Tweede Kamer krijgt minder te zeggen over kunstsubsidies. (Als de minister haar zin krijgt)

Sommige mensen lezen kerstverhalen tijdens de kerstdagen, anderen de interviewbijlagen van de kranten, en een enkeling doet dat met beleidsstukken.

Vrij veel mensen hebben de afgelopen dagen dus de ‘Adviesaanvraag’ van onze Minister van Cultuur gelezen. Ik in ieder geval. Wie dat ‘officieel’ niet gedaan kunnen hebben, zijn de leden van de Raad voor Cultuur, want het hele pakket kwam pas binnen toen daar iedereen al met de kater van de kerstborrel thuis zat. Als ze het lezen, kunnen ze al goed zien waar de minister op uit is. Dat is best veel.

Er zijn een kleine duizend pagina’s aan regionale profielen ingeleverd bij Cultuurminister Ingrid van Engelshoven. Uit de aanvraag blijkt dat de minister, noch iemand op het ministerie, die allemaal echt gelezen zal hebben. Is ook niet nodig: het hele pakket is doorgegeven aan de Raad voor Cultuur, die ze wel moet lezen. Of althans: de suggestie moet wekken dat de profielen gelezen zijn, als hij begin april met een advies komt. Voor nu is het belangrijk te letten op wat de minister eigenlijk voor advies wil hebben.

Eredivisie

De minister wil af van kamermoties waarin kamerleden, getriggerd door een of meer lobbyende BN-ers, een festival, museum of ander cultuurding de basisinfrastructuur binnen weten te moffelen. Die basisinfrastructuur is in zijn huidige vorm daar namelijk niet geschikt voor. Hij wordt nu gezien als een soort eredivisie van cultuur, terwijl er formeel helemaal geen instellingen in zitten, alleen maar ‘functies’. Zo kan de functie ‘nationaal en internationaal repertoiretoneel’ door de voormalige Toneelgroep Amsterdam, nu ITA, worden ingevuld, maar ook door een club als het Nationale Theater, of een nu nog op te richten kern van makers met snode plannen. De minister maakt in haar adviesaanvraag duidelijk terug te willen naar die ‘functies’.

Zo is er – bijna aan het eind van het 17 pagina’s tellende stuk – bijvoorbeeld de functie van ‘kennisinstituut’. Dat moet iets bovensectoraals worden waar allerlei bestaande instellingen aan kunnen bijdragen. Of daar ook bakstenen mee gemoeid zijn, laat de aanvraag in het midden. Vermoedelijk is de minister het blijst met een digitale online oplossing. Google ook. De kennis binnen de sectoren moet wat betreft de minister helemaal opgelost worden binnen de fondsen (Letteren, Mondriaanfonds, Podiumkunst, film, creatieve industrie), die daarmee alvast een grotere rol krijgen toebedeeld dan ze nu hebben.

In de sector beeldende kunst gaan de presentatie-instellingen allemaal naar het Mondriaanfonds, als de minister haar zin krijgt. Geen gedoe meer in de kamer of de instellingen in Amsterdam< Rotterdam of Utrecht zitten of in Groningen en Diepenheim. Daar hoeft de politiek zich niet meer mee te bemoeien. Dat mag het fonds oplossen.

Erfgoedwet

In de erfgoedsector – monumenten en (historische)kunstmusea – gaat de minister het verst. Zij wil eigenlijk het hele erfgoed onderbrengen bij de ‘erfgoedwet’. In de aanvraag staat het zo: ‘Hoe ziet de Raad een substantiële verschuiving van financiële middelen van de basisinfrastructuur naar de Erfgoedwet? Welke gevolgen ziet hij voor de sturing van en het toezicht op de rijksmusea? Welke mogelijkheden voor toezicht ziet de Raad? Ook vraag ik de Raad of en onder welke voorwaarden de bekostiging van de musea uitsluitend via de Erfgoedwet kan plaatsvinden.’

Met de verzwaring van de portefeuille van de cultuurfondsen, een grotere nadruk op regionale sturing en het verdwijnen van de musea uit de culturele basisinfrastructuur stelt de minister die feitelijk buiten werking. Zo komen we terecht in een systeem dat lijkt op het Britse: een nationale culturele raad die zonder directe politieke invloed de verdeling van de culturele budgetten bepaalt.

Fair practice

Is de rol van de politiek daarmee uitgespeeld? In grote lijnen wel, als die subtekst van deze adviesaanvraag tenminste wordt opgepikt door de Raad voor Cultuur. De politiek heeft dan over nog maar een ding echt wat te zeggen: de eerlijke besteding van het geld en de hoogte van het budget. En daar gaat de wat mij betreft nog altijd belangrijkste vraag van de minister over: ‘Wat zijn volgens de Raad de aandachtspunten indien de fair practice code een subsidievoorwaarde wordt bij financiering door het rijk, provincie en gemeente? Fair practice kan leiden tot hogere loonkosten. Ik ben benieuwd naar de opvatting van de Raad over de relatie tussen hogere loonkosten, eigen inkomsten en productie.’

Met de minister zijn veel anderen daar ook benieuwd naar. Als de fair practice code inderdaad een werkbare code wordt, en niet verzandt in het bureaucratische gruis waarin zoveel andere codes zijn ontaard, dan zou het verankeren van die code in de subsidievoorwaarden onvermijdelijk leiden tot een stevige daling in het gesubsidieerde cultuuraanbod. Als het budget niet groeit, en daar ziet het nu naar uit.

Tot nu toe lijkt er echter weinig draagvlak voor zo’n actie, getuige de vaagheid waarin de discussies over de arbeidsmarktagenda al ontaard zijn. Zou de raad de minister adviseren om die zompige polder droog te leggen? We weten het in april.

Mijn gekozen waardering € -

Coöperatie van journalisten én lezers. Sinds 2009.