Worstelende wetjo’s: waarom ik het woord ‘aangetoond’ niet meer gebruik

In de serie “Worstelende wetjos” leggen vijf wetenschapsjournalisten hun vakgebied onder de loep. Deze week: hoe realistisch moet onze weergave van de wetenschap zijn? Over valse beloftes en wetenschappelijke geletterdheid 2.0.

Er was eens een jonge herder die op de schapen van alle dorpelingen paste. Hij had de opdracht gekregen wanneer er een wolf kwam, zo hard mogelijk alarm te slaan.

De jongen nam zich voor zijn taak zo serieus te nemen als hij kon. Maar al snel begon hij zich te vervelen. ‘Fok it’, dacht hij. Hij beklom een heuvel, schraapte zijn keel en schreeuwde: ‘WÓLF!’

Al snel kwamen er flink wat dorpelingen aangesneld. Twee mannen zwaaiden met hun hooivork in de lucht. ‘Waar is de wolf? Waar is de wolf!’ De jongen lachte. ‘Grapje!’

Verbouwereerd keerden de dorpelingen terug naar hun werk. De jongen nam zich voor zichzelf te beteugelen, maar kon de verleiding niet weerstaan. Even later klonk het weer: ‘WOLF!’

Ook nu weer kwamen de dorpelingen aan gespurt. En wederom troffen ze een schaterende herder aan. Vloekend dropen ze af. Maar de jongen had zijn lesje nog niet geleerd en sloeg een derde keer loos alarm.

Rustig zetelde hij zich  tegen een boomstam en dommelde in. Tot hij ineens nerveus gemekker hoorde. Hij sprong op, en ineens stond hij oog in oog met de wolf. Even was hij verstijfd, toen realiseerde hij zich wat hij moest doen. ‘WOLF!’ Riep hij. ‘WÓLF!’

Vol afgrijzen zag hij zich het lot voltrekken van een oude ram. Waar bleven die dorpelingen nou? Maar ze kwamen niet. Ze hadden hun schouders opgehaald en waren doorgegaan met hun werk.

We brengen onomstotelijke feiten

Je zult misschien denken: waarom begint hij een blog over wetenschapsjournalistieke worstelingen met een eeuwenoude fabel? Dit blog gaat over de manier waarop wij berichten over wetenschap, en wat daar de gevolgen van zijn.

Wanneer we schrijven over wetenschap ontkomen we er niet aan zaken stelliger voor te stellen dan ze zijn. Zelfs als we kritische vragen stellen aan de onderzoekers en een externe expert raadplegen, proberen we de lezer zo min mogelijk te vermoeien met mitsen, maren en nuance. De lezer wil immers duidelijkheid, en is bovendien het makkelijkst te verleiden met ronkende, heldere koppen.

Maar als de lezer, of die nu een beleidsmaker of een gewone burger is, heel eerlijk is, wil die nog iets anders: alleen feiten die onomstotelijk vaststaan. Wat wij wetenschapsjournalisten te vaak doen, is, samen met de wetenschappers en hun voorlichters, hieraan tegen beter weten in tegemoet komen. Door te stellen dat dit nu écht de doorbraak is, of op zijn minst nu wél echt goed aangetoond.

Of, misschien is het nog wel iets erger, en geloven ook wijzelf dat, in tegenstelling tot alle eerdere bevindingen, die van nu écht keihard zijn. Terwijl wij als geen ander zouden moeten weten dat juist aan het front van de wetenschap de onzekerheden het grootst zijn.

Wanneer we desondanks doen alsof er geen enkele twijfel is, dan lijken we op de herderjongen, die keer op keer ‘WOLF’ schreeuwde.

Het imago van de voedingswetenschap

Neem bijvoorbeeld de voedingswetenschap. Nu eens is koffie een gevaar voor onze gezondheid, dan weer verlaagt het de kans op kanker of andere ziekten en geeft het je zelfs een hogere kans op een langer leven. Nu eens beschermt een glaasje voor het slapengaan ons hart, dan weer is het vanaf de eerste slok de duivel.

Wie het voedingsonderzoek een beetje kent begrijpt heel goed waar al deze tegenstrijdige berichten vandaan komen: voedingswetenschap is  nog relatief jong en bovendien ingewikkeld, de onderzoeken hebben steeds een andere focus en inderdaad, de wetenschap zat er een paar keer goed naast.

Ondertussen hebben persafdelingen en journalisten in de meeste artikelen die complexiteit weggelaten. Met als gevolg: de voedingswetenschap kampt met een gigantisch imagoprobleem.

Als deze problematiek alleen de voedingswetenschap zou behelzen, zou het nog niet zo’n ramp zijn. Maar helaas. Er is het inmiddels beroemde artikel van epidemioloog John Ioannidis, waarin hij uitlegt waarom ‘de meeste wetenschappelijke bevindingen (in het biomedisch onderzoek) onjuist zijn’. In een vorig jaar verschenen vervolgstudie toonden Ioannidis en consorten onder meer aan dat in veel gevallen de baanbrekende publicaties in vooraanstaande tijdschriften als Nature en Science, meestal later worden afgezwakt of ontkracht in publicaties die veel minder media-aandacht krijgen.

En los van alle perikelen waar de moderne wetenschap mee kampt is er de gewone wetenschappelijke realiteit. Iedere wetenschapsjournalist weet dat wetenschap altijd work in progress is, dat bevindingen hooguit voor waar worden aangenomen tot het tegendeel wordt bewezen en dat op het moment dat die beweringen worden gedaan, lang niet alle collega’s in het veld overtuigd zijn.

We overspelen dus niet alleen onze hand, maar schetsen ook een onjuist beeld van de werkelijkheid.

De kracht van onzekerheid

De vraag is: hoe moeten we als wetenschapsjournalisten dan wel te werk gaan? Hoe doen we de complexiteit en onzekerheid van wetenschappelijke bevindingen recht, zonder te verzanden in onbegrijpelijke en onbruikbare nuances?

Er zijn collega’s die ervoor pleiten helemaal geen wetenschapsnieuws meer te brengen, omdat wetenschappelijke vooruitgang niet draait om één studie. Maar niets is zo abstract als het berichten over overzichtsstudies. Bovendien baseren we ons ook in achtergrondartikelen op wetenschappelijke publicaties.

Volgens mij doen we er beter aan de lezer iets bij te brengen over wetenschap. Zoals de pas geïnstalleerde nieuwe lichting van de Jonge Akademie van plan is: meer laten zien van wetenschappelijke twijfels en onzekerheden.

Experts die zich bezighouden met wetenschapscommunicatie pleiten voor scientific literacy (wetenschappelijke geletterdheid) 2.0. Dat draait niet zozeer om het bijbrengen van feitenkennis, zoals wat dna is of hoe de zwaartekracht werkt, maar om het leren hoe wetenschap werkt. Die kennis is van belang om wetenschapsnieuws te kunnen plaatsen en gaat bovendien langer mee: de basisprincipes kunnen niet elk moment door nieuwe inzichten achterhaald worden.

Ik denk dat hier ook voor ons een taak is weggelegd. Door regelmatig uit te leggen en te benadrukken hoe de gepresenteerde feiten tot stand zijn gekomen, door bijvoorbeeld nog maar eens het verschil te duiden tussen een correlatie en een causaal verband, en door terug te verwijzen naar eerdere bevindingen en waarom daar nu anders tegenaan wordt gekeken.

Zolang de lezer nog onvoldoende is doordrongen van de onzekerheid en tijdelijkheid van veel wetenschappelijke bevindingen, moeten we daar rekening mee blijven houden in onze berichtgeving.

Wie voldoende wetenschappelijk geletterd is, weet bijvoorbeeld dat ‘aantonen’ niet betekent dat iets in steen gebeiteld is. Maar voor de achteloze lezer heeft het die lading wél. Wetenschappelijke feiten als onweerlegbaar en onkreukbaar presenteren is een vorm van bedrog.

En dus kondigde ik recent op Twitter aan dat ik voortaan in mijn artikelen niet langer het woord ‘aangetoond’ gebruik, maar bewoordingen als ‘Dat concluderen wetenschappers op basis van…’

Het klinkt misschien als een semantische verandering, maar al die dingen dragen bij aan een realistischer beeld van wat wetenschap wel en niet is en kan leveren.

Wetenschap in actie

Hoe zal de lezer reageren op die verandering?

Als wij nu ineens gaan schrijven dat wat de wetenschap produceert allemaal zo zeker nog niet is, en misschien wel nooit zeker gaat worden? Zullen ze nog wel naar wetenschappers willen luisteren, als ze bevindingen presenteren, politici of maatschappelijke organisaties informeren of op de vingers tikken? Als ze waarschuwen voor en catastrofe zoals de opwarming van het klimaat?

Er zijn zelfs experts pleiten ervoor om juist in deze tijd, waarin experts en instituties het zwaar hebben en onwelgevallige feiten worden genegeerd, wetenschappelijke feiten júist als onbetwistbaar te presenteren, omdat tegenstanders de onzekerheid zullen uitventen.

Maar als je het mij vraagt is het daarvoor al te laat. De geest is uit de fles. Als we nu nog doen alsof de feiten onomstotelijk zijn, gaat dat juist ten koste van de geloofwaardigheid.

Ik volg liever de lijn van wetenschapsfilosoof Bruno Latour, die zweert bij het tonen van ‘wetenschap in actie’ – niet om die te relativeren maar om een zo realistisch mogelijk beeld te geven van hoe wetenschap werkt, wat voor kennis die oplevert en waarom die kennis meer is dan alleen maar een mening.

Ik denk dat we de lezer, ook die zonder academische scholing, niet moeten onderschatten. Net zoals we als journalist geen feiten willen opschrijven waarvan we bij voorbaat weten dat ze niet kloppen, geldt dat voor versimpelingen waarvan we weten dat ze de werkelijkheid geweld aandoen.

Gaan we daaraan voorbij, dan kan ons zomaar hetzelfde lot beschoren zijn als de jonge herder, en de wetenschap dat van zijn schapen.

 

‘Worstelende wetjo’s’

In de serie ‘Worstelende wetjo’s’ leggen vijf wetenschapsjournalisten – Jop de Vrieze, Enith Vlooswijk, Arno van ‘t HoogHidde Boersma en Krijn Soeteman – de komende maanden hun vakgebied onder de loep. Hoe kiezen en benaderen we onze onderwerpen? Is de Nederlandse wetenschapsjournalistiek wel kritisch genoeg? Is er voldoende oog voor machtsverhoudingen achter het wetenschapsnieuws en hoe geven we de lezer een waarheidsgetrouw beeld van de werkelijkheid? Wat is onze verantwoordelijkheid in de huidige maatschappij? De vraag stellen, hopen de auteurs, is een eerste stap richting een antwoord.

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf menselijke verhalen over wetenschap en het wetenschappelijk bedrijf, voor onder meer De Volkskrant, De Correspondent, Marie Claire en Science Magazine. Liefst over alledaagse en maatschappelijke onderwerpen. Ik won de AAAS Kavli Science Journalism gold award 2016.