Vanuit de drukke haven van Mindelo, hoofdstad van de drie bovenwindse Kaapverden, zie je het eerstvolgende eiland Santo Antão als een hoopje land verderop in de wijde oceaan liggen. Lijnvluchten landen niet op Santo Antão, maar ach, het is hooguit een uurtje varen.Vliegende vissen, en met een beetje geluk ook dolfijnen, begeleiden de pont naar Santo Antão’s havenplaats Porto Novo. Aan boord veel blije mensen, plus lekkere koffie en een warme tosti. Of alvast een glaasje grogue, Kaapverdische rum.
De gepensioneerde Duitse tropenarts Pitt Reimaier ging al honderden keren heen en weer. Reimaier was jarenlang gelegerd in Santo Antão. De vervoersmogelijkheden op het eiland, ongeveer vier keer Texel, maar dan meteen stijf de lucht in, waren nogal beperkt. Reimaier deed zijn visites daarom lopend. En tekende al die wandeling in op een kaart. ‘Die kaart moest ik eerst zelf maken. Behalve een oude militaire kaart was er niets. Ik heb veel van de hoogtelijnen zelf berekend en ingetekend. De kaart werd steeds mooier en uitgebreider. Op een dag zei mijn vriendin: waarom maken we er eigenlijk geen boekje van.’
Het resultaat is een mooi wandelgidsje met tientallen wandelingen door de de Ribeira’s, de steile stroomdalen van Santo Antão. Santo Antão is zonder twijfel het meest spectaculaire eiland van de Kaapverden. Messcherpe kammen verdelen het eiland in twee stukken. Links is het bar en droog, rechts is het groen en paradijselijk. Om van de haven aan de dorre kant naar de paradijselijke groene kant te komen vereist een barre tocht van een uur of twee. Taxibusjes wiebelen over de scherpe kammen, met adembenemend diepe uitzichten naar alle kanten. Her en der stappen mensen uit, om via geitenpaadjes te verdwijnen naar kennelijk tegen de hellingen geplakte huisjes.
In het dorpje Paul beukt de oceaan tegen de kust. Zwemmen ligt hier niet voor de hand. Visserij trouwens ook niet. Dus is het landbouw wat de klok slaat. Overal perceeltjes groente, hoge palmen en citrusbomen. Hogerop lopen kuddes geiten. Gespierde mannen snijden suikerriet, dat in de destilleerderij direct wordt omgezet in grogue. De Duitse pensionhoudster Sabine is hier jaren geleden neergestreken met haar drie kinderen. De Kaapverdiaanse vader is er momenteel niet, wat heel goed past in de wat losse Kaapverdiaanse huwelijksmoraal.
Sabine kookt een merkwaardige mix van exotisch Kaapverdiaans en degelijk Duits. In de verte klinkt een disco, muziek is alomtegenwoordig op de Kaapverden. Sabine tovert Reimaiers wandelgidsje voor de dag en suggereert een kustwandeling vanuit Punta del Sol, een kalm kustplaatsje dat oogt als een ansichtkaart. Het ene hotelletje -onlangs heropgericht met Rotterdams remigratiegeld- is helaas gesloten. Op straat verkopen jongetjes koele flesjes en lekkere hapjes.
De oceaan is hier wat minder ruw, de rotsen voor de kust maken zelfs een natuurlijk haventje mogelijk. Een scheepsbouwer looft onze Reina Juliana en haar prins Claus, omdat zij hier een heel wijkje uit de grond hielpen stampen. ‘En ons later nog financieel verder hielpen, zodat we boten konden bouwen, zodat we konden gaan vissen.’ Langs de vloedlijnen tippelen wat drieteenstrandlopertjes. Misschien wel dezelfde die over een paar maanden langs de vloedlijnen van Texel rennen.
Het pad slingert zich omhoog langs stinkende varkenskotten, en weer omlaag langs roestrode rotsen, zacht als klei en met de prachtigste korstmossen op de schaduwzijde. En weer omhoog langs een natuurlijke muur van vier bij tien, die vervaarlijk golft in de oceaanwind. In het gehucht Fontainhas verdwijnt de oceaan uit zicht en heerst het lieflijk groen. Een grootvader wipt papaya’s uit de hoge, dunne papayaboom. Zijn kleinzoon duikt achter ze aan als een volleerde keeper. Een uitbater overhandigt de wandelaars zwijgzaam een paar ijskoude flesjes vanuit zijn huiskamer, voor de terugtocht.
De Kaapverdianen zetten overal in op toerisme. Veel keus hebben ze niet. Visserij is een alternatief, maar grote buitenlandse boten vissen de territoriale wateren in snel tempo leeg. Arbeidsmigratie is sinds mensenheugenis het voornaamste exportproduct van de Kaapverden. Mensenheugenis is hier trouwens nog niet zo lang. Pas toen de Portugezen de zeewinden leerden kennen vestigde de mens zich op de archipel. De eilanden deden eerst dienst als doorvoerhaven voor slaven en andere handelswaar, later om de grote vaart te voorzien van verse steenkool. Daarna kwijnden de Kaapverden langzaam weg, en begonnen de Kaapverdianen aan hun trek over de wereld.
Nu heerst het inzicht dat de Kaapverden groot toeristisch potentieel herbergen. De Kaapverdiaanse cultuur is aantrekkelijk en makkelijk, met zowel Latijnse als Afrikaanse invloeden, maar dan stukken minder moeilijk dan Afrika en niet zo ver als Zuid-Amerika. De negen eilanden zijn enorm divers.
Bovenwinds is er naast Santo Antão ook nog het grotendeels onontdekte São Nicolao. São Vicente heeft met Mindelo een stad met heerlijke restaurants en fijne muziek. En dan zijn er nog de benedenwindse eilanden. Sal is plat, droog en dor, maar met een fantastische oceaan voor de zwemmer en surfer. Op Fogo rijst een tbijna drieduizend meter hoge vulkaan op spectaculaire wijze op vanuit zee. Boavista heeft eindeloos veel zand en duinen. Op Santiago woont veel volk, dus is er veel cultuur.
Maar Santo Antão blijft voor de hikende toerist het summum. Duitse Sabine suggereert een daglange wandeling bergop, de rurale rust van de Ribeira de Paul in. Ruim veertienhonderd meter naar boven torent het dagdoel: Pico de Cruz. Hanen kraaien, hondjes blaffen, vogeltjes fluiten de ganse dag. Bananen alom, palmbomen, bonen, kolen, casave, papaya’s, sla, abrikoosjes, zuurzak, kortom alles wat de groentewinkel kan bieden, en dan nog meer. Koffiestruiken dragen bordjes met omstandige uitleg over de kwaliteit van de koffie, die zorgvuldig wordt gemarket in Duitse koffiewinkels.
Hogerop maakt de uitbundige vegetatie plaats voor geiten en lage struikjes. Mooie meiden wassen hun haren onder de dorpspomp. Het prachtige pad voert precies over de messcherpe kammen, langs dorpjes en gehuchten, en dwars over een erf met een bijtgrage hond, ook vermeld in de wandelgids. Op twaalfhonderd meter wijzigt de vegetatie; hoge pijnbomen zorgen voor donkere schaduw, en voor water. Met hun lange naalden vangen de pijnbomen het vocht uit de wolken die ’s nachts over de kam scheren. Boeren tappen booms water af, en bergen het in grote bassins, waar ze verdere dag uit kunnen putten.
Ruim driehonderd kilometer verder gebeurt hetzelfde, maar dan manmade. Hoge netten op de kam van de Serra Malaguetta melken de wolken die hier elke nacht overjagen, maar nimmer uitregenen. Zit er ’s ochtend toch weer honderdenveertig liter water in de bassins. De Serra Malagueta is een even klein als spectaculair berggebied op het grootste Kaapverdiaanse eiland Santiago. Berg en directe omgeving zijn gebombardeerd tot Parque Natural, vanwege de biodiversiteit: op de berg groeien unieke plantjes in een uniek ecosysteempje.
Parkdirecteur José Luís Elba Martins hijst zijn ruim twee meter lange lichaam de glibberige helling op, naar een schaduwrijk hoekje. Onder een rots bedekt met gele en groene korstmossen, zet hij zijn grote voeten bijna bovenop een wat onaanzienlijk vetplantje. ‘Kijk,’ zegt Martins, ‘dat is de Carqueja-de-Santiago, of Limonium Iobini. Er zijn er nog dertien van. Daar moeten we zuinig op zijn.’
Geld om het park smoel te geven komt uit allerlei buitenlandse potjes. Smoel moet er komen om de eco-toeristen te trekken en zo de ecodiversiteit te waarborgen. Wandelpaden moeten worden uitgezet. Een lodge staat gepland in het binnenkort te restaureren oude, koloniale pand waar ooit de Portugese gouverneur huisde. Bewoners mogen niet meer grootschalig boeren. Als alternatief worden ze ingezet bij het beschermen van de zeldzame plantjes, en het uitroeien van woekerende Agaves. Het parkje is wel erg klein. Als de toeristen zijn uitgewandeld kunnen ze terug naar de kust, naar een van de mooie stranden van Santiago.
Alleen worden die stranden soms gejat. Er wordt veel gebouwd op Santiago, en bouwzand is schaars. Ribeira de Braca is een vissersdorpje van duizend zielen. Verse vis, palmbomen, prachtige vissersbootjes, kaartende vissers, kortom: een toeristisch paradijs. Op wat vroeger het strand was staat een groepje vrouwen wat nurks naast bergjes strandzand, wachtend op kopers.
Het oogsten van zand mag niet, dat weten ze ook wel, ze zijn er zelfs mee op de televisie geweest. En dat de kusthuisjes met hoogtij onderlopen vanwege het gestolen strand, dat is best lastig. Maar de witte man heeft makkelijk praten, zegt de woordvoerster: ‘Wat zouden we anders moeten doen. We zijn hier echt niet trots op, maar onze kinderen moeten wel eten en wel naar school.
Info:
De Kaapverden zijn in 8 uur te bevliegen, met het Portugese Tap of de Kaapverdiaanse TACV, meestal via Sal, maar dat eiland is verder niet zoveel aan. TACV levert ook de airpasses voor vervoer tussen de eilanden.
Er varen overal veerboten, die zijn vooral geschikt voor avontuurlijke mensen met veel tijd. De trajecten zijn soms erg lang, en de oceaan is vaak wild.
Veel informatie over vervoer en verblijf op alle eilanden is te vinden op de site van Pitt Reimaer: www.bela-vista.net. Daar zijn ook de wandelgidsjes en kaarten te bestellen.
UPDATE: Transavia vliegt nurechtstreeks op Boa Vista en Sal, net als flyTUI. De laatste vliegt ook rechtstreeks naar Mindelo, Sao Vicente.