebruikelijk dat de vader van een doodgeboren of kort na de bevalling gestorven kindje met een boomstronk naar de plaatselijke beeldhouwer ging. Die sneed er een beeldje uit, dat de moeder vervolgens met linten op haar rug droeg, maandenlang, overal naartoe. Voor heel het dorp was zichtbaar: er is daar een kind gestorven. We spreken over de jaren tachtig en negentig, toen het in onze cultuur nog normaal was om een dood kind direct na geboorte bij de ouders weg te nemen. Vaak zagen ze het niet eens. Praten erover deed men evenmin.

Als cultureel antropologen vroeger een nieuw volk bestudeerden, vertelt Keirse, bekeken ze eerst nauwgezet de rituelen bij geboorte en bij sterven. Daarin kwam het volkseigene het meest tot uitdrukking.

Leren leven met de dood voor ogen
Kunnen wij dat wat die stam deed, en misschien nog steeds doet? Zeker, denkt Keirse, maar dan zullen we, zoals hij in zijn boek Zie de mensook al opschrijft, weer moeten leren leven met de dood voor ogen. Dat zal onze omgang met onszelf, de ander en de samenleving ingrijpend veranderen, denkt hij. We gaan niet slapen voordat we onze ruzies hebben bijgelegd. Morgen kan het te laat zijn.

Zullen we er ook niet neerslachtig van worden? Ben je mal, zegt hij. Zelf haalt hij zijn gehele leven al adem op de wijs van memento mori, en hij is er een zeer optimistisch mens onder gebleven. Toen zijn dochter nog studeerde, bracht ze de weekends thuis door. ‘Ik kom ‘es kijken of mijn ouwe papa nog niet dood is’, zei ze dan. Hij vindt het zelf nog altijd een prachtige formulering. Hahaha, hij moet er weer om lachen.

Toen zijn dochter nog studeerde, bracht ze de weekends thuis door. ‘Ik kom ‘es kijken of mijn ouwe papa nog niet dood is’, zei ze dan. Hij vindt het nog altijd een prachtige formulering

In de wolk van eigen sterfelijkheid
Kisner is niet iemand die voortdurend in de wolk van zijn eigen sterfelijkheid loopt. Misschien is hij te druk met de dood van anderen. Maar door al die begrafenissen en crematies heeft hij al wel de stippellijntjes voor zijn eigen uitvaart gezet. Veel mensen vragen hem er grappig genoeg ook naar. Zeg Joost, hoe wil jij dat het straks bij jou gaat? Het wordt open katholiek, met veel muziek, van Arvo Pärt en Huub Oosterhuis. Als hij binnenkort sterft, wil hij begraven, als hij oud sterft wil hij gecremeerd worden. Want in het eerste geval is hij nog te bezoeken, door Roger bijvoorbeeld, zijn partner, maar als hij 95 wordt, wie zal dan nog bij hem aanlopen? Kinderen heeft hij niet. Voorts, niet vanuit een smakeloze aula, maar vanuit een mooie kerk wil hij uitgevaren worden, op schouders gedragen, statig en met aandacht. Wat hij ook beslist niet wil: zo’n karretje met de kist erop, dat door vrienden door het grind wordt geduwd en waarvan dichtbij het graf de kist weer als een pak suiker wordt opgetild. Mensen moeten stijlvol gekleed zijn. Thuis moeten ze hebben nagedacht over wat ze aantrekken. Wat bijvoorbeeld niet kan: op skeelers en in korte broek. Kisner maakte het mee.

In schoonheid zit troost
Laat het allemaal druipen van schoonheid. Want in schoonheid zit troost. Keirse bevestigt het. Bij de oude Grieken, vertelt hij, in de tijd dat de geneeskunst zich nog in een zeer prematuur stadium bevond, bracht men kunst, muziek, kortom schoonheid naar de ziekenhuizen, omdat met er vanuit ging dat die troostend of zelfs genezend werkten.

In rituelen, mits goed uitgevoerd, schuilt ook troost, zegt Kisner. De roomse uitvaartliturgie staat er bol van. Neem het absoute, semantisch overigens op geen enkele wijze gelieerd aan dat woord waaraan het doet denken. Het absoute is het slotritueel van de viering, waarbij de overledene onder begeleidende gebeden wordt besprenkeld met wijwater en daarna bewierookt. Het is het moment waarop de overledene wordt overgedragen aan God, of preciezer: aan de engelen; zij zullen de dode ten paradijze geleiden. Als het allemaal met aandacht gebeurt, dan wordt er echt iets aangeraakt, zegt Kisner.

Bij de oude Grieken bracht men kunst, muziek, kortom schoonheid naar de ziekenhuizen, omdat met er vanuit ging dat die troostend of zelfs genezend werkten

De laatste douche
Zelf mocht hij een tijd geleden de uitvaart van een vriendin begeleiden. Hij had die met haar al goed voorbereid. Samen met andere vrienden, geen gewijden, ging hij in de viering voor. Kisner wilde graag twee dingen doen. Eén: de verwelkoming achter in de kerk. Vanaf de vloersculptuur Rorate (‘Dauwt hemelen van omhoog en wolken regent de gerechte’), een kunstwerk in de Amersfoortse Sint-Franciscus Xaveriuskerk, zeer betekenisvol voor hen beiden, zou hij haar tot voor het altaar brengen. En twee: het absoute. Maar dat zou op zijn manier gebeuren, had hij er nadrukkelijk bij gezegd.

De paaskaars, die ze ooit van de kerk had gekregen en die daarna bij haar thuis had gestaan, was meegenomen naar de kerk en achterin ontstoken. De kaars ging voorop, zij erachteraan. Zeer ontroerend, vond Kisner het. En toen was er ten slotte dat laatste ritueel. Kisner en diens gestorven vriendin, die samen veel roomse humor hadden, noemden het absoute ook wel de laatste douche. Hij kon het niet laten dat precies zo tegen haar te zeggen. ‘Lieve vriendin’, zei hij, ‘dit is je laatste douche.’ En hij zette haar er vervolgens ook echt onder, er ging flink wat water overheen. Hetzelfde vervolgens met wierook. In wolken… Zijn stem stokt.

Naarmate hij ouder wordt moet hij steeds vaker een traantje wegpinken. Dat is niet altijd prettig. Soms wordt een uitvaart daardoor heel zwaar. Hij huilt niet, maar hij voelt druk in zijn buik, de mensen op de eerste rij, die zien het.

Praatje-liedje-praatje-liedje-praatje-liedje
Kisner zei het al: de roomse traditie is van rituelen vergeven. Bij menig begrafenis ervaart hij de troostende kracht die ervan uitgaat. Maar hij doet ook veel niet-religieuze uitvaarten. En niet zelden bespeurt hij daar een zekere verlegenheid met rituele gebruiken. De mensen willen wel, maar ze weten niet hoe. Als hij niet ingrijpt, verzandt een dienst gemakkelijk in wat hij noemt praatje-liedje-praatje-liedje-praatje-liedje, en dan gaat iedereen weer naar huis. Maar, zegt hij liever tegen nabestaanden, we gaan een leven afsluiten, het moet wel gaan over degene die voor ons ligt. We kunnen het over alle vakanties hebben, over dat oma zoveel van parkietjes hield en prachtig kon breien. Allemaal belangrijk, maar we moeten oma met elkaar toch ook iets dieper zien aan te raken: wie was zij nou, hoe is zij zo geworden, en wie was zij voor ons?

We kunnen het hebben over dat oma zoveel van parkietjes hield en prachtig kon breien, maar we moeten oma met elkaar toch ook iets dieper zien aan te raken: wie was zij nou?

Om dat aan te raken, kun je eigenlijk niet om rituelen heen. Als die er vanuit de gelovige traditie niet zijn, moet je ze zelf bedenken. Het hoeft niet per se ingewikkeld te zijn. Laatst bedacht hij met een weduwe dat er een ritueel van verbinding moest komen. Laten we een touw meenemen en dat allemaal vasthouden, stelde hij voor. Nee, zei die vrouw, ik heb op zolder nog lappen van de verkleeddoos van de kinderen van vroeger. Ik laat mijn kleinkinderen die lappen in stukken scheuren en dan binden we ze aan elkaar, en zo gaan we dan de aula door. Prachtig, zei Kisner. En wat doen we daarna met die stroken? Die neem ik mee naar huis, zei de vrouw. Nee, zei hij, die gaan met je man mee naar beneden. En zo gebeurde het.

Geen overgang naar iets anders
Wat is de dood? Einde van het leven, formuleert Kisner gedecideerd. Voor hem is het geen overgang naar iets anders, iets beters. Hij kan wel jaloers zijn op mensen die dat geloven. Een tijd geleden deed hij een uitvaart in een strenggereformeerde kerk. Er waren maar dertig mensen, maar er werd ge-zon-gen! Hij kreeg er kippenvel van. Als je dat toch zo kunt beleven, zo kunt geloven… Het maakt de rouw voor veel mensen ook lichter, ziet hij. Sommige richtingen gaan heel blijmoedig zo’n week door want papa is in de hemel. Voor mensen die het allemaal niet kunnen meemaken, kan het soms wel harder werken zijn, ja. Die zien niks geen toekomst voor pappie of mammie, het is gewoon klaar.

De dood is ook mysterie, zegt Kisner ten tweede. Waar was die vrouw gebleven, die hij na haar euthanasie keurig aangekleed doch levenloos in bed aantrof, met wie hij drie dagen eerder nog sprak, op de bank, kwiek van geest. Waar was ze? Volstrekte geheimenis.

Je kunt het ten derde ook op een heel andere manier bekijken. Zoals zanger Bram Vermeulen bijvoorbeeld: ‘Dood ben ik pas als jij me bent vergeten’, zong hij. Na je dood kun je nog heel lang leven, wil Kisner zeggen, als mensen je graf maar blijven bezoeken, je naam maar blijven noemen.

Keirse sluit zich erbij aan. Herinneringen zijn erg belangrijk, zegt hij. Verlies overleven is de herinnering herbeleven. Zo blijft iemand deel uitmaken van het leven. En is niet onze cultuur op herinneren gebouwd? Kijk naar de standbeelden op pleinen, onze straatnamen, postzegels, universiteiten, gebouwen, zalen. Er wordt wat vernoemd, herdacht, in herinnering gebracht.

Onze cultuur is op herinneren gebouwd. Kijk naar de standbeelden op pleinen, onze straatnamen, postzegels, universiteiten, gebouwen, zalen. Er wordt wat vernoemd, herdacht, in herinnering gebracht

Op gezette tijden stilstaan bij het leven van je dierbare
Wie zijn eigen geliefde wil blijven herinneren, doet er goed aan ook daartoe rituelen aan te wenden. Vroeger was er de jaarmis op de verjaardag van het sterven, maar vandaag hebben de meeste mensen niks meer met geloof en kerk. Keirse adviseert dan bijvoorbeeld op de sterfdag een wandeling door de natuur te maken, stil te staan bij muziek die de overledene graag hoorde, een boom te planten, een hoekje in de woonkamer in te richten, hoe dan ook op gezette tijden stil te staan bij het leven van die dierbare.

Men kan met het conserveren van de doden ook wel overdrijven. Keirse noemt de cryonisten, die zo sterk hopen op leven na de dood, dat ze gestorvenen tot -130 graden invriezen. Na het overlijden wordt hun bloed vervangen door het antivriesmiddel glycerol, waarmee beschadiging van weefsel wordt voorkomen. Men wil immers weldra geheel gaaf aan het nieuwe leven beginnen. Het is voor de doden in hun vriescel slechts wachten tot de wetenschap zover is. Keirse noemt ook de virtual reality-bril waarmee een Zuid-Koreaanse moeder vorig jaar haar jong overleden dochtertje Nayeon weer kon zien en spreken. Hij vindt het allemaal erover. Dat soort dingen moet je de mensen toch niet aanprijzen. Aanvaard beter dat het leven eindig is in plaats van zich in dat soort neppigheid te verliezen.

Design en technologie zullen evenwel onze omgang met de dood veranderen, liet de tentoonstelling (Re)design Deathvan het Limburgse museum Cube zien. Er werd een levenseinderobot geëxposeerd, die eenzaam stervenden troostte door met een computergegenereerde stem te zeggen: ‘Ik merk dat je aan het einde van je leven bent. Het is vervelend dat je vrienden en familie er niet zijn om je te steunen. Maar maak je geen zorgen: je hebt mij.’ Men vond er een wandelstok waarmee de as van een geliefde geleidelijk aan kon worden uitgestrooid, inclusief een app die de route opsloeg. De Data Mortis Cloud, waarin alle digitale documenten van de overledene konden worden opgeslagen. Apps waarmee men tot 25 jaar na de dood gepland tekst- en spraakberichten aan nabestaanden kon versturen. Sommige van de innovaties waren al beschikbaar en in gebruik.

Het instrumentarium waarmee Keirse de rouwende mens tegemoet treedt is minder hi-tech, maar vast en zeker troostender in zijn volstrekt menselijke normaalheid

Het instrumentarium waarmee Keirse de rouwende mens tegemoet treedt is minder hi-tech, maar vast en zeker troostender in zijn volstrekt menselijke normaalheid. Luisteren, luisteren, luisteren, is zijn devies. We vinden het vandaag verschrikkelijk moeilijk, weet hij. Al snel komt men met opmerkingen of raadgevingen. Men zoekt houvasten. Probeert aan te duiden. Dat kan allemaal uit een heel goed hart komen, maar het kan ongelukkig uitpakken. Luisteren is ook werkelijk lastig, erkent Keirse. Sterven is voor veel mensen vandaag een beangstigende situatie, omdat ze er nog zo weinig mee geconfronteerd zijn, er nauwelijks bij hebben stilgestaan, en dat ook niet willen. Wanneer mensen horen van het sterven van een vader of een moeder van deze of gene, hoort hij weleens zeggen: ‘Och, wat verschrikkelijk, ik hoop het zelf nooit mee te hoeven maken.’ ‘Nou’, antwoordt Keirse dan, ‘de enige manier om eraan te ontkomen, is zelf vroeg sterven.’ Jawel, daar schrikken ze van. Maar het toont hoe losgezongen de dood van het leven kan zijn geraakt. Ze is met angst en bange onzekerheid omgeven. Wie daarin zwelgt, zal geen goed luisteraar zijn. Luisteren vraagt om rust.

Rust in vrede.

Jasper van den Bovemkamp” Jasper van den Bovemkamp”

Mijn gekozen waardering € -