Waarom meer dan 2,5 miljoen Nederlanders nauwelijks kunnen lezen en schrijven

De OESO komt met schrikbarende cijfers over toenemende laaggeletterdheid in Nederland. Dat is erg, maar niet nieuw. Het is allang een groot probleem, terwijl er best wat aan te doen is.

In dezelfde week waarin het kabinet mobiel internet tot basisbehoefte verklaart, komt de OESO met het alarmerende bericht dat maar liefst een op de zeven Nederlandse 15-jarigen daar bij gebrek aan lees- en schrijfvaardigheid weinig anders mee weet aan te vangen dan angry birds spelen. Veertien procent laaggeletterden is niet alleen veel, het percentage blijft ook stijgen, ondanks de stapels rapporten die met name de Stichting Lezen en Schrijven er nu al vele jaren over publiceert. Eerder dit jaar keek de Algemene Rekenkamer eens goed naar het Nederlandse zogenaamde laaggeletterdenbeleid, en concludeerde zuinigjes dat er “sprake is van een kloof tussen het probleem en de gekozen aanpak.” Hoog tijd dus om de beroemde vraag van Lenin te stellen: “wat te doen?”

Digitale muren

Allereerst is dat natuurlijk eens met een praktisch oog kijken naar wat er aan de hand is, en of het echt zo ernstig is. Nou, ernstig is laaggeletterdheid zeker. In een land waar bijvoorbeeld overheid en banken zich in hoog tempo achter digitale muren terugtrekken, is een mens steeds vaker op zijn eigen lees- en schrijfvaardigheid aangewezen. Het bankkantoor waar altijd iemand zat die je hielp, is inmiddels immers voorgoed gesloten, om maar een voorbeeld te noemen. Zelfs een hypotheek kan (dat wordt straks vanzelf: moet) via e-mail geregeld worden. Wie dan op zijn best met hangen en wurgen door een eenvoudig formulier heenkomt, heeft het zwaar en loopt grote kans van het ene misverstand in de andere verkeerde beslissing terecht te komen. En een baan? Banen waarvoor een goede leesvaardigheid niet echt nodig is, worden steeds zeldzamer. Zelfs de eenvoudige thuishulp moet een hele administratie bijhouden. Wie slecht leest, krijgt in eenentwintigste-eeuws Nederland niet veel kansen.

Toch telt ons land zo’n twee à drie miljoen mensen die zo moeizaam lezen dat ze niet goed kunnen meekomen. Het precieze aantal is moeilijk te schatten, niet alleen doordat verschillende onderzoeken verschillende maatstaven hanteren, maar ook omdat laaggeletterden meesters zijn in het bagatelliseren en ontwijken van hun probleem, inclusief onderzoek ernaar. “Och, dat heb ik in mijn werk toch niet nodig,”  antwoordde in 2012 maar liefst 80 procent van de laaggeletterden die wél aan een onderzoek meewerkten op de vraag of ze geen hinder ondervonden van hun beperkte leesvaardigheid.

Boot gemist

Die zee van laaggeletterden valt grosso modo in twee heel verschillende groepen uiteen: volwassenen en scholieren.

De volwassenen hebben de boot allang gemist. Een deel van hen heeft daar werkelijk vrede mee, daar valt weinig eer aan te behalen. Maar er zijn er ook heel wat die best alsnog op een beter niveau willen komen. Ze hebben last van hun handicap, maar schamen zich er ook vaak voor, zodat ze niet gemakkelijk hulp zoeken, laat staan vragen. Er zijn wel cursussen, onder meer onder auspiciën van die Stichting Lezen en Schrijven, maar of die erg effectief zijn, is onduidelijk. Ook zijn het er in elk geval veel te weinig (er zijn op veel plaatsen wachtlijsten, over of dat aan geldgebrek ligt, lopen de meningen uiteen) en zijn ze waarschijnlijk niet gemakkelijk genoeg te vinden. Ze zouden via scholen (ook laaggeletterden halen hun kinderen op) en huisartsen actief maar tegelijk discreet gepromoot moeten worden. En wachtlijsten voor mensen die hun schaamte overwonnen hebben en gemotiveerd zijn om iets te doen dat maatschappelijk heel wenselijk is? Hoe stom kan beleid zijn!

Nog merkwaardiger is het dat het Nederlandse onderwijs jaar in, jaar uit een enorme stroom leerlingen aflevert die niet in staat zijn om met een redelijk niveau van begrip te lezen. Was het aanbrengen van lees- en schrijfvaardigheid niet de allereerste, fundamentele kerntaak van het hele onderwijs? Zelfs rekenen veronderstelt leesvaardigheid. En een fabriek die veertien procent uitval produceert, gaat wegens gebrek aan kwaliteit gewoonlijk binnen de kortste keren over de kop, maar op onze scholen maakt men zich op geen enkele manier druk over wat toch wel een stug volgehouden wanprestatie mag heten – en nee, roepen dat het in het buitenland óók zo gaat, is geen excuus. Daar zijn onze kinderen immers niet mee geholpen.

Hopeloze achterstand

De juffrouw van de Stichting Lezen en Schrijven die Radio 1 had opgetrommeld om het OESO-rapport te duiden, wist niets beters te melden dan dat ons leesonderwijs waarschijnlijk niet leuk genoeg is. Tja, die leeslijsten hè? En kwam er maar eens een echte schrijver op school om samen een verhaal te lezen, of te schrijven, dan zou het vast beter gaan! Noem het naïef, noem het oppervlakkig en ondoordacht, het gedachtegoed van de Stichting maakt in elk geval de indruk van een weinig vertrouwenwekkende janboel.

Die woordvoerster zag namelijk tenminste twee dingen compleet over het hoofd. Ten eerste moet het leeuwendeel van het aanleren van leesvaardigheid op de basisschool plaatsvinden, als er nog lang geen leeslijsten of echte schrijvers in zicht zijn. En op die basisschool gaat het mis, zodat kinderen met zo’n achterstand en zo gedemotiveerd het voortgezet onderwijs binnenkomen dat er geen houden meer aan is. In plaats van dat kinderen op de basisschool flink worden aangepakt, leren de zwakkeren er al heel lang dat ze het toch niet kunnen, en dat dat helemaal niet erg is. Toen ik ooit zelf op een VMBO-school werkte, konden collega’s die in het basisonderwijs begonnen waren tot op het semester nauwkeurig aangeven wanneer leerlingen met een vaak hopeloze achterstand op de basisschool de aansluiting waren kwijtgeraakt. Vanaf dat moment hadden ze er voor spek en bonen bijgezeten, tot ze met almaar gegroeide achterstand en al bij het voortgezet onderwijs werden gedumpt. Daaraan zal intussen niet veel verbeterd zijn.

Lawaaiklassen

Omgekeerd lijkt de kans dat een kind dat het programma van de basisschool werkelijk probleemloos afrondt later alsnog laaggeletterd raakt, te verwaarlozen. De schade ontstaat dus al op de basisschool. Een belangrijke oorzaak daarvan is dat onderwijzers vanzelf van probleemkinderen afkomen. Kinderen verdwijnen ook als ze niet “bij” zijn en slecht presteren vanzelf naar de volgende klas, en daarna naar het vervolgonderwijs. Dat moet veranderen, en dat kan door het zittenblijven terug te brengen. Dat dwingt onderwijzers om als een kind “achter raakt” meteen in actie te komen en zoals het hoort het gat dicht te fietsen. In managementjargon: maak de onderwijzer probleemeigenaar.

Het tweede punt dat de woordvoerster over het hoofd zag was de giftigheid van die typisch Hollandse leukheidsmanie. Een interessante aanwijzing daarvoor is het grote verschil in prestaties tussen de 15-jarige jongens en hun vrouwelijke leeftijdgenoten. Bij de jongens blijkt volgens de OESO maar liefst 18 procent laaggeletterd, terwijl de meisjes niet verder komen dan 11 procent. Dat zijn uiteraard niet de succesvolle studieuze bollebozen, maar gemiddeld tamelijk laag gemotiveerde, zwakke leerlingen. Van jongens is bekend dat ze bij leutigheid veel gemakkelijker dan meisjes uit het oog verliezen waar het echt om gaat. Zo zou het heel goed kunnen dat de notoir chaotische lawaaiklassen in het Nederlandse basisonderwijs voor ongedurige, snel afgeleide types funest zijn – de jongens voorop.

Onderwijs kan en mag best enthousiasmerend, bevredigend, en zelfs leuk zijn, maar daar dragen leutigheid en gebrek aan discipline niet werkelijk toe bij. Van al die lolligheid lijken, de percentages laaggeletterde schoolverlaters in aanmerking genomen, juist de zwakkeren de dupe te worden.

Mijn gekozen waardering € -

Taalkundige, schrijver, vertaler en wetenschapsjournalist @rik_smits_ @RikSmitsAuthor