Witte geef geld

Elke week in DNP's Collectie: een hoofdstuk uit een journalistieke klassieker, opnieuw uitgegeven door Fosfor. De eerste: 'Witte geef geld' van Marcia Luyten.

Twee jaar lang woonde Marcia Luyten in Kigali, de hoofdstad van Rwanda. Dichtbij huis en op rondreis leerde ze vele Afrikanen kennen, van haar eigen kok en tuinvrouw tot zakenmannen en een minister. Aan de hand van hun opzienbarende, soms aangrijpende levensverhalen, schetst Luyten een caleidoscopisch portret van hedendaags Afrika. Zo beschrijft ze het hartverscheurende vluchtverhaal van een Tutsivrouw, bezoekt ze een Congolees opvanghuis voor heksenmeisjes, en is ze getuige van duiveluitdrijvingen.

Luyten behoort tot een nieuwe generatie witten in Afrika: niet belast met de ‘white man’s burden’, maar verlangend de bewoners van dit gekwelde continent gelijkwaardig tegemoet te treden. In Witte geef geld laat zij zien hoe Afrika volgens zijn eigen logica werkt. En dat we er met onze westerse ideeën soms helemaal naast zitten.

Marcia Luyten (1971) is econoom en cultuurhistoricus, schrijver, journalist en publicist. Sinds 2012 is zij presentator van het programma Buitenhof. Ze schrijft voor onder meer NRC Handelsblad en Vrij Nederland.

Hoofdstuk 1Boer Sam

Hij kijkt zijn koe in de ogen en alles komt tot rust. Iets mooiers, zegt Sam, bestaat niet. Fluwelen ogen in een fluwelen beest. De koe maakt in Sam Nkuzi een dichter los. Alles wat echt de moeite waard is, vindt hij terug in het aanbeden dier.

Hier in Rwanda wordt Sam begrepen. Andere rijke Tutsi-mannen hebben net als hij kuddes koeien: een kudde voor de melk en een kudde voor de sier. In de weekenden zoeken de mannen elkaar en hun koeien op. Dan schudden ze de stad van zich af en zijn ze net als hun vaders en hun grootvaders: geen minister, officier of handelaar, maar mannen van het land. Eerlijke boeren.

Nu eens geeft de een de ander een koe cadeau – een grotere blijk van genegenheid bestaat volgens Sam niet, een grotere verplichting evenmin – en de mannen praten alleen nog maar koeienpraat.

Wat geef je ze te eten? Hoeveel melk krijg je per dag en is die goed vet? Hoe houd jij de koeien schoon van teken? Waar ík nu toch zaad vandaan heb… Raad eens van wie ik een koe heb gekregen?

Iedereen verstaat elkaar. Dat was wel anders toen Sam tussen zijn twintigste en dertigste in Montreal in Canada woonde. Daar kon hij met zijn liefde voor het rund weinig kanten op. Hij was er verliefd op een prachtig meisje. Ze had een blanke huid. Hij wilde haar het grootste compliment maken dat een man een vrouw geven kan en zei: ‘Jij bent zo mooi, je hebt de ogen van een kalf.’ Nadat zijn lief hem een klap had gegeven en hij de bons had gekregen, besloot Sam dat hij beter met een Afrikaanse vrouw kon trouwen.

Als mijn man Jeroen en ik op een zaterdagochtend wegrijden uit Kigali om met Sam naar zijn koeien te gaan, zet de boomlange Rwandees een cowboyhoed op. De hoed staat hem goed. Met de kakibroek en kakihemd in westerse outdoorstijl had hij een Marlboro-Afrikaan kunnen zijn.

Een bezoek aan de beesten heeft zo zijn voorschriften. Hoed op is er één. Later op de dag wijst Sam een bevriend zakenman terecht vanwege zijn onbedekte hoofd. De man was in een gepantserde Mercedes naar de weilanden en de stallen even buiten de stad gekomen, om hier van Sam een jonge vaar cadeau te krijgen. Als het moment van de overdracht is gekomen, zegt Sam: ‘Zet jij eens snel je hoed op.’ De zakenman weet dat hij het spel volgens de regels van de gever moet spelen, en pakt van de achterbank van de Mercedes zijn hoed. Met beleefde tegenzin zet hij het ding op zijn hoofd. Op zijn kruin staat dan een donkergroen jagershoedje met een veer aan de zijkant.

Sam koestert de rituelen die voortkomen uit zowel bijgeloof als uit de hang het bijzondere van het koeienbeest te onderstrepen. Hij legt uit dat hij liever geen bezoek meeneemt naar de koeien omdat hij dan niet zeker weet of alle regels zijn nageleefd. Wie de avond tevoren bladeren van de cassavewortel heeft gegeten of isambaza, de kleine visjes uit het Kivumeer, moet uit de buurt van zijn koeien blijven. Sam leerde het van zijn vader: cassave en isambaza maken de dieren van streek.

Op het land wil Sam eten en drinken als een boer. Toch koopt hij in Kigali een halve krat ijskoud Heineken-bier in plaats van dat hij zelfgestookt bananenbier drinkt. ‘Bij het platteland hoort bier,’ zegt Sam met dezelfde stelligheid waarmee hij al zijn wijsheden poneert. En buiten de stad eet Sam het eten van de landman: spiezen met geit, spiezen met bief en gebraden halve kippen. In de stad drinkt hij gin tonic. Eten slaat hij dan liever over, want hij let op zijn lijn. Sam snuift misprijzend als een Rwandese familie deinend in haar eigen vet voorbijkomt. Hij is te veel westerling om overbodige kilo’s aan zijn lijf te kunnen zien als een teken van rijkdom. Hoe welgesteld hij is, laten zijn acht koeien zien.

Sam Nkuzi is een man die ertoe doet. Niet als boer, hij boert voor de lol een beetje in het weekend. Sam is groot in zaken: hij is directeur van water- en stroombedrijf Elektrogaz. Eerder leidde hij het telefoonbedrijf Rwanda-tel. Net na de oorlog, in 1994, was in het hele land nog nergens een verbinding die werkte. Een paar jaar Sam Nkuzi later had Rwanda een goed telefoonnetwerk. Maar het is de mobiele telefonie waar Sams ingenieurshart naar uitgaat. Hij noemt het zijn lovebaby. Met het mobiele telefoonbedrijf Rwandacell hielp hij de Rwandese regering aan haar meest winstgevende onderneming. En ook al zit Sam nu in stroom en water, zijn liefde voor de apparaatjes is gebleven.

Telkens als ik Sam zie, heeft hij een nieuw toestel. Tot voor kort werden zijn telefoontjes steeds kleiner, totdat hij ineens een enorm apparaat, formaat brillenkoker, op tafel legde. Zijn nieuwste mobieltje kan op internet. Het heeft ook een luidspreker die de binnenkomende telefoontjes over de hele tafel laat klinken. Binnen een uur wordt hij gebeld door de chef-staf van het leger, door de hoofdaanklager van het Openbaar Ministerie en door de president.

Aan de nummers die op zijn eigen toestel binnenkomen, ziet hij niet alleen wie er belt, hij weet ook wanneer diegene zijn telefoonnummer kreeg en wat voor soort abonnement de beller heeft. Alleen bellers met een ‘echt nummer’ worden serieus genomen. Tegen een Nederlandse tv-journalist zei Sam: ‘Ik neem geen telefoontjes aan van toestellen met een pre-paid kaart. Alleen nummers met een abonnement beantwoord ik. Ik maak een uitzondering voor Jeroen en Marcia. Zij hebben ook zo’n goedkope kaart.’

Sam is de enige die weet hoe je je eigen telefoonnummer verbergt. Ieder ander die op zijn telefoon de nummerweergave uitschakelt, kan het netwerk van Rwanda-cell niet meer gebruiken. Juist Sams anonimiteit verraadt zijn identiteit. Als hij belt, laat mijn scherm in plaats van een nummer drie kruizen zien.

‘Hi Sam.’

Het blijft even stil.

‘Hóé weet je dat ik het ben?’

Sam praat liever dan dat hij luistert. Over zijn successen kan hij dan ook mooi vertellen. Avondenlang vertelt hij over zijn geslaagde stunts. Voor de duvel niet bang, moeten we weten.

In dit land betaalt geen enkele minister zijn water- en elektriciteitsrekening, vertelt Sam. Dat hebben ze nooit gedaan en dat waren ze ook niet van plan. Gratis stroom en water is een voorrecht dat ze toekomt, vinden de ministers. De net aangetreden baas van Elektrogaz kon het leeuwendeel van zijn rekeningen niet innen. Tijd voor nieuwe zakelijkheid, besloot Sam, en hij stuurde iedere minister een herinnering.

‘Ik heb eerst geprobeerd ze tot betaling te verleiden,’ buldert Sam de vrolijke lach van de man die het gelijk aan zijn zijde weet. ‘Zonder resultaat. Vervolgens probeerde ik ze te overtuigen. Uiteindelijk heb ik geweld gebruikt.’ Sam sloot ministers en hun departementen af van water en stroom. Thuis en op het werk zaten Rwanda’s ministers al dagen zonder stroom, toen Sam werd ontboden bij een kabinetsberaad. Hij zat tegenover de voltallige ministerraad, toen hem werd gezegd: ‘Zo, en is het nu over en uit met die flauwekul?’ Sam was voorbereid. Hij had de salarisstroken van alle bewindslieden te pakken gekregen. Daarop stond hoeveel iedere minister per maand krijgt vergoed voor zijn elektriciteitsverbruik: 150.000 Rwandese Francs (300 euro) de man. ‘Geachte excellentie, meest gerespecteerde minister, dank voor uw uitnodiging, staat u mij toe excellentie…’ Sam moet er hard om lachen. ‘Zo begin ik mijn verhaal, ik betuig mijn respect in een tiental beleefdheidsfrasen, en zeg dan: ‘Excellenties, zou het gaan om een persoon van buiten dit gebouw, iemand die weigert te betalen voor de spullen die hij koopt, dan zouden wij met zijn allen zeggen: dat is een dief. Maar hier aan tafel kan ik dat natuurlijk niet zeggen. U, waarde ministers, u heeft mij aangesteld en mij een opdracht gegeven. U heeft mij gevraagd Elektrogaz winstgevend te maken. Dat is precies waar ik mee bezig ben. Als u vindt dat ik mijn werk niet goed doe, ontsla mij dan.’

In hoge kringen werd gefluisterd dat Sam weggepromoveerd zou worden. Dat hij te weinig steun en te veel praatjes had. Hij zou ergens ver weg tot ambassadeur worden benoemd.

Geruchten en roddels zijn in Rwanda cruciale politieke instrumenten. Wie uit de gratie van de politieke top raakt, wordt doeltreffend uitgeschakeld: die vlucht, verdwijnt of gaat dood. Iemands aftocht uit het publieke leven – of hij nu zakenman is, journalist of politicus – wordt ingeleid door een campagne om die persoon zwart te maken. Het zijn vaak geruchten over gesjoemel met geld die de val van een machtig iemand inluiden. Het nieuws dat die persoon in diskrediet brengt, wordt wekenlang rondgepompt, totdat het beeld van een stiekeme oplichter zulke scherpe contouren heeft gekregen, dat niemand er meer aan twijfelt. Het ontslag of de arrestatie is dan niet meer dan de slotakte in een vertrouwde regie.

Maar Sam bleef. De betalingsherinnering ook. Sam mag dan eigenzinnig en onaangepast lijken, hij heeft meer macht dan de mannen en vrouwen die officieel gezagsdrager heten. In Afrika spelen de meeste ministers poppenkast. Voor het echte stuk moet je achter de schermen zijn.

De president van Rwanda is Sams naaste vriend. Allebei zijn ze Tutsi. Beiden groeiden op in Oeganda als zoon van Rwandezen die eind jaren vijftig moesten vluchten en allebei zijn ze het Engels en niet het Frans machtig. Elk jaar skiën ze samen in Canada.

Op een avond in september stormde Sam mijn terras op. Het was onze zevende afspraak op een rij, de zes voorgaande had hij afgebeld of hij was gewoon niet komen opdagen. Maar hij moest dringend een film zien die was gemaakt door de Nederlandse tv-ploeg die naar Rwanda wilde komen. Sam zou de hoofdpersoon in hun film over Rwanda worden, maar hij wilde zijn medewerking niet toezeggen voordat hij iets van de makers had gezien.

Buiten adem stond hij voor me. Het speet hem verschrikkelijk, zei hij, en hij had dit niet kunnen voorzien, maar ‘the boss’ was net terug uit New York. Daar had president Kagame gesproken met George Bush en Joseph Kabila over de oorlog in Congo, en de president had een spoedberaad belegd. Niet met de ministerraad, maar met zijn echte adviseurs.

De ministers kwamen apart naar hem toe om de stroomrekening te regelen. Ze zeiden: ik snap het heel goed, Sam, en ik zal ook echt betalen. Maar in godsnaam, laat me dan vanaf nu, in plaats van met terugwerkende kracht betalen. De minister van Financiën staat er slecht voor. Hij is de langst zittende bewindsman en wordt door Sam voor de volle zeven jaar aangeslagen. Sam grinnikt: ‘Hij mag in termijnen betalen.’

Ik zit met Sam aan de rand van het zwembad van sportclub Nyarutarama. Sam is een stem; ik kan zijn gezicht niet zien, zo donker is het. Deze vrijdagavond is het water stil en het terras leeg. Dit is de club waar de president tennis speelt en waar het personeel meneer Nkuzi kent. Sam: ‘Hier is als bij mij thuis.’

De steile weg ernaartoe loopt in flauwe bochten het dal in. Links ligt de golfclub, rechts liggen de sauna, sportschool en tennisbanen van Nyarutarama. Even verderop staat het huis van Sam. De weg naar de club heeft geen gaten, hij slingert op glanzend glad asfalt naar beneden. De gele lijnen langszij en de witte strepen in het midden doen absurd aan. Zelfs de drukste weg door Rwanda heeft op enkele stukken alleen maar een middenstreep. Geen enkele secundaire weg in Afrika heeft interpunctie op zijn asfalt.

Sam babbelt gemakkelijk als hij praat over zijn overwinning in de ministerraad. Maar hij doet geheimzinnig over hoe hij tijdens de oorlog zo dicht bij de macht raakte. Hij schrikt als ik hem vraag naar wat hij begin jaren negentig in de bush zou hebben klaargespeeld. Toenmalig legeraanvoerder Paul Kagame was de oorlog tegen het Hutu-regime begonnen, en ingenieur Sam Nkuzi zou de legerleider aan de onontbeerlijke radioverbinding hebben geholpen.

‘Uhm, wat is daarover bekend dan?’

Maar Sam veert meteen terug in zijn rol van braniemaker. ‘Haha, er wordt veel over mij gekletst, ja.’

‘Radioverbinding in de wildernis?’ gaat hij dan toch verder. Hij vertelt wat een radiotransmitter weegt, hoe lastig het is om aan stroom te komen, en dat batterijen en accu’s natuurlijk geen optie waren. Uiteindelijk is het gelukt. Hoe? Daar kan hij niks over zeggen.

Toen in 1990 de burgeroorlog in Rwanda begon, keerde Sam naar het land van zijn ouders terug. Hijzelf had nooit in Rwanda gewoond, hij groeide op in Oeganda en werkte als twintiger in Canada bij een telecombedrijf. Sam werd geboren toen zijn moeder in 1958 in barensnood de grens met Oeganda overstak. Het waren dagen, niet lang voor Rwanda’s onafhankelijkheid in 1960, dat de haat jegens Tutsi’s snel toenam.

In de bijna veertig jaar Belgische kolonisering raakten etnische en sociale tegenstellingen vervlochten. Macht en rijkdom vielen toe aan de Tutsi’s – een categorie die vroeger verwees naar een levenswijze: die van veeboer en herder. De meerderheid van de Rwandezen, de Hutu’s, waren landbouwers. In 1957 publiceerden Hutu-leiders een aanklacht tegen hun onderdrukking door de vijftien procent Tutsi-minderheid. In de jaren die volgden werden duizenden Tutsi’s in Rwanda vermoord, meer dan honderdduizend verlieten hun land om er de eerstvolgende dertig jaar niet meer terug te komen. Nog steeds wordt 1959 gezien als het jaar dat de genocide begon. Althans, in de historiografie van de Tutsi’s.

De meeste Hutu’s denken met trots aan 1959 terug. Voor hen was het de ‘sociale revolutie’: 1959 is het jaar dat ze zich van hun knechting bevrijdden na honderden jaren overheersing door de Tutsi-minderheid. En nu het eindelijk zover was, moest de Hutu-emancipatie duur worden betaald. Tutsi’s die in Rwanda bleven, hadden nauwelijks toegang tot hoger onderwijs, tot het leger en tot de macht. Totdat in 1990 het Rwandees Patriottisch Front (nu regeringspartij RPF) zich als bevrijdingsleger presenteerde. Vanuit de Oegandese diaspora viel het leger van Paul Kagame aan. ‘De Tutsi’s komen terug,’ sloeg het Hutu-regime alarm. ‘Ze komen terug en ze zullen ons land afpakken. Ze zullen ons weer net zo onderdrukken als ze tot 1959 hebben gedaan.’ De bevolking bleek gevoelig voor de hetze. Het probleem zou nu voorgoed worden opgelost. Nadat op 6 april 1994 een nog steeds onbekende dader het vliegtuig van Hutu-president Habyarimana uit de lucht schoot, werd de Hutu-bevolking opgeroepen het kapmes op te pakken en zijn Tutsi-buren af te maken. Ruim achthonderdduizend Tutsi’s en tienduizenden gematigde Hutu’s werden vermoord in de grootste massaslachting uit de Afrikaanse geschiedenis.

Als we bij de boerderij aankomen, haalt Sam het bier uit zijn pick-up. Met zijn ogen op zijn kudde gericht, wipt hij de doppen van de flesjes. Even is hij week en trots tegelijkertijd. Samen kijken we naar de koeien. Het ruikt hier heerlijk. De geur van hooi en mest stemt kosmisch mild. ‘Die stevige zwart-wit gevlekte bij de waterbak kreeg ik cadeau,’ vertelt Sam. ‘Van Nelson Mandela. Met drie veeartsen kwam ze in een vliegtuig.’

Het is een moment waarop stadsmensen plattelandsgeluk delen. Ik vertel op mijn beurt over paarden en betreur hardop dat Rwanda een land zonder rijdieren is. Dan wijs ik naar Jeroen: ‘In Jeroen zit een beetje een boer.’

Sam kijkt verbaasd.

‘Zijn hele jeugd maakte Jeroen kaasjes van de melk die hij zelf had gemolken.’

‘Goh.’ Zoveel landelijkheid had Sam niet achter mijn man gezocht.

Trots voeg ik toe: ‘Elke ochtend voor het naar school gaan, molk Jeroen zijn geit.’

Even is het stil. Dan brult Sam het uit. Hij giert zo dat de tranen over zijn wangen stromen. ‘Een geit? Jij molk een geit?! Jezus zeg, een kerel die een geit melkt!’

Jeroen knikt me toe. Ik word bedankt.

Het eerste lege bierflesje belandt met een boog in de struik achter ons. Onze ogen kijken nog verrast het flesje na, als Sam het volgende aan zijn lippen zet.

‘Dat zou je in Nederland niet doen,’ zegt Jeroen. ‘Bij ons wordt alles gerecycled.’

‘Hier wordt ook alles gerecycled,’ zegt de man die helemaal niet van vermaningen houdt. ‘Kom hier over een halfuur terug. Dan zijn alle flesjes weg. Die worden vandaag nog gebruikt om water in te doen.’

Sam heeft gelijk. Ik kijk naar de grond waar intussen een bergje kroonkurken ligt, en weet dat ook die zullen worden opgeraapt. De Afrikaan is een scharrelmens. Waar mogelijk verzamelt hij kost en gebruiksvoorwerpen bij elkaar. Ik vond het gênant te ontdekken dat de mensen die werken rondom ons huis het afval niet zomaar verbranden. In het kamertje voor het personeel zag ik ineens een flacon bodylotion staan. Mijn uit Nederland meegenomen lotion. Ik schrok: het zal toch niet? Zou mijn personeel spullen uit mijn huis stelen? Het is waar, mijn voorraad crèmes en shampoos is groot en ik zou een fles minder niet opmerken.

Ik keek om mij heen en zag toen meer spullen die ik in de prullenbak had gegooid. Een wandkleedje bekleed met riet, met daarop, eveneens in riet, de Here Jezus, een blikje waar olijven in zaten en het gescheurde toilettasje dat eens vol minitubes Yves Rocher had gezeten.

In de gevangenissen van Rwanda zag ik hoe dopjes van bierflesjes een volgend leven krijgen. De kroonkurken in het gras zijn straks de stenen op een dambord.

Trots wijst de boer naar zijn kalveren. ‘Ik insemineer zelf. Dat kan ik beter dan de beste veearts in de buurt. Die gaat niet ver genoeg met zijn arm naar binnen.’ Sam steekt zijn rechterarm zover als kan rechtuit. ‘Ik ga tot daar.’ Hij wiebelt zijn vingers om een hele armlengte aan te geven, ‘en dan spuit ik pas. Daardoor krijg ik wel drie koeien drachtig uit tien inseminaties. Zaad is kostbaar. Helemaal als ik buisjes bevroren sperma meeneem uit Europa.’

Geen opgetogener boer dan de weekendboer; de stadse Afrikaan die in de moderne economie zijn sporen heeft verdiend en zich met kinderlijke blijheid op het boeren stort. Hij steekt de loftrompet over Afrika’s cultuur en tradities, terwijl de gemiddelde Afrikaan geen notie heeft van zoiets als cultuur. Het boeren is een autochtone hobby die tegelijkertijd de grootst mogelijke status verschaft. Omdat in een traditionele samenleving prestige niet in dood geld, maar in levende have zit.

Al is Sam een hobbyboer, we mogen zijn professionaliteit niet onderschatten. ‘Ik weet alles van rundvee. Ik groeide op als een koe.’ Zijn vader had in Oeganda van die mooie, karamelkleurige koeien met horens van wel een meter lang: de teerbeminde Tutsi-koeien. Niet lang voordat Sam als ingenieur naar Canada vertrok, ging zijn vader andere koeien houden. Friese koeien, zwart-wit-gevlekte, omdat die veel meer melk geven. Zijn vader had in totaal acht koeien.

Op de heenweg vraag ik Sam hoeveel koeien hij nu heeft.

‘Acht.’

‘Acht?’

Opschepper, denk ik. En dan praten van een grote kudde. Ik zeg: ‘lk dacht dat je productievee had, dat je melk verkocht. Is acht koeien dan genoeg?’

Sam kijkt niet op van de weg als hij zegt: ‘Ik vraag jou toch ook niet wat er op je bankrekening staat. Een Rwandees vertelt je nog eerder hoeveel geld hij heeft. Daarom is het antwoord altijd: acht.’

Het zijn er meer dan veertig. Hier lopen Hollandse, Zwitserse en Rwandese koeien door elkaar. Allemaal hebben ze een oormerk. Dat is in Rwanda niet verplicht. Het is zelfs hoogst ongebruikelijk. Maar zo kent de baas ze allemaal. Uit zijn borstzak haalt hij een plat metalen apparaatje zo groot als een speelkaart. Zo’n kleine digitale camera heb ik nog nooit gezien. Sam: ‘Ik fotografeer ze allemaal. In mijn computer staat elke koe met haar foto en haar hele voorgeschiedenis.’

Twee keer per dag worden ze door drie jongens gemolken. De droge tijd is net voorbij en het gras is nog niet vet. Nu geven de koeien niet meer dan 25 liter per dag. Over een maand hoopt Sam van elke koe weer een liter of veertig te krijgen.

Wat Sam ‘de boerderij’ noemt, is een grote stal met een paar hectare land eromheen. Afrikaanse koeien lopen meestal los door het land, gehoed door een jongen met een stok. Ik kijk om me heen, bewonder de weilanden die zo groot zijn dat de kudde een overdaad aan gras heeft, en ik kijk verbaasd naar de voederbakken met aan stukken gesneden bananenblad.

Hoe komt Sam aan dit land? In een land zo overbevolkt als Rwanda liggen nergens lappen grond braak. Bijna elke vierkante meter is bebouwd, op elk vruchtbaar stuk land groeit gewas. Dat de weidegronden van Sams koeien leeg land waren, is uitgesloten. Misschien behoorde dit land aan zijn vader, voordat hij de diaspora werd ingejaagd. De zoon van een vluchteling van 1959 zou zijn vaders land kunnen claimen, ook veertig jaar later. Maar Sam heeft op drie uur rijden van de hoofdstad nog een grote kudde lopen, de bruine koeien met de lange horens. Dan zou zijn familie verspreid door Rwanda land hebben bezeten.

Heeft hij het land misschien gekocht van de boeren die hier woonden? Maar ook al betaalde hij ze een goede prijs voor hun grond, dat zou niets afdoen aan het feit dat het vee van een Tutsi loopt waar de landbouwer, een Hutu waarschijnlijk, zijn cassave en zijn bonen verbouwde. Ineens herinner ik mij weer het verhaal dat me een jaar eerder is verteld door een Deense die in Kigali voor de Europese Commissie werkte. Ze ging op werkbezoek in Umutara, een paar uur rijden van Kigali. Ze sprak met mensen die daar woonden en met vertegenwoordigers van een mensenrechtenorganisatie. Ze vertelden haar dat er een klacht bij de nationale mensenrechtencommissie was ingediend tegen de heer Sam Nkuzi uit Kigali. Hij zou land van boeren hebben onteigend en er zijn bruine koeien hebben neergezet.

We waren verbaasd toen we dit verhaal hoorden. Een man zo westers als Sam, zou die boeren van hun land verjagen? Aangezien de mensenrechtencommissie niet onafhankelijk is van de regering, vroegen we ons af of de mogelijke aanklacht tegen Sam niet een zet was in het schaakspel aan de top, om een man die te machtig werd in diskrediet te brengen zodat hij langs een zijspoor kon worden uitgerangeerd.

Het is een vraag die ik voorlopig niet kan stellen. Sam heeft zo zijn taboes. Er mag niet worden gesproken over Hutu’s en Tutsi’s, en over hoe sociale en economische scheidslijnen samenvallen met de etnische. Dat in Rwanda de macht in handen is van uit de diaspora teruggekeerde, Engelstalige Tutsi’s, en dat de overlevenden van de genocide, de rescapées, ook onder een Tutsi-regime slecht af zijn, durft geen Rwandees hardop te zeggen. ‘Aanzetten tot verdeeldheid’, heet het dan. Sam: ‘Praten over etniciteit? Daar kun je in dit land voor worden opgepakt.’

Met het stellen van de vraag naar de herkomst van zijn land verspeel ik de loyaliteit van deze man. Voor iemand die in Rwanda leeft en naar de smaak van machtige mannen te kritisch is over de regering, is een goede band met een man als Sam belangrijk. Jeroen wil sowieso niet dat ik erover begin. In Rwanda is het moeilijk vrienden maken.

Maar het boeren van Sam is zijn onschuld kwijt. Want daar is de eeuwenoude controverse, springlevend en dreigend. De strijd om het schaarse land gaat door, genocide of niet. Wie de macht heeft neemt alles. Ook het beste land.

De macht van Sam was altijd een slecht bewaard geheim. Het leek zo weloverwogen: geen excellentie heten, maar vanachter de schermen de grootst mogelijke invloed hebben, zonder de inperking van vrijheden waar een publiek persoon aan moet geloven. Maar op de dag dat we een feest voor Jeroens verjaardag geven, belt Sam op. Of het een probleem is als hij vanavond wat bewindslieden meeneemt. Ik grinnik en heb aan een half woord genoeg. Sam is die dag minister geworden.

Uitgeverij Fosfor, 2013

Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek Witte geef geld van Marcia Luyten is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99, bijvoorbeeld bij ebook.nl. Apple-gebruikers klikken hier.

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op onze nieuwsbrief.

twitter: @fosforuitgevers

Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor

Mijn gekozen waardering € -

Geef een reactie