We spreken Johan van der Wal als hij een doos herdrukken ophaalt bij de uitgeverij.
“De eerste druk kwam uit in maart 1995. Drie maanden research en klaar. Het begon allemaal met een telefoontje van Gerard ‘Boy’ van Raan, voorzitter van het Centraal Comité ’40-’45. Ik had me lang sterk gemaakt voor een monument en via mijn vader wist ik al veel over die periode. Het comité had geld weten te vinden. ‘Kan jij even de namen aanleveren van de omgekomen zeelieden’, vroeg hij me.”
“Vijfentwintig jaar lang was ik samen met Eelke Ruyg bezig geweest om de autoriteiten te bewegen tot een monument voor de Harlinger gevallenen. Het exacte aantal wisten we toen nog niet. Uiteindelijk waren na de 53 omgekomen Joodse Harlingers de zeelieden de grootste groep oorlogsslachtoffers, met 24 gesneuvelden. ‘We hebben al het monument in het Harmenspark’, zei het gemeentebestuur; ‘dat geldt voor iedereen’. Daar hadden we het mee te doen. Maar na het telefoontje van Boy van Raan kregen Eelke en ik het verzoek om toch even langs te komen op het gemeentehuis. We werden het snel eens. De toenmalige burgemeester Berend Jansema had zelfs al een plekje bedacht. Maar klaar vóór 4 mei? Nee, dat zou niet lukken. Uiteindelijk werd het monument onthuld op de tweede september, de dag van de Japanse capitulatie.”
Onderzoek
“In die drie maanden heb ik destijds heel veel onderzoek gedaan. Internet was er nog nauwelijks, dus ik heb vooral boeken geraadpleegd. Mijn belangrijkste bron was het boek ‘Nederlandse Zeemansgraven’ van Ed Melis en Wil van Wamel, twee Amsterdamse politierechercheurs. In eerste instantie behandelden zij het zinken van het Japanse schip Junyo Maru, nadat het was getorpedeerd door een Britse onderzeeër. Duizenden geallieerde krijgsgevangenen zijn daarbij verdronken. In datzelfde boek maakten zij melding van de namen van alle Nederlanders die een zeemansgraf hadden gevonden. Dankzij de hulp van onder meer Griet de Jong, een tante van Eelke Ruyg, en oud-zeeman Klaas de Jong rolden er binnen die drie maanden vijftien geboren Harlingers uit. Aanvullend onderzoek leverde nog eens negen aantoonbare namen op.”
“Alles klopte in het boek, maar het moest snel klaar zijn, dus hier en daar was het een beetje kort door de bocht. In de 22 jaar die sinds de eerste druk verstreken zijn kwam er veel informatie ‘boven water’. Op het boek zelf kwamen veel reacties en nog steeds verschijnt er literatuur over die periode. Dat heeft me doen besluiten om een tweede, herziene en aangevulde versie van het boek samen te stellen.”
“Opvallend is bijvoorbeeld het verhaal van Willem de Vries, hoofdmachinist op de KPM’er ss ‘Rooseboom’. Dit schip met accommodatie voor slechts 28 passagiers was met 600 mensen aan boord nog net weggekomen vóór de Japanners het eiland Sumatra bezetten. Nu zijn we veilig, had de kapitein gezegd, maar even later werd de Rooseboom getroffen door een torpedo. Binnen enkele minuten was het schip gezonken. Slechts één sloep had men weten te strijken, met tachtig staande mensen aan boord en 55 die ernaast hingen. Niet meer dan vier mensen hebben het wekenlange verblijf op zee overleefd. Willem hoorde daar niet bij.”
Yad Vashem
“Een andere toevoeging aan de tweede druk: kapitein Jan Klugkist en zijn Joodse echtgenote Elly, die met hun coaster ‘Friso’ zo vaak afgemeerd hadden gelegen in de Zuiderhaven dat ook zij beschouwd mogen worden als Harlinger zeelieden. In de meidagen van 1940 wisten zij vanuit IJmuiden 96 Joodse Nederlanders over te zetten naar Engeland. Een zeer gevaarlijke onderneming, met kans op luchtaanvallen en uitgestrekte mijnenvelden. Aan boord bevond zich onder anderen Meyer Sluyser, bekend van onder meer Vrij Nederland, het Vrije Volk en de Groene Amsterdammer. Ook de befaamde oorlogshistoricus Lou de Jong bevond zich met zijn zwangere vrouw onder de opvarenden. Ik heb vernomen dat het kapiteinspaar intussen is aangemeld bij Yad Vashem.”
In het register ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’ houdt deze herinneringsorganisatie de namen levend van degenen die de Joden hielpen tijdens de wereldoorlog.
“In dat register ben ik de naam Klugkist echter niet tegengekomen. Nu dit boek af is, ga ik daar bij Yad Vashem zeker werk van maken. In Dublin leven nog steeds de nakomelingen van Jan en Elly Klugkist.”
Weinig keus door vaarplicht
“Met dit boek wil ik de Harlingers van nu meegeven hoe deze groep mannen zich heeft opgeofferd, ver van huis. Niet dat zij veel keus hadden. Kort na de Duitse bezetting had de Nederlandse regering in Londen alle koopvaardijschepen geconfisqueerd en ter beschikking gesteld aan het Engelse Ministry of Shipping. De bemanningen kregen een vaarplicht opgelegd. Te midden van mijnenvelden, door onderzeeërs belaagde konvooien en luchtaanvallen moesten zij hun werk doen.”
Geen toestemming om naar huis te gaan
Lolke, de vader van de auteur, had niet te koop gelopen met zijn wederwaardigheden tijdens de oorlog. “Maar als we hem ernaar vroegen, wilde hij er veel over vertellen. Hij is één van de zes uit mijn boek die de oorlog hebben overleefd. Ons gezin had jarenlang niets vernomen van mijn vader. Rodekruisbrieven waren nooit aangekomen. Zijn schip was in maart 1943 getorpedeerd en men had zich er al bij neergelegd dat hij nooit meer terug zou komen. Totdat er in mei 1945 een telegram binnenkwam. Hij was even in Amsterdam geweest, maar had niet naar Harlingen gemogen. Alle beschikbare schepen werden ingezet om militairen te repatriëren. Pas in oktober ’45 kwam hij thuis. Toen heeft hij mij gemaakt.”
“Na de oorlog ging hij werken bij Scheepswerf Welgelegen, maar hij kon niet meer wennen aan de samenleving aan de wal. De sfeer vond hij helemaal niets. Men geloofde zijn verhalen over de oorlog niet. Dat kón toch allemaal niet. Na zes weken is hij weer lekker gaan varen. Tot zijn zestigste. Toen ging hij met pensioen. Hij is nu overleden. Ik ben blij dat ik hem in 1978 nog heb geïnterviewd over zijn lotgevallen in de oorlogsjaren. De cassettebandjes heb ik na twintig jaar nog eens beluisterd. Die waren onbruikbaar geworden. Gelukkig heb ik ze destijds gelijk uitgewerkt. Tien A-viertjes. Ook hij was getorpedeerd.”
“Op de vierde mei om vier uur ben ik net als ieder jaar aanwezig bij de dodenherdenking bij het Zeemansmonument. Maar dit keer als vertegenwoordiger van de Stichting Koopvaardij 1940-1945. Dat hier in Harlingen een monument stond wisten ze daar helemaal niet. Maar nu mag ik er voor het eerst een krans bij leggen die de stichting ter beschikking heeft gesteld. Van alle zeelui die gediend hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn nog maar drie mensen nog in leven. Ze lopen tegen de honderd. Vorig jaar hadden ze nog een reünie. De stichting blijft die de komende tijd organiseren – voor de nabestaanden.”
Schippersgeslacht
Journalist en maritiem historicus Johan van der Wal stamt uit een oud schippersgeslacht. De verhalen gaan terug tot zijn overgrootvader, die met zijn tjalk de Noordzee overstak met levende koeien voor Londen. “Het weer mocht niet te slecht zijn, want zeezieke koeien brachten minder op.”
Van der Wal schreef niet alleen de twee versies van ‘Gebleven’. In 1997 publiceerde hij ‘De ondergang van de Simon Bolivar’, in 2001 ‘Zij zijn niet waarlijk dood’, in 2007 promoveerde hij op zijn boek ‘We vieren het pas als iedereen terug is’ en in 2010 verscheen ‘Zeemansgezinnen in bezet Nederland’.
‘Gebleven’, 176 pagina’s. Prijs € 19,95. ISBN 978-94-91276-41-5. Te koop via https://www.flevomedia.nl/boekenwinkel en in de boekhandel.
Dit artikel werd tevens gepubliceerd in de Harlinger Courant en in Scheepvaartkrant Schuttevaer.