Schot voor de boeg – de legendarische smokkelreis van de Lammie (1)

De legendarische smokkelactie met de Helderse kotter de 'Lammie' in 1973, wordt alom beschouwd als het startpunt van de georganiseerde (drugs)misdaad in ons land. Op basis van het originele dossier van de Lammie, en unieke gesprekken met een inmiddels overleden bemanningslid, schreef journalist Joost van der Wegen het verhaal van de Lammie op. Via Reporters Online leest u de komende weken exclusief de eerste 19 hoofdstukken van dit criminele avontuur.

‘Het zijn schippers en het blijven schippers en als schippers hebben zij altijd al gesmokkeld’

(Criminoloog Petrus van Duyne in ‘Inzake Opsporing – verslag Enquêtecommissie opsporingsmethoden’, SdU, 1996)

1.

Met een klap liet Gerrit Rooks de deur van De Kopvisser achter zich dichtvallen. Hij keek een paar seconden om zich heen, liep naar de bar en hees zich op de barkruk die het dichtst bij de tap stond. Nadat hij zijn jas had uitgetrokken en die vervolgens met een grote boog op de afgedekte biljarttafel had gegooid, riep hij wat naar de man achter de tap. Kort daarop zette die hem twee glazen voor zijn neus. Een glas bier en een jong jenevertje. Gerrit sloeg het glas jenever in een beweging achterover, en verdunde het daarna met het bier.

Al jarenlang was Gerrit zijn beste maat. Als Dorus vis ging halen in de haven, was hij er ook te vinden. Zodra Dorus even naar de snackbar ging om wat shag te kopen, bewoog hij zich in zijn schaduw ook die kant op. Soms leek het alsof Dorus Gerrit vaker zag dan zijn eigen vrouw.

Na het kopstootje sloeg Gerrit nog een glas bier achterover. Zijn blik ontmoette even die van Dorus. In het café waren vanavond een aantal vaste klanten aanwezig. Dorus herkende de meesten van hen. Het waren bijna allemaal buren, vrienden of bekenden. Zijn eigen huisarts was er zelfs vanavond. Net als een ex-vriendin, van jaren terug. Dorus’ gedachten gleden af naar de jaren die hij met haar had doorgebracht. Net toen hij bedacht dat hij toch geen spijt had van de relatie die hij met haar was aangegaan, nam Gerrit ineens het woord.

‘He, Knopper, heb jij de laatste tijd nog wat vis gevangen met die boot van je? Misschien moet je gewoon eens een hengeltje uitgooien in de haven?’

Er klonk gegrinnik.

‘Mag ik je eens een vraag stellen, Dorus, een quizvraag’, zei Gerrit.

Dorus draaide zich met zijn hoofd langzaam om naar zijn vriend. Met de wenkbrauwen opgetrokken.

‘Nee, Gerrit, dat mag jij niet,’ antwoordde Dorus.

‘Maar je krijgt er drie keuzes bij!’

Dorus zweeg.

Gerrit maakte van het moment van stilte gebruik door het woord weer te nemen.

‘Hier komt de vraag: wat is een visboom?’

Aan de bar klonk weer gelach.

‘Het is A.: wat zullen we zeggen, een boom waar de oude Germanen hun vis in te drogen hingen?’

De aanwezigen keken naar Dorus, nieuwsgierig naar zijn reactie.

‘B. Het is een iepensoort die na drie jaar uitgroeit in de vorm van een schol, als je die vorm tenminste herkent.

Besmuikt klonk er weer gelach.

Of C: het zijn de scheepsonderdelen die aan de rechter en linkerkant van de boeg van jouw schip hangen, om het vissen makkelijker te maken. In jouw geval dus broodnodig, ha, ha.’

Net als hijzelf, lachten de kroeggasten nu uitbundig om het opzetje van de half zatte Rooks.

Dorus draaide zich om naar Gerrit, en keek hem indringend aan.

‘Nou, jongen. De enige vis die ik jou ooit zie vangen, is de haring die jij bij Nico wekelijks staat te happen, dus ik zou maar niet zo’n grote mond hebben, als ik jou was.’

Het schoot Dorus even door zijn hoofd dat hij om Gerrit op zijn nummer te zetten kon beginnen over zijn ex-vriendin die hem onlangs aan de kant had gezet, met als reden hetzelfde onsubtiele gedrag als dat hij nu liet zien. Maar daarmee zou hij Gerrit te veel op zijn ziel trappen, vond hij. Hij was er nogal kapot van geweest dat zijn eerste vriendin sinds jaren hem na twee maanden weer aan de kant had gezet. Het was zelfs pijnlijker dan dat. In die periode, zo had hij Dorus toevertrouwd, was zijn banksaldo nogal geslonken. Het had er alle schijn van dat Gerrits vriendin vooral zijn regelmatige inkomen op prijs had gesteld. Dorus wilde hem daar vanavond niet opnieuw mee confronteren. Liever wachtte hij af hoe de avond zich zou ontwikkelen.

Boooot

‘Opa, kijk ik vond op zolder, een foto van een ouwe boooot.’

Dorus geloofde niet wat hij hoorde. Gerrit zette nu de Zuiderzeeballade in, het lied dat hij een paar weken terug zelf nog zong, nadat hij zijn schip had gekocht. Hij werd voor schut gezet in zijn eigen stamkroeg.

Aan de bar nam iemand de rol van opa in het lied voor zijn rekening, met verdraaide stem.

‘Jochie, dat is een gelukkie, ik was dat prentje járen kwijt, ik heb nu weer een heel klein stukkie, van die goeie ouwe tijd.’

Alweer een lachsalvo, hoewel twee of drie gasten ook wat geërgerd in de richting van Gerrit begonnen te kijken. Een van hen was Dorus ex-vriendin. Ook zijn huisarts was zichtbaar geïrriteerd.

‘Eens ging de zee hier tekeer, maar die tijd komt niet wéér.’

Rooks sloeg bij het meezingen van de laatste zin zijn arm om Dorus heen. Maar hij verloor daarbij zijn evenwicht, waardoor hij van zijn barkruk gleed, en Dorus daardoor bijna meesleurde in zijn val. Dorus kon zich nog net vasthouden aan de koperen reling van de bar en greep Gerrits arm vast, zodat die niet op de harde houten vloer terecht zou komen.

Nu had hij het gehad met zijn vriend.

‘Verdomme, Gerrit, ik ben blij dat jij geen bemanningslid van mijn schip bent, want je bent nog niet eens in staat om op de wal je evenwicht te bewaren’, zei hij plotseling hardop.

Er viel een stilte in de kroeg, waar Gerrit geen raad mee wist. Alle blikken waren op de twee mannen gericht. Gerrit hield zich stil en keek schaapachtig naar Dorus, terwijl hij weer overeind krabbelde. Na een paar seconden bracht hij wat onverstaanbaars uit. Het klonk als een scheldwoord, en de aanwezigen hielden hun adem in. Maar Dorus reageerde niet op het gemompel van Gerrit, die ondertussen op een barkruk was gaan zitten en de aandacht naar zijn glas bier had verplaatst. Waar de schuimkraag inmiddels van was verdwenen.

 

 

 

 

Mijn gekozen waardering € -

Joost van der Wegen (1970) is (onderzoeks)-journalist op het gebied van criminaliteit, politie en justitie, inlichtingendiensten, slachtofferschap, en drugsbeleid. Hij publiceerde hierover onder meer in Metro, Panorama, Crimelink en Vrij Nederland. Voor Crimesite schreef hij het boek 'Onder spanning’, over politiewerk en PTSS. In 2018 werden zijn verzamelde misdaadreportages gebundeld in ‘Moordboek’ (Just Publishers).